ECLI:NL:RBROT:2025:8351

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
10.080144.24 en 10/013438-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met een mes en oplegging van taakstraf

Op 18 juni 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 maart 2024 in Rotterdam een beveiliger heeft bedreigd. De verdachte, geboren in 1960 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, heeft tijdens een incident in een pand waar hij een verbod had, de beveiliger bedreigd met de woorden dat hij hem in zijn nek zou steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreiging heeft geuit, ondanks zijn ontkenning ter zitting. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 22 dagen en terbeschikkingstelling met dwangverpleging geëist, maar de rechtbank oordeelde dat tbs niet proportioneel was in dit geval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, waarbij rekening is gehouden met de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis afgewezen, gezien de lange periode van voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van deskundigen over zijn psychiatrische toestand.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.080144.24
Parketnummer vordering TUL VV: 10/013438-24
Datum uitspraak: 18 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden [naam PI] ,
raadsvrouw mr. S. Splinter, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X.C. van Balen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/013438-24.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd en moet daarom worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van het dossier staat vast dat de verdachte op 7 maart 2024 bij het Centraal Onthaal op de Binnenrotte in Rotterdam naar binnen is gegaan. De verdachte had hier eerder een pandverbod gekregen en mocht het pand daarom niet betreden. De aangever, op dat moment werkzaam als beveiliger voor de gemeente Rotterdam, vroeg de verdachte het pand te verlaten. De verdachte gaf hieraan geen gehoor en liep verder richting de balie. Hierop heeft de aangever de politie gebeld. Tijdens dit gesprek liep de verdachte naar buiten en vervolgens weer naar binnen. Toen hij binnen was heeft de verdachte in de richting van aangever gespuugd en in het Antilliaans gedreigd hem in zijn nek te steken. De verdachte maakte hierbij met zijn arm een beweging naar zijn tas, waardoor de aangever bang was dat de verdachte daadwerkelijk een mes bij zich had. Een getuige heeft deze gang van zaken bevestigd.
In het verhoor bij de politie is de verdachte gevraagd of hij gedreigd heeft iemand neer te steken. De verdachte heeft toen gezegd dat hij dit beter wel had kunnen doen in plaats van het alleen maar te roepen.
Ter zitting heeft de verdachte ontkend de bedreigingen te hebben geuit. Uit de verklaring bij de politie leidt de rechtbank af dat verdachte de bedreiging impliciet heeft erkend. De ontkennende verklaring ter zitting acht de rechtbank niet geloofwaardig, omdat zijn verklaring bij de politie wordt ondersteund door de verklaringen van aangever en de getuige.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 7 maart 2024 te Rotterdam,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [slachtoffer] dreigend de woorden (in de taal Papiaments) toe te voegen "Ik
heb een mes en ik ga je in je nek steken", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een beveiliger van de gemeente Rotterdam mondeling bedreigd door te zeggen dat hij hem in zijn nek zou steken. Hierdoor heeft de verdachte de aangever, die bang was dat de verdachte de bedreiging zou uitvoeren, angst aangejaagd. Dit is een ernstig feit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 juni 2025, bestaande uit 12 pagina’s, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Uit de rapportage van psychiater [naam psychiater 1] van 9 mei 2024 en de rapportage van GZ-psycholoog [naam psycholoog 1] van 8 mei 2024 blijkt dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het Pro Justitia onderzoek. Gezien de informatie in de stukken over de recente voorgeschiedenis van de verdachte is geadviseerd om de verdachte voor observatie in het Pieter Baan Centrum te plaatsen.
De verdachte is voor de duur van zes weken ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum. Op 17 april 2025 hebben psychiater [naam psychiater 2] en GZ-psycholoog [naam psycholoog 2] een rapport over de verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt – samengevat – het volgende in.
