ECLI:NL:RBROT:2025:8403

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
10/402610-24 en 15/112014-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van afpersing en diefstal met geweld gepleegd op de openbare weg in vereniging

Op 10 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing en diefstal met geweld, gepleegd op 30 oktober 2024 te Hoogvliet Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, de slachtoffers heeft bedreigd met een vuurwapen en hen heeft gedwongen tot de afgifte van persoonlijke bezittingen, waaronder kleding en elektronische apparaten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de strafbare feiten, ondanks zijn verweer dat hij niet aanwezig was bij de beroving. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 350 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf bevolen, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten had gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/402610-24
Parketnummer vordering TUL: 15/112014-23
Datum uitspraak: 10 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum 1] 2006,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats]
raadsvrouw mr. J. Dekker, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Broere heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van de voorlopige hechtenis met aftrek van voorarrest, en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals eerder als schorsingsvoorwaarden opgelegd, met daaraan toegevoegd een locatieverbod voor Hoogvliet;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 15/112014-23.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om een nauwe en bewuste samenwerking te kunnen bewijzen. De verdachte was niet bij de beroving aanwezig, hij stond op afstand.
Subsidiair is het aandeel van de verdachte heel klein geweest en zou enkel het omsingelen bewezen kunnen worden.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezen verklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het gezamenlijk uitvoeren van het delict.
Uit de verklaringen van de twee aangevers blijkt dat zij achterna gelopen werden door een groep van acht jongens. Zij werden door de groep jongens geroepen en moesten van hen stoppen met lopen. Vervolgens werd er een vuurwapen – of een voorwerp dat lijkt op een vuurwapen – op hen gericht en in de groep doorgegeven. Aangever [slachtoffer 1] werd daarnaast geslagen, met platte hand en met het vuurwapen, en hij moest zijn kleding uittrekken. Vervolgens werd hem verteld dat hij moest dansen en terwijl hij dat deed, werd hij gefilmd. Ook moest hij zijn Airpods en zijn vest afgeven. Aangever [slachtoffer 2] moest zijn jas uittrekken en toen hij deze even later terugkreeg, waren zijn Airpods en mobiele telefoon uit zijn jas weggenomen. De groep van acht jongens is hierna gezamenlijk vertrokken. Op camerabeelden is te zien dat de groep van acht voorafgaand aan het incident en na het incident samen is. Bij de verdachte is tijdens de doorzoeking in zijn kamer een Airpod aangetroffen. Het vest van aangever [slachtoffer 1] had hij tijdens zijn aanhouding aan.
De verdachte heeft wisselend verklaard. Ter zitting heeft hij verklaard niet bij het incident aanwezig te zijn geweest. Hij was wel samen met de groep, maar toen het incident zich voordeed, zou hij naar het kerkje zijn gelopen. Daar heeft hij het gebeuren van achter een muurtje kunnen zien. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring ongeloofwaardig is gelet op de camerabeelden, die door de politie zijn beschreven. Daarop is te zien dat enkele personen ten tijde van de beroving een aantal meters richting de kerk lopen, maar ook dat deze na een paar seconden weer teruglopen naar de groep. De verdachte kan dus niet tijdens de gehele beroving op afstand hebben gestaan, zoals hij ter zitting heeft verklaard.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. De rechtbank stelt voorop dat de afpersing en de diefstal met geweld zich niet beperken tot het daadwerkelijk afpakken of wegnemen van de goederen, maar beginnen met het achterna lopen en het tot halt roepen van de aangevers en eindigen op het moment dat de groep wegloopt. De verdachte heeft hieraan een wezenlijke bijdrage geleverd door de groep getalsmatig te versterken. De verdachte heeft daarnaast een deel van de buit naderhand onder zich gehad. Daarmee acht de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij
op 30 oktober 2024
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, op de Achterweg,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van kleding en airpods, die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorden door die [slachtoffer 1]
- te omsingelen en
- meermalen te slaan in het gezicht en op het lichaam en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en te
richten op die [slachtoffer 1] en dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkende
voorwerp rond te laten gaan en
- ( hierbij) te duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- de woorden toe te voegen: "Geef je telefoon" en "Doe je kleren uit" en "Ga
dansen, nu" en "als je naar de politie gaat, dan ga je dood", althans (telkens)
woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl die [slachtoffer 1] met dat vuurwapen,
