ECLI:NL:RBROT:2025:8646
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van het aflossingsbedrag studieschuld in het kader van de Wet studiefinanciering 2000
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2025, betreft het een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening van het aflossingsbedrag van de studieschuld. Eiseres, die een pleegoudervergoeding ontvangt, was het niet eens met de vaststelling van haar maandlasten voor het aflossen van de studieschuld, die door de minister op € 178,88 was vastgesteld voor de periode van juni tot en met december 2024. De minister had eerder een lager bedrag van € 22,83 per maand vastgesteld, maar dit werd herzien na een gegevensuitwisseling met de Belastingdienst, waaruit bleek dat eiseres geen recht had op het Kindgebonden budget, wat haar status als alleenstaande ouder beïnvloedde.
Eiseres betoogde dat zij als pleegouder recht had op de status van alleenstaande ouder, maar de rechtbank oordeelde dat volgens de Wsf 2000 pleegouders niet onder de definitie van 'ouder' vallen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had besloten om het aflossingsbedrag te herzien, omdat de eerdere vaststelling van de draagkracht en het terugbetalingsbedrag te laag was geweest. Eiseres kreeg geen gelijk in haar beroep, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekende dat eiseres geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent studiefinanciering en de voorwaarden voor het vaststellen van de draagkracht van debiteuren.