ECLI:NL:RBROT:2025:8642

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
C/10/697902 / JE RK 25-749
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 28 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De zaak betreft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling, die verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De moeder van de minderjarige, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft ingestemd met het verzoek van de GI, maar heeft ook aangegeven dat de machtiging tot uithuisplaatsing eventueel voor een kortere duur verleend kan worden. Tijdens de zitting is gebleken dat de zorgen om de minderjarige onverminderd aanwezig zijn, en dat zij niet naar school gaat en zich niet aan de regels houdt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk is en dat de minderjarige in een driemilieusvoorziening moet worden geplaatst om haar ontwikkeling te waarborgen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 17 juni 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor dezelfde periode, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/697902 / JE RK 25-749
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. N. Klaasen, kantoorhoudende te Rotterdam,
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader, wonende in [plaats 1] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 1 april 2025, ontvangen op 14 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, [vertegenwoordiger] .
1.3.
De stiefvader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de stiefvader wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader.
2.3.
Bij beschikking van 17 juni 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 17 juni 2025. Bij beschikking van 17 juni 2024 is een machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 17 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. Bij de vorige beschikking is naast de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ook een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De huidige jeugdbeschermer is enkele maanden na de vorige zitting betrokken geraakt bij het gezin. Hoewel de jeugdbeschermer toen gelijk op zoek gegaan naar een beschikbare driemilieusvoorziening voor [minderjarige] , is deze voorziening pas gevonden, nadat de afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] al was verlopen. [minderjarige] heeft afgelopen maanden hiervoor op de wachtlijst gestaan. De afgelopen periode zijn de zorgen om [minderjarige] onverminderd gebleven. [minderjarige] is gestart aan een nieuwe opleiding, maar zij gaat hier – ondanks afspraken hierover en een aangepast rooster – niet naartoe. Zij zit grotendeels thuis op haar kamer of verblijft op een voor de moeder en de GI onbekende locatie. [minderjarige] houdt zich niet aan de regels thuis en er is nog steeds sprake van een omgekeerd dag- en nachtritme. Het lukt de moeder daarbij niet om [minderjarige] de structuur te bieden die zij nodig heeft. Gelet op de bestaande zorgen is het van belang dat de betrokkenheid van de GI de aankomende periode wordt gecontinueerd. Ook is het van belang dat [minderjarige] de aankomende periode in een driemilieusvoorziening kan gaan verblijven, zodat zij haar school weer kan oppakken en haar de nodige structuur kan worden geboden. Voor [minderjarige] is vanaf juni 2025 een plek beschikbaar bij de driemilieusvoorziening van [jeugdzorg] in [plaats 2] . De GI begrijpt dat deze plek voor [minderjarige] ver weg is, maar dit is de enige locatie waar zij met de huidige zorgen terecht kan. Wanneer [minderjarige] de nodige positieve stappen heeft gezet, kon verder worden gezocht naar een passende driemilieusvoorzieningen in de omgeving van [plaats 3] .
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de GI. Eventueel zou de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] ook verleend kunnen worden voor een kortere duur dan is verzocht, om zo een vinger aan de pols te houden. De zorgen om [minderjarige] zijn het afgelopen jaar niet verminderd, ondanks de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing die bij de vorige beschikking zijn uitgesproken. Het verblijf van [minderjarige] bij haar ouders zus is hierin niet helpend. Het is van belang dat [minderjarige] alsnog uit huis wordt geplaatst in een driemilieusvoorziening, zodat de situatie kan verbeteren. De moeder is daarom akkoord met een plaatsing van [minderjarige] bij de driemilieusvoorziening van [jeugdzorg] in [plaats 2] . Hierbij is het wel van belang dat de GI blijft zoeken naar een passende verblijfplek voor [minderjarige] dichterbij de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat het de afgelopen periode niet is gelukt om voor [minderjarige] passende hulpverlening in te zetten. De zorgen over [minderjarige] en ontwikkelingsbedreiging zijn dan ook nog onverminderd aanwezig. Ook is het niet gelukt om de machtiging tot uithuisplaatsing die bij de vorige beschikking is uitgesproken te gebruiken, omdat te laat een passende driemilieusvoorziening voor [minderjarige] werd gevonden. Dit acht de kinderrechter zeer zorgelijk. Temeer nu ter zitting is gebleken dat [minderjarige] nog steeds niet naar school gaat en de situatie thuis niet is verbeterd. [minderjarige] houdt zich niet aan de regels en er is nog steeds sprake van een omgekeerd dag- en nachtritme. Ook is [minderjarige] vaak weg van huis en op momenten is voor de GI en de moeder onbekend waar [minderjarige] dan verblijft. Wanneer [minderjarige] wel thuis is, verblijft zij veelal op haar kamer. Het lukt de moeder daarbij niet om [minderjarige] voldoende structuur te bieden. Gelet op de bestaande zorgen acht de kinderrechter het van belang dat de GI het aankomende jaar nog betrokken blijft. Ook is het van belang dat [minderjarige] de aankomende periode bij de driemilieusvoorziening van [jeugdzorg] kan verblijven. Vanuit hier kan zij haar school weer oppakken en verdere positieve stappen zetten, zodat voor haar vervolgens een driemilieusvoorziening (of andersoortige vervolgplek) kan worden gevonden in de omgeving van [plaats 3] .
5.2.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] De kinderrechter ziet geen aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen voor een kortere periode dan is verzocht. [minderjarige] heeft een lange tijd op de wachtlijst van een driemilieusvoorziening gestaan, maar zo binnen een maand hier kunnen verblijven. Daarbij zijn de doelen voor de aankomende periode concreet genoeg, Hierdoor acht de kinderrechter het niet nodig is om tussentijds een vinger aan de pols te houden. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige] daarom verlengen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen voor de duur van een jaar.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 17 juni 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 28 mei 2025 tot 28 mei 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025 door mr. J.S. van den Berge, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 12 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.
2.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.