althans met dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp werd geslagen op het hoofd
en op het lichaam en
- te filmen met een mobiele telefoon;
2
hij
op 30 oktober 2024
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, op de Achterweg tezamen en in vereniging met anderen airpods en een Iphone diegeheel of
ten dele aan [slachtoffer 2] ,
toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- die [slachtoffer 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te
tonen en dit vuurwapen, althans dit op een vuurwapen gelijkende voorwerp, te
richten op die [slachtoffer 2] en
- de woorden toe te voegen dat hij, [slachtoffer 2] , zijn jas uit moest trekken en zijn codes
moest geven, althans woorden van gelijke aard en strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring in het cursief verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen;
2.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten en op de openbare weg, schuldig gemaakt aan afpersing en diefstal met geweld. Dit zijn ernstige feiten die grote impact hebben op het leven van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid. De verdachte en zijn medeverdachten hebben op een intimiderende manier druk gezet op de slachtoffers. Zo heeft één van de slachtoffers zich tijdens de afpersing moeten uitkleden en gedwongen moeten dansen, terwijl hij werd gefilmd. Door zo te handelen hebben de verdachte en de medeverdachten een beangstigende situatie voor de slachtoffers in het leven geroepen. De slachtoffers hebben bij de politie verklaard dat het incident veel indruk op hen heeft gemaakt. Daarbij komt dat dit soort feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving zorgt. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 maart 2025. Dit rapport houdt het volgende in. De verdachte is op zestienjarige leeftijd vanuit Polen naar Nederland geëmigreerd. Bij de reclassering is het beeld ontstaan van zeer beperkte sociale steun in het leven van de verdachte. Ook lijkt hij te zijn opgegroeid in een instabiele leefsituatie. Er is nu ruim een jaar begeleiding vanuit de wooninstelling en de jeugdreclassering. Ook is er een voogd betrokken. De resultaten hiervan zijn echter beperkt. De oorzaak hiervan is gelegen in het ontbreken van motivatie en inzet bij de verdachte. Tegelijkertijd zijn er ook aanwijzingen dat er vanuit de jeugdreclassering en de voogd zaken niet goed en tijdig zijn opgepakt. Binnen de wooninstelling valt het op dat het de verdachte ontbreekt aan basale vaardigheden. Hij heeft een sociaal-emotionele achterstand. Zijn verblijf binnen de wooninstelling verliep moeizaam, omdat hij zich niet aan de afspraken hield. Ondanks de problemen krijgt hij nog een kans om terug te keren. Een belangrijk resultaat is dat de verdachte met hulp van de begeleiding zijn Poolse paspoort heeft kunnen aanvragen en inmiddels heeft verkregen. Hiermee kan hij een aantal zaken regelen (toegang tot de zorg en het vinden van legaal werk) en dat biedt perspectief op een stabielere leefsituatie op het gebied van financiën en dagbesteding. Op het gebied van psychosociaal functioneren is er veel onduidelijk. Nader onderzoek, eventueel gevolgd door een behandeling is geïndiceerd. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod met medeverdachten, locatieverbod voor Hoogvliet Rotterdam en dagbesteding.
De reclassering adviseert daarnaast het volwassenenstrafrecht toe te passen. Uit afname van het wegingskader adolescentenstrafrecht blijkt dat er zowel indicaties als contra-indicaties zijn voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Zo vertoont de verdachte geen leeftijdsadequaat gedrag en is het noodzakelijk dat hij zijn scholing continueert. Tegelijkertijd toont hij zich onvoldoende ontvankelijk voor sociale, emotionele en praktische ondersteuning of begeleiding door een volwassene. Ook vertoont hij antisociaal gedrag en zijn er kenmerken van een criminele levensstijl. Verder zijn er aanwijzingen dat hij jeugdige medegedetineerden negatief zou kunnen beïnvloeden (pestgedrag binnen de wooninstelling). In de penitentiaire inrichting heeft de verdachte problematisch gedrag vertoond. Dit betrof grensoverschrijdend, dreigend en intimiderend gedrag richting het personeel. De reclassering kan niet vaststellen of dit gedrag gerelateerd is aan de jeugdige leeftijd en mogelijk samenhangende kwetsbaarheden. Alles overziend adviseert de reclassering om op basis van de beschikbare informatie het volwassenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 490,78 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.500,00 aan immateriële schade.
Daarnaast heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 625,16 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.200,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van [slachtoffer 1] moet ten aanzien van het materiële deel worden toegewezen tot een bedrag van € 354,80. Wat betreft de gevraagde vergoeding voor het vest moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het immateriële deel van de vordering moet worden toegewezen.
Zowel het materiële als het immateriële deel van de vordering van [slachtoffer 2] moet worden toegewezen.
