In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder van kantoorruimte. De huurder, aangeduid als [gedaagde], heeft sinds 15 december 2021 een kantoorruimte gehuurd van de verhuurder, aangeduid als [eiseres]. Door oplopende huurachterstanden hebben partijen op 29 oktober 2024 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder andere betalingsregelingen zijn afgesproken. Echter, [gedaagde] heeft zich niet aan deze afspraken gehouden en heeft geen enkele termijn betaald, wat heeft geleid tot een vordering van [eiseres] tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
Tijdens de zitting op 3 juni 2025 heeft [eiseres] haar eis vermeerderd door ook de huurachterstand van november en december 2024 te vorderen, wat door [gedaagde] werd erkend. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te ontbinden, ondanks het belang van [gedaagde] bij het behoud van de kantoorruimte. De rechter heeft de vorderingen van [eiseres] toegewezen, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 112.493,99, inclusief rente en proceskosten. Tevens is [gedaagde] verplicht om de kantoorruimte binnen een week na betekening van het vonnis te ontruimen.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiseres] het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als [gedaagde] in hoger beroep gaat. De kantonrechter heeft de proceskosten aan [gedaagde] opgelegd, omdat deze ongelijk heeft gekregen in de procedure.