ECLI:NL:RBROT:2025:8678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
FT RK 25-257
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) van de heer [verzoeker] met verzoek om eerdere ingangsdatum

Op 26 juni 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van de heer [verzoeker], die zich in een problematische schuldensituatie bevindt. De heer [verzoeker] heeft verzocht om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, maar zonder een eerdere ingangsdatum vast te stellen. De rechtbank overweegt dat de heer [verzoeker] aan de voorwaarden voor toelating voldoet, maar dat hij niet heeft verzocht om een eerdere ingangsdatum en niet heeft aangetoond dat hij aan de verplichtingen van het voorafgaande schuldhulpverleningstraject heeft voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verplichtingen die de heer [verzoeker] vanuit de schuldhulpverlening zijn opgelegd, niet vergelijkbaar zijn met de verplichtingen in het wettelijke traject. De heer [verzoeker] heeft niet voldaan aan de inspanningsplicht om fulltime te werken of te solliciteren naar een fulltime baan. De rechtbank heeft daarom besloten dat er geen eerdere ingangsdatum zal worden bepaald. De wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken en de rechtbank heeft de bewindvoerder en rechter-commissaris benoemd. De ingangsdatum van de WSNP is vastgesteld op 26 juni 2025, met een einddatum op 26 december 2026.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
[insolventienummer]
vonnis van:
26 juni 2025
op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [adres] ,
[postcode] [plaats] .
Waar deze zaak over gaat
De heer [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft de heer [verzoeker] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek wordt toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een eerdere ingangsdatum te bepalen.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
De heer [verzoeker] heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP.
1.2.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 12 juni 2025. Op de zitting zijn verschenen:
- de heer [verzoeker] ,
- mevrouw [persoon A] , partner van de heer [verzoeker] ,
- de heer [persoon B] , zoon van de heer [verzoeker] ,
- mevrouw N. Baycuman en de heer S. Rahim, beschermingsbewindvoerders,
- mevrouw [persoon C] , schuldhulpverlener.
1.3.
De rechtbank heeft, namens de heer [verzoeker] , op 13 juni 2025 en op 19 juni 2025 aanvullende stukken ontvangen.
1.4.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling van het verzoek

