ECLI:NL:RBROT:2025:8651

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 174
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhaving van OV-boete wegens onterecht gebruik studentenreisproduct

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2025, wordt het beroep van eiseres tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beoordeeld. Eiseres had een OV-boete van € 537,28 opgelegd gekregen voor de maanden september en oktober 2024, omdat zij ten onrechte gebruik had gemaakt van haar studentenreisproduct zonder ingeschreven te zijn voor een opleiding die recht gaf op studiefinanciering. De rechtbank constateert dat eiseres op 9 juni 2024 een aanvraag voor studiefinanciering had ingediend voor de opleiding rechtsgeleerdheid aan de Tilburg University, maar dat zij per 1 september 2024 was overgestapt naar de Hogeschool Inholland. De minister had haar aanvraag voor studiefinanciering afgewezen omdat eiseres niet stond ingeschreven voor een opleiding die recht gaf op studiefinanciering. Eiseres voerde aan dat zij in goed vertrouwen gebruik had gemaakt van het studentenreisproduct, omdat zij was toegelaten tot de opleiding onder voorbehoud van het behalen van het NT2 Staatsexamen. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet stond ingeschreven gedurende de relevante maanden en dat zij derhalve geen recht had op het studentenreisproduct. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de opgelegde boete terecht is.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. T.C.A. Hofman)

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 5 december 2024 waarbij de minister een opgelegde OV-boete van € 537,28 over september en oktober 2024 heeft gehandhaafd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 5 december 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft op 3 juni 2025 aanvullende stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 9 juni 2024 aan aanvraag gedaan voor studiefinanciering voor de opleiding rechtsgeleerdheid aan de Tilburg University. Op 21 juli 2024 heeft eiseres een wijziging van haar studie doorgegeven met de mededeling dat zij per 1 september 2024 de opleiding HBO rechten aan de Hogeschool Inholland gaat volgen. De minister heeft eiseres met een bericht van 14 oktober 2024 meegedeeld dat eiseres niet staat ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering en dat haar aanvraag om studiefinanciering alsnog wordt afgewezen.
3. Met het primaire besluit van 10 november 2024 heeft de minister eiseres een OV-boete van € 537,28 over de maanden september en oktober 2024 opgelegd.
4. De minister heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het recht op studiefinanciering niet is aangevangen per 1 september 2024, omdat eiseres niet is toegelaten tot haar opleiding. De inschrijving van eiseres is geannuleerd. In de maanden september en oktober 2024 heeft eiseres haar studentenreisproduct ten onrechte gebruikt, zodat er een schuld van € 537,24 is ontstaan.

Beroepsgronden van eiseres

5. Eiseres voert aan dat zij het studentenreisproduct niet ten onrechte heeft gebruikt. Eiseres is op 2 september 2024 onder voorwaarde begonnen met de opleiding rechten aan de Hogeschool Inholland. Eiseres diende in de tussentijd het B2 niveau NT2 Staatsexamen te behalen. De uitslag van het examen zou op 15 oktober 2024 bekend worden en tot die datum is eiseres meegedeeld dat zij haar studie zou kunnen voorzetten. Ter onderbouwing heeft eiseres haar e-mails en communicatie met de onderwijsinstelling bij het beroepschrift gevoegd. Op 15 oktober 2024 hoorde eiseres dat ze niet verder mocht met haar opleiding, omdat ze een deel van het NT2 Staatsexamen II niet had behaald. Op 15 oktober 2024 werd de inschrijving geannuleerd en kreeg eiseres te horen dat ze de studiefinanciering en studentenreisproduct moest stoppen. Vervolgens berichtte de minister eiseres dat ze geen recht meer had op de studentenreisproduct en dat ze er per 18 oktober 2024 niet meer mee kon reizen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt aan de hand van wat de minister op zitting onweersproken heeft gesteld vast dat eiseres tot 15 oktober 2024 niet stond ingeschreven bij Hogeschool Inholland, Hogeschool Inholland heeft eiseres in afwachting van het NT2 Staatsexamen wel toegelaten tot het onderwijs, zoals uit de door eiseres overgelegde e-mails volgt, waardoor eiseres er in goed vertrouwen vanuit is gegaan dat zij gebruik mocht blijven maken van het studentenreisproduct. De rechtbank concludeert dat nu er voor de beoordeling van het recht op studiefinanciering en het studentenreisproduct geldt dat eiseres niet stond ingeschreven gedurende de maanden september en oktober 2024, zij geen recht had op het studentenreisproduct.

Conclusie en gevolgen

7. Nu er geen sprake was van een inschrijving over de maanden september en oktober 2024 heeft eiseres ten onrechte gebruik gemaakt van het studentenreisproductie zodat de ov-boete terecht aan eiseres opgelegd. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2025.
De griffier is verhinderd
te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 3.3, eerste lid, in samenhang met artikel 3.6, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) maakt een reisvoorziening deel uit van de toegekende studiefinanciering.
Artikel 3.27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 bepaalt dat de persoon die een reisrecht toegekend heeft gekregen verplicht is er zorg voor te dragen dat het reisproduct is stopgezet op uiterlijk de tiende kalenderdag van de maand waarin zijn aanspraak op reisrecht is beëindigd.
In artikel 3.27, tweede lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat indien het reisproduct niet is stopgezet na de termijn, genoemd in het eerste lid, aanhef, en er gebruik van is gemaakt, degene aan wie het reisrecht is toegekend aan Onze Minister per halve kalendermaand een bedrag verschuldigd is van, naar de maatstaf van 1 januari 2019:
a. € 75,00 (per 1 januari 2024: € 89,54) voor zover het de eerste en de tweede halve kalendermaand betreft; en
b. € 150,00 (per 1 januari 2024: € 179,10) voor zover het de derde en daaropvolgende halve kalendermaanden betreft.
In het zevende lid van dit artikel is bepaald dat het tweede lid niet van toepassing is op een periode waarin het degene aan wie het reisrecht is toegekend, aantoonbaar niet kan worden toegerekend dat het reisproduct niet tijdig is stopgezet.
In artikel 7.4, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bedrag van de basisbeurs of de aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald, door betrokkene wordt terugbetaald of met hem wordt verrekend.
Artikel 9.2, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat een ieder is verplicht aan Onze Minister of aan een daartoe door of vanwege Onze Minister aangewezen persoon of instantie desgevraagd de ten behoeve van de uitvoering van deze wet benodigde inlichtingen over zichzelf te geven.
Artikel 4.2, eerste lid, van de Regeling studiefinanciering 2000 bepaalt dat het reisrecht beëindigd wordt door het reisproduct dat op de ov-chipkaart is geladen, stop te zetten.
Op grond van artikel 4.2, tweede lid, van de Regeling studiefinanciering 2000 wordt het reisproduct stopgezet bij een daartoe bestemde automaat van de vervoersbedrijven.