ECLI:NL:RBROT:2025:8660

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
FT RK 25/393 - FT RK 25/394
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium voor een verzoeker onder beschermingsbewind in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, heeft op 10 maart 2025 een verzoekschrift ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen, zodat hij niet geconfronteerd zou worden met de ontruiming van zijn huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in een bedreigende situatie verkeert, aangezien er een vonnis van ontruiming van 10 november 2022 was en verweerster had aangekondigd tot ontruiming over te gaan. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die een oplossing voor zijn schuldenproblematiek zoekt en inmiddels een Participatiewet-uitkering ontvangt, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die het vonnis van ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort en de huurovereenkomst verlengd voor de duur van zes maanden, mits verzoeker de huurtermijnen tijdig en volledig blijft voldoen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [rekestnummer 1] / FT RK 25/393 - [rekestnummer 2] / FT RK 25/394
uitspraakdatum: 9 mei 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 10 maart 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 10 maart 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 2 april 2025.
Mr. [persoon A] , werkzaam bij [deurwaarder] , heeft namens [verweerster] voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. In het verweerschrift is voorts medegedeeld dat namens verweerster niemand ter zitting zal verschijnen.
Ter zitting van 2 april 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • [persoon B] , werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening).
[verweerster] (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, met bericht niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op 7 mei 2025 teneinde verzoeker in staat te stellen voor 1 mei 2025 aanvullende stukken te overleggen. Verzoeker is daarbij verzocht de aanvullende stukken ook aan verweerster te overleggen. Verzoeker heeft op 28 april 2025 aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden. Verweerster heeft de rechtbank bij bericht van 6 mei 2025 laten weten geen stukken te hebben ontvangen. De rechtbank heeft daarom bepaald op 7 mei 2025 geen uitspraak te doen teneinde verweerster in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de aanvullende stukken en daarop te reageren alvorens zij op het verzoek van verzoeker beslist. Verweerster heeft op 7 mei 2025 gereageerd.
De uitspraak is bepaald op 9 mei 2025.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden de huurovereenkomst voor de woonruimte van verzoeker op te zeggen of te ontbinden.
Uit het verzoekschrift blijkt dat bedoeld is een verzoek in te dienen om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker te verbieden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Verzoeker wenst een oplossing voor zijn schuldenproblematiek. Hij heeft zich daarom gemeld bij Geldplein voor schuldhulpverlening. De aanvraag voor schuldhulpverlening is nog niet in behandeling genomen. Verzoeker heeft (nog) geen stabiel inkomen. Verzoeker heeft in januari 2025 een Participatiewet-uitkering aangevraagd, maar deze is nog niet toegekend. Verzoeker heeft daarom ook niet de huur van april 2025 tijdig en volledig kunnen voldoen.
Verzoeker heeft vervolgens ter zitting desgevraagd verklaard dat hij buiten zijn macht om een afspraak heeft gemist bij de gemeente waardoor de gemeente nog geen beslissing heeft kunnen nemen op zijn aanvraag tot toekenning van een Participatiewet-uitkering. Schuldhulpverlening heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij er bovenop zit en dat inmiddels ook beschermingsbewind is aangevraagd.
Uit de overgelegde aanvullende stukken blijkt verder dat verzoeker inmiddels een Participatiewet-uitkering ontvangt waarmee hij de maandelijkse huur van € 554,62 kan voldoen. Ook is aan verzoeker schuldhulpverlening toegekend waarbij eveneens budgetbeheer is opgestart. Met behulp van zijn budgetbeheerder heeft hij de huur van mei 2025 op 25 april 2025 voldaan. Inmiddels is beschermingsbewind uitgesproken. Verzoeker staat sinds 26 april 2025 onder beschermingsbewind. De beschermingsbewindvoerder zal de betaling van de vaste lasten overnemen. Daarmee wordt gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig en volledig worden voldaan.

3.Het verweer

Verweerster heeft zich in haar verweerschrift van 26 maart 2025 op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Verzoeker betaalt de huur niet (tijdig). De huurachterstand tot en met maart 2025 bedraagt € 1.461,30. Omdat verzoeker de huur niet telkens voor de eerste van de maand betaalt, zal er op 2 april 2025 een bedrag aan huur openstaan van € 2.015,92, zijnde een achterstand van ten minste drie maanden.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting nader toe te lichten.
Verweerster heeft naar aanleiding van de aanvullende stukken van verzoeker de rechtbank op 7 mei 2025 bericht dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 18 februari 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 11 maart 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen. Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 10 november 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft in een korte tijd behoorlijke stappen gemaakt. Verzoeker heeft aangetoond dat hij is toegelaten tot schuldhulpverlening, dat hij onder beschermingsbewind staat en dat hij thans voldoende inkomsten heeft om de lopende huurtermijnen te voldoen. Gebleken is verder dat de huur van mei 2025 is betaald. Met beschermingsbewind wordt bovendien vanaf heden gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen voortaan tijdig en volledig zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 10 november 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [plaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
10 maart 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig en volledig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025.