De toelating

2.1.
De heer [verzoeker] kan worden toegelaten tot de WSNP als hij zich in een problematische schuldensituatie bevindt en hij te goeder trouw was bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de afgelopen drie jaar. Ook moet de verwachting bestaan dat de heer [verzoeker] aan de verplichtingen van de WSNP zal voldoen.
2.2.
De heer [verzoeker] voldoet aan alle eisen en wordt toegelaten tot de WSNP.
2.3.
De verplichtingen waaraan de heer [verzoeker] tijdens de WSNP moet voldoen zijn: de informatieverplichting, de inspanningsverplichting, de verplichting geen nieuwe schulden te laten ontstaan, de verplichting om schuldeisers niet te benadelen en de afdrachtverplichting. Ten aanzien van de inspanningsverplichting is ter zitting met de heer [verzoeker] besproken dat hij in beginsel fulltime moet werken. Voor zover hij niet fulltime werkt of niet in aanmerking komt voor een (gedeeltelijke) ontheffing van de sollicitatieverplichting, dan moet hij (aanvullend) solliciteren. Er wordt een bewindvoerder benoemd. Deze bewindvoerder controleert of de verplichtingen worden nagekomen. Er wordt ook een rechter-commissaris benoemd. De taak van de rechter-commissaris is om toezicht te houden op de bewindvoerder.
2.4.
Als de heer [verzoeker] zich tijdens het WSNP-traject houdt aan alle verplichtingen die de WSNP met zich brengt, eindigt het traject met de zogenoemde “schone lei”. Dit betekent dat schuldeisers hun vorderingen ten aanzien waarvan de WSNP werkt niet meer op de heer [verzoeker] kunnen verhalen.
2.5.
De eerste 13 maanden van het traject geldt in beginsel een postblokkade. Dat betekent dat in die periode alle post naar de bewindvoerder gaat. De bewindvoerder stuurt de post na controle door aan de heer [verzoeker] .
2.6.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van de heer [verzoeker] in Nederland ligt.
De ingangsdatum
2.7.
Het WSNP-traject duurt in principe 18 maanden. De Faillissementswet bepaalt dat de termijn van de WSNP in beginsel ingaat op de dag van dit vonnis, tenzij er aanleiding is de termijn eerder te laten ingaan.
2.8.
Een eerdere ingangsdatum kan worden bepaald als vanaf die eerdere datum de verplichtingen die volgen uit het voorafgaande schuldhulpverleningstraject zijn nagekomen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject maximaal, op basis van de normen die gelden voor berekening van het vrij te laten bedrag (het vtlb), moet aflossen op zijn schulden en dat hij zich moet inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven. Het vtlb wordt berekend met de vtlb-calculator die via het internet beschikbaar is. Om voor een eerdere ingangsdatum in aanmerking te komen, moet dus maandelijks sprake zijn van aflossingen die tenminste gelijk zijn aan het genoemde verschil tussen de netto inkomsten en het vtlb. Daarnaast moet er bij arbeidsgeschiktheid fulltime gewerkt worden of moet er aantoonbaar worden gesolliciteerd naar een fulltime baan.
2.9.
De rechtbank stelt vast dat de heer [verzoeker] niet heeft verzocht om een eerdere ingangsdatum, terwijl ook overigens op basis van de ingediende stukken en dat wat op de zitting is besproken niet kan worden vastgesteld dat aan de vereiste verplichtingen is voldaan. Dat betreft met name de inspanningsplicht om zoveel mogelijk inkomsten te genereren voor de schuldeisers.
Schuldhulpverlening heeft bij brief van 13 juni 2024 het besluit toekenning dienstverlening (schuldhulpverlening, rb) aan de heer [verzoeker] toegezonden. Daarin staat opgenomen dat hij op 18 januari 2024 het document “Rechten en plichten’ heeft ondertekend. In dat document staat vermeld: “te solliciteren naar een fulltime baan, als ik die nog niet heb. Ik toon dit aan door (…) sollicitatiebrieven (…), bewijzen van inschrijving bij UWV Werkbedrijf of uitzendbureaus (…).” Deze verplichtingen zijn door de heer [verzoeker] niet vervuld.
Schuldhulpverlener heeft gesteld dat aan de heer [verzoeker] impliciet een alternatieve verplichting is opgelegd, namelijk deelname aan een participatie- of activeringstraject (Prestatie010) waarin de heer [verzoeker] zich nu bevindt. Dat is gericht op het zoeken naar of het verrichten van een tegenprestatie in de vorm van het werken aan persoonlijke problemen, zoals schulden of gezondheid en het spreken met een activeringscoach. Hoewel de rechtbank het zich goed kan voorstellen dat dit alternatieve traject in het algemeen belang van de heer [verzoeker] zelf en de maatschappij is zal de rechtbank moeten beoordelen of dit traject (de concrete verplichtingen daarin) vergelijkbaar is (zijn) met de verplichtingen die gelden in het wettelijke traject. Dat is niet het geval, want die laatste komen neer op het concreet zoeken naar betaald fulltime werk door middel van (minimaal vier keer per maand) solliciteren op een bestaande vacature. Behalve wanneer de schuldenaar een vrijstelling van deze verplichtingen krijgt op medische of andere gronden.
De heer [verzoeker] heeft geen ontheffing van de sollicitatieplicht. Verder is gebleken dat hij inmiddels 30 uur in de week werkt en zichzelf in staat acht meer te werken en dus om (meer) inkomen te genereren. Het is dus onvoldoende duidelijk geworden dat de heer [verzoeker] niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. De heer [verzoeker] heeft vanaf de start van de regeling dus niet voldaan aan de inspanningsplicht die er uit bestaat dat hij minimaal 36 uur per week moet werken, dan wel solliciteren naar een fulltime dienstbetrekking.
2.10.
De rechtbank realiseert zich dat de door schuldhulpverlening opgelegde verplichtingen kunnen afwijken van die in het wettelijk traject en dat een schuldenaar daar weinig invloed op kan uitoefenen. Het is echter de verantwoordelijkheid van de schuldhulpverlening om schuldenaren te begeleiden bij het voldoen aan de wettelijke, althans daarmee vergelijkbare voorwaarden voor schuldhulpverlening. De rechtbank dient, ook in het belang van de schuldeisers, te toetsen of schuldenaren aan deze voorwaarden hebben voldaan.
2.11.
De rechtbank komt dus tot de conclusie dat er geen eerdere ingangsdatum zal worden bepaald.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] -1962 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [adres] , [postcode] [plaats] ;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema
en tot bewindvoerder P.H.L. Adam,
gevestigd te Postbus 7441,
3284 ZG Zuid-Beijerland;
  • stelt de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vast op 26 juni 2025 en de einddatum op 26 december 2026;
  • draagt de bewindvoerder op de post van de heer [verzoeker] in te zien;
- bepaalt dat de bewindvoerder een voorschot op de vergoeding mag nemen volgens het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering. Deze vergoeding is gelijk aan 1
/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van dat Besluit te berekenen vergoeding. Dit kan alleen:
- zolang de schuldsaneringsregeling loopt en,
- voor zover de boedel toereikend is.
Dit is de beslissing van mr. M. Aukema, rechter, in samenwerking met mr. T.M.M. de Laat, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2025. [1]