ECLI:NL:RBROT:2025:8666

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
10.201691.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 13-jarige verdachte voor seksueel misbruik van zijn nichtje en ontuchtige handelingen met een ander meisje

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 13-jarige verdachte, die werd beschuldigd van seksueel misbruik van zijn nichtje en ontuchtige handelingen met een ander meisje. De verdachte werd veroordeeld voor het seksueel binnendringen van zijn nichtje, die destijds 10 jaar oud was, en voor ontuchtige handelingen met een ander meisje, dat tussen de 11 en 12 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere seksuele gedragingen, waaronder het betasten van de borsten en vagina van zijn nichtje en het met zijn vinger binnendringen van haar vagina. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers geloofwaardig, ondanks de jonge leeftijd van de betrokkenen en de moeilijkheden die zij ondervonden bij het verwoorden van hun ervaringen. De verdachte werd vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de belangrijkste feiten. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie op van zes weken, met een proeftijd van twee jaar, waarbij de verdachte zich niet schuldig mocht maken aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij geen eerdere veroordelingen had.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10.201691.24
Datum uitspraak: 26 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2010,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 12 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. A.H.A. de Bruijne, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

4.Waardering van het bewijs

Inleiding en bewijs in zedenzaken
Deze zaak gaat om de verdenking van zedenmisdrijven. In zedenzaken spelen de feiten zich doorgaans tussen twee personen af, buiten het zicht van anderen. In de kern gaat het vaak om het woord van de aangeefster tegen dat van de verdachte. Dat geldt ook voor de feiten in deze zaak.
Bewijsminimum
Het is de rechter volgens de wet niet toegestaan om het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, uitsluitend te baseren op de verklaring van één getuige (artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering). De rechter mag daarom niet tot een bewezenverklaring komen als de door de aangeefster genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende worden ondersteund door ander bewijs.
Onderdelen van het ten laste gelegde feit kunnen wel worden bewezen op grond van de enkele verklaring van de aangeefster. Het is dus niet vereist dat de ten laste gelegde seksuele handeling als zodanig steun vindt in ander bewijs. Het kan voldoende zijn dat de verklaring van de aangeefster op specifieke punten wordt bevestigd door de inhoud van ander bewijsmateriaal. Dit bewijsmateriaal moet dan wel afkomstig zijn uit een andere bron en een voldoende duidelijk verband houden met de verklaring van de aangeefster.
Ten aanzien van feit 1
Tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 16 april 2022 tot 1 januari 2024 seksuele gedragingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen, heeft gepleegd met zijn nichtje [slachtoffer 1], die in die periode negen en tien jaar oud was. De tenlastegelegde gedragingen bestaan uit zoenen, betasten van borsten en billen, wrijven over de vagina, het brengen van de vinger in de vagina en het brengen van de penis in de vagina.
4.1.
Partiële vrijspraak
4.1.1.
Standpunt verdediging pleegperiode
De pleegperiode die bewezen kan worden is beperkt tot de vakantieperiode eind december 2023. Alleen voor die periode heeft de verdachte een deels bekennende verklaring afgelegd en is er voldoende bewijs.
4.1.2.
Beoordeling pleegperiode
Op basis van het dossier is niet eenduidig vast te stellen wanneer de verdachte is begonnen met het plegen van seksuele handelingen bij [slachtoffer 1]. De verdachte geeft aan dat hij alleen eind december 2023 tijdens het familieweekend in Center Parcs seksuele handelingen met [slachtoffer 1] heeft gepleegd en dat dit toen vier keer is gebeurd. [slachtoffer 1] heeft begin 2024 tegenover anderen verklaard dat de verdachte al twee tot drie jaar seksuele handelingen met haar pleegde. [slachtoffer 1] is tegenover anderen duidelijk over wat er eind december 2023 tijdens het familieweekend in Center Parcs is gebeurd. Zij is echter in haar verklaringen tegenover anderen weinig concreet en specifiek (in de zin van wanneer, waar en op welke wijze) over de seksuele handelingen op de andere momenten. Zij heeft hier bij de politie in het geheel geen verklaring over afgelegd. Tegenover de huisarts heeft [slachtoffer 1] gezegd dat zij van de andere keren niet veel meer weet. [slachtoffer 1] heeft op 25 maart 2024, zes dagen nadat haar moeder aangifte heeft gedaan, in haar dagboek geschreven over de seksuele gedragingen, maar zij is ook in haar dagboekaantekeningen niet concreet en specifiek. De rechtbank vindt het begrijpelijk dat een meisje van tien jaar oud zich niet alles herinnert of het moeilijk vindt om over seksuele gedragingen met haar neef te praten. Dit leidt er echter wel toe dat er juridisch gezien onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen voor een langere periode dan het familieweekend in Center Parcs. De medische informatie over de blaasontstekingen van [slachtoffer 1] in de periode voorafgaand aan het familieweekend is voor de rechtbank ook onvoldoende om een langere pleegperiode aan te nemen. Er zijn immers geen aanwijzingen in het dossier dat deze blaasontstekingen samenhingen met de seksuele handelingen van de verdachte en [slachtoffer 1] heeft zelf tegen de huisarts gezegd dat ze zich niet kan herinneren dat ze na het misbruik buikpijn of plasklachten had. De rechtbank sluit niet uit dat de pleegperiode langer is geweest gelet op de verklaringen van “horen zeggen”, maar deze zijn te weinig specifiek om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat de verdachte zich in ieder geval vanaf 20 december 2023 tot 1 januari 2024 (waarin het familieweekend in Center Parcs plaatsvond) schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde nu het seksueel binnendringen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2.2.
Beoordeling seksuele handelingen
De rechtbank verwerpt deels het verweer van de raadsvrouw en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft bekend dat in genoemde pleegperiode meermalen iets tussen hem en [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden. Hij heeft verteld dat hij [slachtoffer 1] heeft betast bij de billen, borsten en vagina. De verdachte heeft tegenover de politie in het bijzonder verklaard dat hij het een goed idee vond om [slachtoffer 1] bij haar vagina te gaan voelen en dat hij met zijn hand steeds verder ging voelen tot
“het een soort van vingeren werd”.De verdachte verklaart dat dit meerdere dagen is gebeurd. Verdachte verklaart ook dat hij voelde met zijn wijsvinger en dat hij niet te ver wilde doorduwen “
want ik weet heus wel dat dit pijn kan doen bij een meisje”. [slachtoffer 1] heeft tegenover haar nichtje [slachtoffer 2] verklaard dat de verdachte met zijn vinger in haar zat en dat dit pijn deed. Tegenover de huisarts en getuige [getuige 1] heeft [slachtoffer 1] ook verklaard dat de verdachte met zijn vingers bij haar binnen probeerde te gaan en dat het pijn deed. Dat verdachte alleen zou hebben gewreven over de vagina van [slachtoffer 1] acht de rechtbank op grond van het voorgaande, in het bijzonder het feit dat [slachtoffer 1] aan meerdere personen heeft verteld dat het pijn deed, niet aannemelijk. De rechtbank acht het binnendringen van de vinger in de vagina dan ook bewezen.
[slachtoffer 1] heeft over het binnendringen met de penis zelf niets verklaard bij de politie. De verdachte ontkent dat hij bij [slachtoffer 1] is binnengedrongen met zijn penis. Het dossier bevat wel verklaringen van “horen zeggen”, maar nu [slachtoffer 1] zelf hierover niets heeft verteld, moet met het gebruik van deze verklaringen voorzichtig worden omgegaan. Getuige [getuige 1] verklaart dat zij aan [slachtoffer 1] vroeg of de piemel van de verdachte aan de voorkant of achterkant naar binnen is geweest en dat [slachtoffer 1] toen “allebei” antwoordde. Deze vraag is echter te sturend om van de juistheid daarvan uit te gaan. De rechtbank kan niet uitsluiten dat de bewoordingen van [slachtoffer 1] deels zijn ingegeven door de vraag van de oppas. [slachtoffer 1]’s nichtje [slachtoffer 2] verklaart dat [slachtoffer 1] haar heeft verteld dat de verdachte zijn piemel ergens in had gestoken, maar dat ze niet wist waar. [slachtoffer 1] heeft volgens de aantekeningen van de huisarts tegen de huisarts gezegd dat de verdachte ‘anaal met zijn penis probeerde’. Dit betekent echter niet dat het ook is gelukt. De rechtbank sluit niet uit dat de verdachte bij [slachtoffer 1] is binnengedrongen met de penis, maar het feit dat [slachtoffer 1] hierover wisselende verklaringen heeft afgelegd en bij de politie niet heeft verklaard, leidt ertoe dat er juridisch gezien onvoldoende bewijs is voor het binnendringen met de penis in de anus of de vagina. Ook is er geen wettig en overtuigend bewijs voor het binnendringen met de vingers in de anus. Anders is dat voor het binnendringen met de vingers in de vagina, zoals volgt uit het hier bovenstaande.
