ECLI:NL:RBROT:2025:8686

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
FT RK 25/162
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van onvoldoende documentatie en controleerbaarheid van het aanbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoeker op 28 januari 2025. Verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar de rechtbank oordeelde dat het aanbod niet goed en controleerbaar was gedocumenteerd. De schuldeisers, waaronder [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], hebben geweigerd in te stemmen met de regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat hij al het mogelijke had gedaan om zijn schulden te voldoen. Er waren twijfels over de vermogenspositie van verzoeker, waaronder de eigendom van een brommer en een auto, die niet adequaat waren onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wogen dan die van verzoeker en heeft het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
[rekestnummer] / FT RK 25/162
uitspraakdatum:
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 28 januari 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] , in behandeling bij [deurwaarder] , hierna te noemen: [schuldeiser 1] ;
  • [schuldeiser 2] , vertegenwoordigd door [makelaardij] , hierna te noemen: [schuldeiser 2] ;
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 1] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van 12 juni 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] en mevrouw [persoon B] , beiden werkzaam bij Geldplein (hierna te noemen schuldhulpverlening);
  • de heer [persoon C] , werkzaam bij [makelaardij] , namens [schuldeiser 2] ,
[schuldeiser 1] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank heeft op 13 juni 2025 en op 17 juni 2025 aanvullende stukken van verzoeker ontvangen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en twaalf concurrente schuldeisers met zestien vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 25.985,45 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 20 november 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij geen uitdeling zal plaatsvinden aan de schuldeisers en de schuldeisers verzocht worden de betreffende schulden kwijt te schelden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn PW-uitkering. Verzoeker zou – volgens de brief van 20 november 2024 – geen ontheffing van de sollicitatieplicht hebben. Ook heeft hij volgens die brief geen vervoersmiddelen op zijn naam staan. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoeker wel een ontheffing heeft van de sollicitatieverplichting. Verzoeker is vanuit de gemeente van 4 oktober 2024 tot en met 31 december 2025 ontheven van de sollicitatieplicht. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft zich aangemeld bij ‘ [GGZ] ’ om hulp te krijgen voor zijn mentale problematiek. Bovendien loopt het budgetbeheer inmiddels weer goed. Zijn vaste lasten worden door zijn budgetbeheerder voldaan.
Elf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. [schuldeiser 1] heeft een vordering van
€ 1.345,36 op verzoeker. [schuldeiser 2] heeft volgens het ingediende verzoekschrift een vordering van € 475,66 op verzoeker. Ter zitting is geleken dat de vordering van [schuldeiser 2] op dit moment € 375,66 bedraagt.

3.Het verweer

[schuldeiser 2]
In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser 2] te kennen gegeven er niet mee akkoord te gaan om de vordering kwijt te schelden. Het openstaande bedrag moet worden voldaan. Wel staat [schuldeiser 2] open voor een betalingsregeling. Ter zitting is namens [schuldeiser 2] aangevoerd dat de vordering ziet op een achterstand van één maand huur. Zij staat niet onwelwillend tegenover een kwijtschelding, maar acht er belang bij dat in de toekomst de huur betaald wordt. Zij heeft ter zitting haar weigering gehandhaafd.
[schuldeiser 1]
heeft in haar verweerschrift – kort gezegd – gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Verzoeker heeft onvoldoende gemotiveerd waarom [schuldeiser 1] niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren met instemming met de schuldregeling. Bij een voorstel van 0,0%, zeker op basis van een saneringskrediet, is er geen enkel belang om in te stemmen. Daarnaast is [schuldeiser 1] van mening dat een prognosekrediet meer voor de hand had gelegen. Bij een saneringskrediet wordt immers geen rekening gehouden met de toekomstperspectieven. Daarnaast lijkt het gedane voorstel niet het maximaal haalbare. Verzoeker is gezond en heeft geen ontheffing van de sollicitatieverplichting. Er zou dan ook sprake moeten zijn van een sollicitatieplicht. Naar de mening van [schuldeiser 1] is er onvoldoende controle op de sollicitatieverplichting vanuit schuldhulpverlening. Bovendien is er bij een eventuele toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling sprake van intensief, streng en onafhankelijk toezicht van een professionele bewindvoerder en een rechter-commissaris. Verzoeker zal intensief moeten solliciteren om zoveel mogelijk inkomsten te genereren. In de ogen van [schuldeiser 1] biedt een wettelijke schuldsaneringsregeling derhalve betere vooruitzichten voor de schuldeisers dan het huidige aanbod

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en van [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van vaste rechtspraak is onder meer van belang dat er sprake moet zijn van een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel. Uit het voorstel moet voldoende blijken dat het aanbod het uiterste is waartoe verzoeker financieel in staat moet worden geacht. Voor het doen van een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel, zal de schuldhulpverlener eerst alle mogelijke inkomstenbronnen en vermogensbestanddelen moeten nagaan zodat er een zo hoog mogelijk en transparant aanbod aan de schuldeisers gedaan kan worden. Onderhavig aanbod betreft een saneringskrediet – zijnde een zogeheten nul-aanbod – gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van een uitkering op grond van de Participatiewet.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet kan worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Uit het verzoekschrift en de nagezonden stukken is gebleken dat verzoeker in bezit is van een brommer. In de aanbiedingsbrief wordt vermeld dat verzoeker geen voertuigen op zijn naam heeft. Uitgangspunt binnen een schuldsaneringstraject is dat vermogensbestanddelen zoveel als mogelijk ten gelde moeten worden gemaakt. Alleen als de noodzaak voor behoud van de brommer voldoende aannemelijk is gemaakt zou daarvan kunnen worden afgezien. Gezien de ingrijpende gevolgen van een door de rechter op te leggen dwangakkoord ligt het op de weg van schuldhulpverlening om de vermogenspositie van verzoekster in zijn geheel voor de schuldeisers in kaart te brengen en indien noodzaak aanwezig is voor behoud van de brommer, om deze voldoende te onderbouwen. Dat is in het onderhavige geval niet gebeurd. Dat verzoeker ter zitting heeft aangegeven dat hij die brommer al geruime tijd niet meer in bezit zou hebben, maakt het voorgaande niet anders en is overigens ook niet aannemelijk gemaakt. Uit zowel het uittreksel van het RDW als de ‘Rapportage gesprek bepalen dienstverlening Kredietbank Rotterdam’ van schuldhulpverlening d.d. 29 augustus 2024 volgt eerder het tegendeel.
Verder volgt uit het uittreksel van de RDW van 13 juni 2025 dat verzoeker ook een auto op zijn naam zou hebben staan, waarvoor hij vanaf 7 juni 2025 aansprakelijk is. Aan verzoeker is ter zitting gevraagd of hij voertuigen op zijn naam had staan. Hij heeft die vraag toen ontkennend beantwoord. Het had op de weg van verzoeker gelegen om ter zitting hier een toelichting op te geven. Dat uit het bericht van 17 juni 2025 volgt dat verzoeker nadien heeft verklaart dat de auto van zijn zus zou zijn en inmiddels niet meer op zijn naam staat, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank kan op basis van de overgelegde stukken namelijk niet controleren of die auto voor die datum in eigendom was van verzoeker, dan wel van een derde. Voor zover sprake was of is van vermogensbestanddelen (zijnde in dit geval een auto), dan geldt – zoals reeds gezegd – als uitgangspunt dat deze zoveel mogelijk ten gelde moet worden gemaakt. De rechtbank kan in deze niet uitsluiten dat dat in dit geval niet had moeten gebeuren.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser 1] en van [schuldeiser 2] als weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
Gelet op het voorgaande behoeft het verweer van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] geen nadere bespreking.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema rechter, en in aanwezigheid van T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.