ECLI:NL:RBROT:2025:8237

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
10.313474.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met gevaar voor goederen

Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van brandstichting. De verdachte, geboren in 1988 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd ervan beschuldigd samen met anderen brand te hebben gesticht in een woning aan de Pascalweg in Rotterdam, waarbij gevaar voor goederen en personen te duchten was. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor gemeen gevaar voor personen en sprak de verdachte gedeeltelijk vrij van dat onderdeel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard vanwege een lopend onderzoek naar de rol van een van de benadeelden als mogelijke opdrachtgever van de brand. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie, en adviseerde een forensische behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.313474.24
Datum uitspraak: 4 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] te [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsvrouw mr. M.T.H. Oeij, advocaat te Capelle aan den IJssel.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort en zakelijk weergegeven, komt de verdenking er op neer dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen brand heeft gesticht in een woning, waarbij gevaar voor goederen en personen te duchten was.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het tenlastegelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen, met uitzondering van het bestanddeel dat van de brandstichting levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander/anderen (aanwezig in de naastgelegen panden) te duchten was.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft bekend dat hij de tenlastegelegde brandstichting heeft gepleegd. De verdachte dient echter partieel te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde ‘gemeen gevaar voor goederen in deze woning’. De verdachte was in de veronderstelling dat de aangever opdracht heeft gegeven tot het stichten van brand in zijn eigen woning en het Openbaar Ministerie doet onderzoek naar de rol van de aangever. In feite was dus sprake van het in de brand steken van eigen goederen, en dat valt niet onder dit delict.
Met de officier van justitie stelt de verdediging verder dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel dat van de brandstichting levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander/anderen te duchten was.
Tot slot stelt de verdediging dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het ‘medeplegen’, nu niet is gebleken dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten.
4.1.3.
Beoordeling
Brandstichting
De rechtbank stelt voorop dat de ten laste gelegde brandstichting door de verdachte is bekend en dat er voldoende steunbewijs in het dossier zit. De rechtbank verwijst hiertoe naar de in bijlage II opgenomen opgave van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Gemeen gevaar voor goederen in de woning en/of voor de naastgelegen panden/percelen
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat er door de brand gemeen gevaar voor goederen in de woning te duchten was. Op basis van dit dossier kan niet worden vastgesteld dat de goederen in de woning met instemming van de eigenaar in brand zijn gestoken, daargelaten wat daarvan de eventuele juridische consequentie zou moeten zijn. Het verweer wordt verworpen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat, hoewel het een vrijstaande woning betrof, uit het dossier blijkt dat er naastgelegen percelen en panden waren en dat de brand naar die percelen/panden had kunnen overslaan.
Gemeen gevaar voor personen
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er door de brand naast gemeen gevaar voor goederen, ook gemeen gevaar voor personen in de naastgelegen panden (levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) te duchten was.