Daarbij heeft de officier van justitie gevraagd de verdachte hoofdelijk aansprakelijk te achten samen met zijn mededaders, om de wettelijke rente toe te wijzen en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De vorderingen van de benadeelde partijen moeten niet-ontvankelijk worden verklaard, nu er vrijspraak van beide feiten is bepleit.
Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] aangevoerd dat het materiële deel dat ziet op het vest dient te worden afgewezen, nu dit deel onvoldoende is onderbouwd. Het immateriële deel dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.000, nu ook in de door de benadeelde partij aangedragen soortgelijke zaken uit de smartengeldgids een lager bedrag dan het gevorderde bedrag is toegekend.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het immateriële deel eveneens dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.000.
8.3.
Beoordeling
[slachtoffer 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Het deel van de gevorderde materiële schade dat betrekking heeft op het vest (€ 135,98) wordt afgewezen, nu dit onvoldoende is onderbouwd. Het resterende deel van de gevorderde materiële schadevergoeding (€ 354,80) is genoegzaam onderbouwd en zal worden toegewezen.
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
[slachtoffer 2]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van schadevergoeding een bedrag betalen van € 3.354,80, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Daarnaast moet de verdachte de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van schadevergoeding een bedrag betalen van € 1.623,16, vermeerderd de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 11 oktober 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland is de verdachte ter zake van het medeplegen van opzettelijk brieven of andere stukken, aan een post- of telegraafkantoor bezorgd of in een postbus gestoken, aan hun bestemming onttrekken, openen of beschadigen en ter zake van diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 25 oktober 2023.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke straf gevorderd.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 350 (driehonderdvijftig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 180 (honderdtachtig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de verdachte meldt zich bij de reclassering in Amsterdam. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de verdachte laat zich psychodiagnostisch onderzoeken en behandelen door forensisch psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de verdachte verblijft in de instelling voor begeleid wonen van Accuraat op het adres Tijnmuiden 44 te Amsterdam of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
de verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachten [medeverdachte 1] ( [geboortedatum 2] -2008), [medeverdachte 2] ( [geboortedatum 3] -2007), [medeverdachte 3] ( [geboortedatum 4] -2008), [medeverdachte 4] ( [geboortedatum 5] -2007), [medeverdachte 5] ( [geboortedatum 6] -2007), [medeverdachte 6] ( [geboortedatum 7] -2010) en [medeverdachte 7] ( [geboortedatum 8] -2011), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de verdachte bevindt zich niet in Hoogvliet Rotterdam, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
de verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk en/of het volgen van een opleiding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 3.354,80 (zegge: drieduizend driehonderdvierenvijftig euro en tachtig eurocent), bestaande uit € 354,80 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 3.354,80 (zegge: drieduizend driehonderdvierenvijftig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.354,80 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
43 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.623,16 (zegge: duizend zeshonderddrieëntwintig euro en zestien eurocent), bestaande uit € 623,16 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 1.623,16 (zegge: duizend zeshonderddrieëntwintig euro en zestien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.623,16 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
26 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 11 oktober 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 dagen, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter,
en mrs. J.L. Luiten en T.J. Roest Crollius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.F. Meekhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op of omstreeks30 oktober 2024
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, op de Achterweg, althans op de
openbare weg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/ of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en/of kleding en/of
Schoenen en/of airpods, in elk geval enig goed, dat/ die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/ of
een derde toebehoorde(n)
door die [slachtoffer 1]
- te omsingelen en
- meermalen te slaan in het gezicht en op het lichaam en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en te
richten op die [slachtoffer 1] en dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkende
voorwerp rond te laten gaan en
- ( hierbij) te duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- de woorden toe te voegen: "Geef je telefoon" en /of "Doe je kleren uit" en "Ga
dansen, nu" en/of "als je naar de politie gaat, dan ga je dood", althans (telkens)
woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl die [slachtoffer 1] met dat vuurwapen,
althans met dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp werd geslagen op het hoofd
en op het lichaam en
- te filmen met een mobiele telefoon;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
2
hij
op of omstreeks 30 oktober 2024
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, op/aan de Achterweg, althans op de
openbare weg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een jas en/of airpods en/of een Iphone 14 in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan
[slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en /of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te
tonen en dit vuurwapen, althans dit op een vuurwapen gelijkende voorwerp, te
richten op die [slachtoffer 2] en
- de woorden toe te voegen dat hij, [slachtoffer 2] , zijn jas uit moest trekken en zijn codes
moest geven, althans woorden van gelijke aard en strekking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht l