In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen dan wel medeplichtigheid aan poging tot brandstichting. De verdachte, geboren in 1997, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. P. Lootsma. De officier van justitie, mr. P.L. van Montfoort, eiste vrijspraak van het primair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, met een taakstraf van 60 uren als straf.
De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de opzet van de verdachte. De verdachte had medeverdachten opgehaald en naar een industrieterrein gereden, maar er waren geen aanwijzingen dat zij op de hoogte was van de plannen om brand te stichten. De rechtbank oordeelde dat het enkel rondrijden en naar het industrieterrein rijden niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte opzet had op de poging tot brandstichting.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De kosten van de verdediging werden begroot op nihil.