Er ontbreekt in het dossier nadere specifieke informatie over het gevaar van de brand voor de mensen in de naastgelegen woningen, zo die daar al aanwezig waren, zodat de daadwerkelijke mogelijkheid van gemeen gevaar voor personen niet kan worden vastgesteld. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting en het dossier leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte heeft verklaard dat ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ aan hem hebben gevraagd de brandstichting te plegen tegen een financiële vergoeding. De verdachte is samen met de medeverdachten met een auto naar een tankstation gereden, waar een medeverdachte een jerrycan met benzine heeft gevuld. De verdachte en medeverdachten zijn gezamenlijk langs de woning van aangever gereden, waarbij de medeverdachten hebben aangewezen bij welke woning de brand moest worden gesticht. Vervolgens is de verdachte door de medeverdachten thuisgebracht. De verdachte is daarna op de fiets naar de woning van aangever gegaan en heeft op enige afstand van de woning wederom de medeverdachten ontmoet. Hierbij hebben zij aan de verdachte een pet, jas, hamer, handschoenen en de jerrycan met benzine overhandigd. Verder blijkt uit het dossier dat de verdachte voorafgaand en na de brandstichting telefonisch contact heeft gehad met een medeverdachte. Uit wat hiervoor is overwogen, blijkt dat de medeverdachten de brandstichting hebben georganiseerd en de verdachte hierbij een uitvoerende rol heeft gespeeld. Hierbij was sprake van een bewuste nauwe samenwerking in de voorfase.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 6 juli 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen,
opzettelijk, brand heeft gesticht op meer locaties in een woning gelegen aan de Pascalweg, door meermalen hitte en open vuur in aanraking te brengen met brandbare stoffen en meerdere brandbare goederen, te weten een bank en matrassen,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen in deze woning en voor de naastgelegen panden/percelen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting in een woning. De verdachte had hierbij de rol van feitelijk uitvoerder. Hij heeft – nadat hij zich ervan had vergewist dat er geen bewoners aanwezig waren –
de brand op de eerste etage en de begane grond van de woning aangestoken. De brand heeft schade aangericht in de woning. Door het handelen van de verdachte is gemeen gevaar voor goederen ontstaan en een gevaarlijke situatie in de woonwijk. Dat het gevaar en de schade uiteindelijk beperkt zijn gebleven, is te danken aan een alerte bezorger die de brand meteen heeft opgemerkt en de hulpdiensten heeft gebeld, en geenszins aan het handelen van de verdachte. Hij is na de brandstichting weggefietst en heeft zich (toen) kennelijk niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Door adequaat optreden van de brandweer kon de brand snel worden geblust.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater[naam psychiater] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 juni 2025. Dit rapport houdt het volgende in.
Uit het psychiatrisch onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het gepleegde feit. Er zijn voldoende aanwijzingen dat met name de schizofrenie een beperkende en sturende invloed heeft gehad op de gedragskeuzes van de verdachte. Bij de verdachte is sprake van oordeel- en kritiekstoornissen, impulsiviteit en hij is goedgelovig. De verdachte is niet in staat om verstandige en adequate keuzes te maken en afstand te nemen van de personen die hem een geldbedrag hebben beloofd om brand te stichten, waardoor hij over is gegaan tot het ten laste gelegde.
De deskundige adviseert om het ten laste gelegde feit bij een bewezenverklaring in verminderde mate (op een 3-puntsschaal) aan de verdachte toe te rekenen.
Het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt op de korte, middellange en langere termijn als matig-hoog (op de schaal laag, laag-matig, matig, matig-hoog, hoog) ingeschat indien de situatie en problematiek van de verdachte ongewijzigd blijft.
Om het recidiverisico te verminderen is een behandeling noodzakelijk, waarbij het advies is om deze vorm te geven in een ambulante behandeling op een forensische polikliniek. Klinische behandeling wordt niet geïndiceerd geacht. Het is van belang dat de verdachte in de toekomst antipsychotica blijft gebruiken om het psychiatrisch stabiele toestandsbeeld te behouden. Psycho-educatie en toezicht op de antipsychotica is wenselijk. De psychiater adviseert de rechtbank om begeleiding en behandeling (indien bewezen) te laten plaatsvinden binnen het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Aangezien de verdachte voldoende gemotiveerd is voor een forensische behandeling, is de inschatting van de psychiater dat dit kader de verdachte voldoende zal motiveren om hieraan mee te werken. De verdachte heeft een wens om uit detentie te geraken en uit detentie te blijven. De verdachte zegt open te staan voor behandeling om minder beïnvloedbaar te worden. Een tbs-kader wordt momenteel gedragskundig niet passend geacht door de psychiater.
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 juni 2025. Dit rapport houdt het volgende in.
In onderhavige zaak hebben het psychosociaal functioneren en de financiële situatie ten grondslag gelegen aan het delictgedrag. De verdachte had ten tijde van het plegen van het delict een weekbedrag van 80 euro om van rond te komen terwijl zijn schuld van 40.000 euro werd gesaneerd en hij wilde daardoor geld bijverdienen. Daarnaast speelde zijn psychiatrische problematiek een rol. De verdachte is gediagnosticeerd met schizofrenie en verbleef op het moment van het plegen van het delict met een zorgmachtiging bij Antes vanwege het feit dat hij psychotisch ontregeld was geraakt in april 2024. De psychiater stelt dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, omdat de verdachte kwetsbaar, weinig weerbaar en gemakkelijk beïnvloedbaar was.