De verdachte heeft geweigerd om aan het PBC-onderzoek mee te werken. Het is gelet op de pathologische achterdocht van de verdachte richting het justitiële systeem denkbaar dat zijn pathologie van invloed is geweest op zijn weigering, maar in welke mate er mogelijk sprake is van pathologische beïnvloeding van de weigering kan niet worden vastgesteld. Door de weigering van de verdachte is nauwelijks iets bekend geworden over zijn gezin van herkomst, levensloop, persoonlijkheidsfunctioneren en sociaal-maatschappelijk functioneren tot 2023.
Op basis van het wat langere gesprekscontact met de onderzoekend psycholoog, de uitgebreide groepsobservaties en ook op basis van informatie uit het milieurapport over de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde, worden ondanks de weigering door de verdachte voldoende aanwijzingen voor psychopathologie gezien om te kunnen spreken van een ziekelijke stoornis.
Zo kunnen er problemen worden vastgesteld in de realiteitstoetsing, waarbij een
overmatige achterdocht richting (justitiële) instanties en complotideeën (met racisme als
hoofdthema) het meest in het oog springen. Daarnaast worden aanwijzingen gezien voor grootheidsideeën. Voorts kunnen stoornissen in het beloop en samenhang van taal bij hem worden vastgesteld, die zowel tot uiting komen in de Nederlandse taal als in het Papiaments. Deze stoornissen in taal zijn vaak onderdeel van een psychiatrische stoornis. Bij de verdachte wordt bovendien een instabiel affect (gevoelsleven) waargenomen, waarbij
zijn emotie ineens kan omslaan van opgewekt naar prikkelbaar en geagiteerd. Bij de verdachte worden ten slotte aanwijzingen gezien voor geheugenproblemen (namen en
gezichten niet onthouden), maar door zijn weigering heeft er geen neuro(psycho)logisch
onderzoek kunnen plaatsvinden waardoor er geen zicht is verkregen op de omvang en
oorzaak hiervan.
Dat er sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een ernstig psychiatrisch beeld,
is gelet op voorgaande evident, maar een meer specifieke diagnostische duiding hiervan is
door verdachtes weigering niet mogelijk.
Het risico op herhaling van soortgelijke feiten (zoals het ten laste gelegde, mits bewezen) wordt als hoog ingeschat, indien betrokkene zonder de juiste behandeling en hulp terugkeert in de maatschappij. De belangrijkste risicofactor hierin is zijn psychiatrische toestandsbeeld, waarin achterdocht richting instanties en boosheid hierover voorop staan.
Om de hoge kans op recidive in verbale dreigementen te doen afnemen, is het van belang dat de verdachte wordt behandeld voor zijn psychiatrische stoornis. Gelet op het huidige
psychiatrische toestandsbeeld en de onduidelijkheid rondom de etiologie hiervan, evenals zijn huidige sociaal-maatschappelijke omstandigheden (dakloosheid, geen inkomen, voor zover bekend geen sociaal steunsysteem), dient behandeling plaats te vinden binnen een
psychiatrische kliniek, bij voorkeur een FPK. Binnen de behandeling dient aandacht te zijn voor beloopsdiagnostiek, motiveren voor medicamenteuze behandeling, vergroten van ziektebesef en -inzicht en abstinentie van middelen. Indien de veiligheid dat toelaat en de verdachte voldoende gestabiliseerd is om een positieve werkrelatie aan te gaan met hulpverleners, dan kan samen met hem worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor repatriëring naar Curaçao, zijn psychiatrische kwetsbaarheden hierbij in acht nemend.
Ten aanzien van het justitiële kader wordt geadviseerd om het OM de mogelijkheden te laten onderzoeken voor een zorgmachtiging, zoals geformuleerd in art. 2.3 Wfz en hem binnen de reikwijdte van de Wvggz te doen plaatsen in een gesloten kliniek.