4.2.3.
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 20 december 2023 tot 1 januari 2024 [slachtoffer 1] heeft betast aan haar borsten en haar vagina en met zijn vinger haar vagina is binnengedrongen.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de overige ten laste gelegde ontuchtige handelingen in de bewezenverklaarde periode hebben plaatsgevonden, zodat de verdachte van die onderdelen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
4.2.4.
Standpunt verdediging en officier van justitie
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben respectievelijk tot vrijspraak gerekwireerd en vrijspraak bepleit voor wat betreft het onder feit 2 ten laste gelegde. Beiden stellen zich op het standpunt dat het ontuchtige karakter aan de seksuele handelingen tussen de verdachte en [slachtoffer 2] ontbreekt, nu deze handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden.
4.2.5.
Beoordeling
De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht stelt in beginsel alle ontuchtige handelingen, gepleegd met jeugdigen beneden de leeftijd van zestien jaar, strafbaar, ter bescherming van deze jeugdigen. Onder omstandigheden kan bij deze seksuele handelingen het ontuchtige karakter en daarmee de wederrechtelijkheid ontbreken. Dit is het geval als de desbetreffende seksuele handelingen niet in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Het ontuchtig karakter kan bijvoorbeeld ontbreken als de seksuele handelingen vrijwillig plaatsvonden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en er sprake was van een affectieve relatie. Een scherpe afgrenzing en een algemene invulling van de omstandigheden waaronder geen sprake is van ontucht valt niet te geven. Dat wat sociaal-ethisch is aanvaard, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het komt dan ook in belangrijke mate aan op de waardering van de feiten en omstandigheden van het geval.
Het staat vast dat er tussen de verdachte, destijds tussen de 12 en 13 jaar, en [slachtoffer 2], destijds tussen de 11 en 12 jaar, seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De verdachte en [slachtoffer 2] verklaren in grote lijnen overeenkomstig over welke seksuele handelingen er tussen hen hebben plaatsgevonden. De ten laste gelegde seksuele handelingen kunnen daarom worden bewezen. De vraag is vervolgens of de bewezen seksuele handelingen ontuchtig zijn. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en legt hierna uit waarom.
In de beoordeling of er sprake is geweest van ontuchtige handelingen weegt de rechtbank mee hoe de seksuele handelingen tussen [slachtoffer 2] en de verdachte volgens diens eigen verklaring zijn begonnen. Volgens de verdachte heeft hij samen met een andere jongen op diens zolderkamer voor het eerst seksuele handelingen verricht bij [slachtoffer 2]. Volgens de verdachte werd [slachtoffer 2] gepusht door de andere jongen om haar broek en onderbroek uit te doen en te gaan liggen. [slachtoffer 2], een jaar jonger dan de verdachte, lag daarbij met ontbloot onderlichaam op een matras. De verdachte wreef over haar vagina en zoende haar terwijl de andere jongen diens penis in haar vagina probeerde te stoppen. Verdachte was toen nog geen twaalf jaar. Dit onmiskenbaar ontuchtige voorval is niet ten laste gelegd, maar schetst wel een beeld van de wijze waarop de verdachte met de destijds zeer jonge [slachtoffer 2] is omgegaan.
De verdachte en [slachtoffer 2] verklaren beiden dat de seksuele handelingen die wel ten laste zijn gelegd meerdere keren hebben plaatsgevonden tijdens een spel, waarbij er een soort verstoppertje werd gespeeld, waaraan ook andere kinderen zoals het broertje van de verdachte en het broertje van [slachtoffer 2] meededen. Tussen de verdachte en [slachtoffer 2] was geen sprake van een affectieve relatie. De verdachte verklaart bij de politie dat [slachtoffer 2] op een gegeven moment tegen hem heeft gezegd: ‘dit is een beetje raar, misschien moeten we verkering nemen’, maar dat hij niet echt zin had in verkering op dat moment en dat hij haar toen heeft afgewezen. Een maand of twee daarna zouden de seksuele handelingen weer opnieuw zijn gebeurd tijdens het spelen van het spel.
[slachtoffer 2] heeft tegenover de politie en tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij de seksuele handelingen met de verdachte niet wilde. Zij verklaart tegenover de politie onder meer dat de verdachte haar dwong om hem af te trekken door te zeggen dat als zij dat niet zou doen hij anders zou doorvertellen aan de andere kinderen dat zij dit wel had gedaan, dat zij de verdachte niet durfde weg te duwen, niets durfde te zeggen, dat zij gewoon bevroor en dat toen de verdachte aan haar borsten zat dit pijn deed.
De verklaringen van [slachtoffer 2] acht de rechtbank betrouwbaar. De verklaringen zijn consistent en concreet. De verklaring van getuige [getuige 2] maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Hij is naar eigen zeggen een hele goede vriend van de verdachte en hij verklaart ook dat [slachtoffer 2] hem verder geen details heeft verteld over wat er tussen haar en de verdachte is gebeurd.
De verklaring van de verdachte dat de seksuele handelingen geheel wederzijds en vrijwillig waren, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet geloofwaardig. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte ook verregaande seksuele handelingen met zijn nichtje [slachtoffer 1] heeft gepleegd, waarover de verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat zij dit goed vond, omdat [slachtoffer 1] er niets van zei. [slachtoffer 2] heeft hierover voor wat betreft haar eigen situaties met de verdachte verklaard dat zij bevroor en niets tegen de verdachte durfde te zeggen. Dat de verdachte dus – ten onrechte – in de veronderstelling was dat het daarom vrijwillig was, lijkt een logische gevolgtrekking.
De rechtbank is op grond van deze feiten en omstandigheden dan ook van oordeel dat de seksuele handelingen tussen de verdachte en [slachtoffer 2] niet vrijwillig hebben plaatsgevonden en reeds om die reden ontuchtig en wederrechtelijk van aard zijn. Bovendien draagt naar het oordeel van de rechtbank de jonge leeftijd van [slachtoffer 2], het feit dat er geen sprake was van een affectieve relatie en de setting waarin de seksuele handelingen plaatsvonden met andere kinderen vlakbij, bij aan het ontuchtige karakter.
4.2.6.
Conclusie ten aanzien van feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde, te weten buiten echt ontuchtige handelingen plegen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar, is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 20 december 2023 tot 1 januari 2024 in Nederland met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] 2013, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog
niet had bereikt, meermalen, handelingen heeft
gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van
het lichaam van die [slachtoffer 1],
te weten:
- het met de hand betasten van de borsten en de billen en/ de
vagina van die [slachtoffer 1];
- het met zijn hand wrijven over de vagina en over
de schaamlippen van die [slachtoffer 1];
- het duwen van zijn vinger tussen de schaamlippen en in de
vagina van die [slachtoffer 1];
2
hij in de periode van 16 april 2022 tot 1 januari 2024 te Sliedrecht,
met [slachtoffer 2], geboren op 10 februari 2011, die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, buiten echt, meermalen,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het zoenen van die [slachtoffer 2];
- het met de hand knijpen in de borsten van die
[slachtoffer 2];
- het brengen van de hand van die [slachtoffer 2] op en om zijn penis;
- het zich door die [slachtoffer 2] laten aftrekken;
- het met zijn hand betasten van de vagina van
die [slachtoffer 2];
- het met zijn hand wrijven over de vagina en over
de schaamlippen van die [slachtoffer 2].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.PrimairMet iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

2.
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte, destijds 13 jaar, heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn nichtje van 10 jaar waarbij hij meerdere keren haar borsten en vagina heeft betast en ook haar vagina is binnengedrongen met zijn vinger. De bewezenverklaarde handelingen vonden plaats in een voor [slachtoffer 1] vertrouwde omgeving tijdens een familieweekend in Center Parcs. De verdachte heeft door zijn handelswijze een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van zijn nichtje. Gezien het feit dat verdachte en [slachtoffer 1] familie van elkaar zijn had zij zich bij hem veilig moeten kunnen voelen. Het door [slachtoffer 1] en haar familie in hem gestelde vertrouwen heeft verdachte ernstig beschaamd. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Uit de brief die ter terechtzitting door de vader van [slachtoffer 1] is voorgelezen blijkt hoeveel impact de gedragingen van verdachte hebben gehad op [slachtoffer 1] en haar familie, en nog altijd hebben.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2], het nichtje van [slachtoffer 1], die destijds rond de 12 jaar oud was en die weliswaar geen direct familielid van de verdachte was, maar wel behoorde tot de kring van aangetrouwde familieleden. De verdachte heeft [slachtoffer 2] over een langere periode meerdere malen gezoend en haar borsten betast en eenmaal haar vagina betast. [slachtoffer 2] heeft verdachte meerdere malen moeten aftrekken. Deze incidenten vonden vooral plaats tijdens (verjaardags)feestjes bij de verdachte thuis. De verdachte heeft hiermee ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2].
Seksueel misbruik maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, maar de ervaring leert dat dat de slachtoffers nog lang mentale klachten kunnen ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid die zijn veroorzaakt door het seksueel misbruik. Bij minderjarige slachtoffers betekent dit veelal dat de normale seksuele ontwikkeling wordt verstoord.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 mei 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is met de huidige ten laste leggingen voor het eerst in aanraking gekomen met politie/justitie en, voor zover bij de Raad bekend, zijn er ook geen nieuwe politiecontacten meer geweest. Binnen onderhavig onderzoek wordt de kans op herhaling van strafbaar gedrag op basis van het Dynamisch Risico Profiel ingeschat op 'heel laag'. Het Algemeen Recidive Risico wordt ingeschat op 'midden'. Op basis van onderhavig onderzoek concludeert de Raad dat er veelal sprake is van beschermende factoren die de kans op herhaling van strafbaar gedrag verlagen. Enige risicofactoren die binnen onderhavig onderzoek naar voren zijn gekomen, zoals bijvoorbeeld binnen het domein geestelijke gezondheid, zijn voornamelijk gerelateerd aan de huidige tenlastelegging van de verdachte en alles wat hij in de afgelopen periode heeft meegemaakt.
De Raad is van mening dat een gedragsinterventie en/of behandeling, zoals MST-PSB, een passend strafadvies had kunnen zijn, indien de zitting op korte termijn na de beschuldigingen tegen de verdachte had plaatsgevonden. Echter hebben ouders, op eigen initiatief, direct zelf hulpverlening ingeschakeld en hebben zij hulpverlening en behandeling (MST-PSB) ontvangen en reeds positief afgerond. De Raad acht dit zeer positief en is dan ook van mening dat een gedragsinterventie en/of behandeling op dit moment niet meer passend is. Daarnaast is de Raad van mening dat ouders en de verdachte zelf voldoende bereid en in staat zijn om hulpverlening, ondersteuning en/of begeleiding zelf op te starten. Dit maakt dat de Raad tevens de inzet van een jeugdreclasseringsmaatregel ook niet passend acht bij de verdachte. Mocht de rechtbank de verdachte veroordelen voor verkrachting van een kind jonger dan 12 jaar (art 244 Sr), dan adviseert de Raad de rechtbank om de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit. Mocht de rechtbank de verdachte (enkel) veroordelen voor ontuchtige handelingen (art 247 Sr), dan adviseert de Raad om de verdachte een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. In plaats daarvan wordt een geheel voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, bedoeld als stok achter de deur. Gezien het hulpverleningstraject dat de verdachte reeds met zijn ouders heeft doorlopen en positief heeft afgerond ziet de rechtbank geen aanleiding meer om aan deze voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden te verbinden.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit zal de rechtbank aan de verdachte geen taakstraf bestaande uit een werkstraf opleggen nu de rechtbank hem zal veroordelen voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 244 (oud) en 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) weken;
bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van hierna te melden algemene voorwaarde;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde
zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Riege, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. M.A. van der Laan-Kuijt en R. van den Wildenberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juni 2025.