Indien de straf zo uitvalt dat er nog mogelijkheden zijn om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, dan adviseert de reclassering in samenspraak met de psychiater van het NIFP een reclasseringstoezicht en een forensische ambulante behandeling bij Fivoor. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Daarnaast lijkt het belangrijk dat de verdachte meewerkt aan plaatsing bij een beschermende woonvoorziening. De verdachte heeft aangegeven dat hij meewerkt aan het voorgestelde plan van aanpak, mocht dit worden opgelegd. De reclassering schat de responsiviteit laag-gemiddeld in omdat de mogelijkheden tot het komen tot gedragsverandering mogelijk in de weg worden gestaan door de psychiatrische problematiek. De wil om te veranderen is aanwezig. Het risico op recidive en letsel wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op het rapport van de psychiater wordt de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdachte heeft bij de politie en op de terechtzitting de verantwoordelijkheid voor zijn daad genomen en oprechte spijt betuigd, wat de rechtbank in strafmatigende zin meeweegt.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen met een groter voorwaardelijk strafdeel en een langere proeftijd dan de officier van justitie heeft geëist, zodat de verdachte zo spoedig mogelijk aan zijn behandeling kan beginnen en deze voor langere periode kan voortduren.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1.
Vorderingen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 1] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.500,- aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 2] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 14.100,- aan materiële schade en een vergoeding van € 20.000,- aan immateriële schade.
8.2.
Standpunt officier van justitie
Onder normale omstandigheden zouden de vorderingen al dan niet deels voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet echter op de verklaring van de verdachte over de opdrachtgever van de brand en het onderzoek dat daarnaar loopt, is de daadwerkelijke schade niet eenvoudig vast te stellen en ligt het niet in de rede de vorderingen op dit moment toe te wijzen. Daarnaast is onvoldoende onderbouwd wat daadwerkelijke materiële schade is en wat onder de vergoeding van de verzekering valt.
De vorderingen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, zodat deze eventueel via een civiele rechtsgang alsnog kunnen worden behandeld.
8.3.
Standpunt verdediging
Primair verzoekt de verdediging met de officier van justitie beide vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de verklaring van de verdachte over de opdrachtgever van de brand en het onderzoek dat daarnaar loopt.
Subsidiair merkt de verdediging op dat beide vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en dat onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vorderingen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.4.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet inhoudelijk kunnen worden beoordeeld, nu het Openbaar Ministerie een onderzoek heeft ingesteld naar benadeelde partij [benadeelde 1] .
Gelet op het lopende onderzoek en de summiere onderbouwing van beide vorderingen is de rechtbank van oordeel dat er te veel onduidelijkheden zijn over de (omvang van de) schade die zou zijn geleden door de benadeelde partijen. De benadeelde partijen zullen in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.5.
Conclusie
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] worden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De vorderingen kunnen derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij GGZ Reclassering Rotterdam Fivoor, gevestigd aan de Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal zich laten behandelen door de Forensische Polikliniek voor Psychiatrie Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
3. de veroordeelde zal verblijven in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel, voorzitter,
en mrs. I. Tillema en J.C. Oord, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.D. Bijl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 4 juli 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 6 juli 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk, brand heeft gesticht op één of meer locaties in een woning gelegen aan de Pascalweg, door meermalen, althans eenmaal (telkens) hitte en/of (open vuur) in aanraking te brengen met één of meer (tot op heden onbekend gebleven) brandbare stof(fen) en/of één of meerdere brandba(a)r(e) goed(eren), te weten een bank en/of (een) matras(sen),
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen in deze woning en/of voor de naastgelegen panden/percelen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander/anderen, te weten één of meer personen aanwezig in de naastgelegen panden,
te duchten was.