Gezien het advies van de rapporteurs van het PBC, heeft de rechtbank in een eerder stadium aan het Openbaar Ministerie de opdracht gegeven de mogelijkheden voor een zorgmachtiging te laten onderzoeken. Aan de hand van dit onderzoek is een zorgplan opgesteld, waarin wordt aangegeven dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis, maar dat het niet mogelijk is een compleet beeld van de situatie rondom de verdachte, de precieze aard van het psychiatrische beeld en eventueel ernstig nadeel te verkrijgen. Daardoor is het niet mogelijk om behandeling te indiceren en in te schatten of deze uitgevoerd moet worden in de vorm van verplichte zorg in het kader van een zorgmachtiging. De zorgverantwoordelijke en de geneesheer-directeur zijn dan ook van mening dat een zorgmachtiging niet doelmatig is. Het Openbaar Ministerie heeft gelet daarop geen verzoek ingediend om een zorgmachtiging te verlenen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Zorgmachtiging
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om ambtshalve een zorgmachtiging te verlenen.
Tbs met dwang
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging op te leggen, nu aan de voorwaarden van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Gelet op het advies van de deskundigen en het hoge recidiverisico acht de officier van justitie dit passend en geboden.
De verdediging heeft verzocht geen maatregel op leggen. Daartoe is aangevoerd dat oplegging van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging in deze zaak, een bedreiging van geringe aard, disproportioneel zou zijn. De verdediging wijst op de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de onmacht die speelde bij de verdachte en de persoon van de verdachte, waaronder zijn leeftijd. Verdachte wil na zijn vrijlating teruggaan naar Curaçao.
Oordeel van de rechtbank
Bij de vraag welke reactie passend is op het bewezenverklaarde feit houdt de rechtbank rekening met de volgende feiten en omstandigheden.
Uit de hiervoor genoemde rapportages van de deskundigen en uit het onderzoek in het kader van de zorgmachtiging blijkt dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis. Het feit en de stoornis voldoen aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel.
De rechtbank ziet zich geconfronteerd met de vraag of een tbs-maatregel in dit geval passend is. Omdat verdachte geweigerd heeft mee te werken aan onderzoek naar zijn geestvermogens, een eerdere poging tot hulp/behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden niet van de grond is gekomen en de reclassering geen voorwaarden heeft kunnen formuleren is tbs met voorwaarden geen reële optie.
De maatregel tbs met dwangverpleging is een zware en ingrijpende maatregel en dient als ultimum remedium. Hoewel het PBC-rapport de kans op herhaling bij terugkeer in de samenleving zonder de juiste behandeling als hoog inschat, acht de rechtbank het opleggen van de tbs-maatregel in dit geval niet proportioneel. De verdachte heeft inmiddels ruim meer dan een jaar in voorarrest gezeten en de verwachting is dat de verdachte nog een lange tijd zal moeten wachten op een geschikte plek in een tbs-instelling. Tot die tijd zal de verdachte niet behandeld worden. Daarmee staat de sanctionering van het feit niet meer in verhouding tot de ernst daarvan. Derhalve zal de rechtbank aan de verdachte geen maatregel opleggen. Ook een voorwaardelijke straf is gezien de lengte van het voorarrest niet aan de orde.
De rechtbank realiseert zich dat de kans op herhaling hoog is omdat de verdachte niet wordt behandeld of begeleid, maar daar staat tegenover dat de verdachte geen geweldsfeiten heeft gepleegd anders dan vernielingen.
De rechtbank acht een taakstraf van 30 uur passend.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 17 januari 2024 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van vernieling en het niet voldoen aan een bevel of vordering veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 21 dagen, waarvan een gedeelte groot 10 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 1 februari 2024.
8.2.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, gelet op de lange periode dat de verdachte zich in deze zaak in voorlopige hechtenis bevindt.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten, de vordering dient te worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 (nul) uurte verrichten taakstraf resteert;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 17 januari 2024 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Flikweert, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en H.C. van Vuren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. van Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Rotterdam,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer] dreigend de woorden (in de taal Papiaments) toe te voegen "Ik
heb een mes en ik ga je in je nek steken", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;