ECLI:NL:RBROT:2025:8685

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
FT RK 25/143
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van onvoldoende documentatie en onredelijke voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door een verzoeker met een aanzienlijke schuldenlast. De verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar dit voorstel werd door twee van de schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], afgewezen. De rechtbank moest beoordelen of deze schuldeisers in redelijkheid konden weigeren in te stemmen met de aangeboden regeling. De rechtbank concludeerde dat het aanbod niet goed en controleerbaar was gedocumenteerd en dat het voorstel niet het uiterste was waartoe de verzoeker in staat moest worden geacht. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wogen dan die van de verzoeker en wees het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling af. De rechtbank benadrukte dat de schuldeisers recht hebben op 100% van hun vordering en dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat hij actief had gesolliciteerd naar een fulltime dienstbetrekking in de periode voorafgaand aan het aanbod. De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
[rekestnummer] / FT RK 25/143
uitspraakdatum: 19 juni 2025
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[veroeker],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 27 januari 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] , hierna te noemen: [schuldeiser 1] ;
  • [schuldeiser 2] , in behandeling bij [incassobureau] , hierna te noemen: [schuldeiser 2] ;
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 12 juni 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Geldplein, hierna te noemen: schuldhulpverlening,
  • de heer N.S. Daniel en mevrouw S. Koornstra, beschermingsbewindvoerders.
  • mevrouw [schuldeiser 2] , hierna te noemen [schuldeiser 2] ,
[schuldeiser 1] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zes schuldeisers, waarvan één preferente en vijf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben volgens het verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling in totaal een bedrag van € 35.382,68 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brieven van 13 augustus 2024 en 26 september 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 33,74 % aan de preferente schuldeisers en 16,87% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. In de brief van 13 augustus 2024 wordt een totale schuldenlast van € 25.854,35 vermeld. In de brief van 26 september 2024 staat de totale schuldenlast op € 36.236,96.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op voortzetting van zijn WW-uitkering. Ter zitting is gebleken dat verzoeker per 1 januari 2025 een fulltime dienstbetrekking heeft. In de periode 1 juli 2024 tot en met december 2024 werkte verzoeker via uitzendbureaus. Hij kon daar steeds voor een paar dagen in de week werken. Het was in die periode niet mogelijk om fulltime te werken. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
In reactie op hetgeen [schuldeiser 2] naar voren heeft gebracht, heeft verzoeker aangegeven dat hij de gang van zaken betreurt. Daarentegen heeft hij hulp gezocht en gekregen voor zijn verslaving en heeft hij zijn financiën uit handen gegeven aan de beschermingsbewindvoerder.
Vier schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. [schuldeiser 1] heeft een vordering van € 17.807,91 op verzoeker. [schuldeiser 2] heeft een vordering van € 10.382,61 verzoeker.

3.Het verweer

[schuldeiser 1]
In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser 1] te kennen gegeven dat het voorstel onvoldoende gedocumenteerd is. Zij wijzen het voorstel daarom af. Volgens [schuldeiser 1] is het verwachte toekomstperspectief namelijk onvoldoende duidelijk. Uit het voorstel volgt niet of sprake is van een sollicitatieplicht en of verzoeker daaraan dan al dan niet voldoet. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser 1] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.
[schuldeiser 2]
In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser 2] , via [incassobureau] , te kennen gegeven niet akkoord te gaan met het aangeboden bedrag. Ter zitting heeft [schuldeiser 2] verklaard het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. [schuldeiser 2] vindt dat zij recht heeft op minstens de helft van haar vordering. Daarbij speelt de wijze waarop de vordering is ontstaan een rol. Deze vordering bestaat uit een drietal verstrekte leningen van [schuldeiser 2] aan verzoeker in oktober 2023, november 2023 en december 2023. Bij de eerste lening – ter hoogte van € 3.000,00 – vertelde verzoeker aan [schuldeiser 2] geld nodig te hebben om zijn dealers te betalen, omdat hij anders niet over straat kon en zijn kind niet meer kon zien. Hij zou de lening in termijnen terugbetalen. Een maand later had verzoeker wederom geld nodig. Om verzoeker te helpen in deze periode heeft [schuldeiser 2] hem wederom een bedrag ter hoogte van € 3.500,00 geleend. Verzoeker gaf aan dat hij de maandag na die tweede lening € 1.100,00 zou ontvangen, welk bedrag hij naar [schuldeiser 2] zou overmaken. Bij de derde lening had hij wederom geld nodig om zijn dealers te betalen. Tot op heden heeft verzoeker geen enkele terugbetaling verricht.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en van [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vorderingen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] een aanzienlijk aandeel vormen in de totale schuldenlast (te weten samen in totaal 79,67% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet konden weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
De startdatum van de voorgestelde regeling is 1 juli 2024. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker arbeidsgeschikt is. Verzoeker heeft per 1 januari 2025 een fulltime baan. Verzoeker heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij tussen de start van het minnelijk traject op 1 juli 2024 tot 1 januari 2025 actief heeft gesolliciteerd naar een fulltime dienstbetrekking. Verzoeker heeft over die periode verklaard dat hij steeds voor een paar dagen in de week via uitzendbureaus werkte en via deze route niet meer dagen kon werken omdat daarvoor geen ruimte was. Hij heeft die stelling niet aannemelijk kunnen maken en heeft daarnaast ook niet aantoonbaar gesolliciteerd naar een fulltime baan in loondienst, dan wel naar dienstbetrekkingen voor aanvullende uren..
Naar het oordeel van de rechtbank kan voorts niet kan worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Het aanbod waar de andere schuldeisers mee akkoord zijn gegaan wijkt voor wat betreft de hoogte van de schuldenlast af van hetgeen in het verzoekschrift staat. In de aanbiedingsbrief van 13 augustus 2024 wordt namelijk melding gemaakt van een totale schuldenlast van € 25.854,35, terwijl de totale schuldenlast volgens het verzoekschrift € 35.382,68 bedraagt. Dit is het gevolg van het feit dat na het aanbod is gebleken dat er een schuld (zijnde die van [schuldeiser 2] ) is die niet eerder bekend was en derhalve niet was meegenomen in het aanbod. In de aanbiedingsbrief is weliswaar vermeld dat het voorstel een prognose is en dat afhankelijk van de reserveringsmogelijkheden van verzoeker het uiteindelijke resultaat hoger of lager kan uitvallen, maar de rechtbank is van oordeel dat de schuldeisers er geen rekening mee hoefden te houden dat het uiteindelijke resultaat lager zou worden doordat de schuldenlast gedurende het minnelijk traject zou toenemen. Dat in de brief van 26 september 2024 melding wordt gemaakt van een totale schuldenlast van € 36.236,96, maakt het voorgaande niet anders. Uit het dossier volgt namelijk slechts dat [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] die brief hebben ontvangen, en dus niet in hoeverre de overige schuldeisers deze brief hebben ontvangen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] als weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
Gelet op het voorgaande behoeft het verweer van [schuldeiser 2] en [schuldeiser 1] geen nadere bespreking.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.