ECLI:NL:RBROT:2025:816

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
C/10/682569 / HA ZA 24-601
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in internationale verzekeringszaak met betrekking tot dekking onder een D&O-verzekering

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een bevoegdheidsincident, vordert de buitenlandse rechtspersoon RBS GROUP (AUSTRALIA) PTY LTD (hierna: RBS Australia) als derde-medeverzekerde van AIG EUROPE S.A. (hierna: AIG) een verzekeringsuitkering. RBS Australia heeft een schikkingsbedrag van AUD 11 miljoen betaald in een procedure tegen AECOM Australia Pty Ltd, en vordert nu dat AIG dekking verleent onder de BusinessGuard Directors & Officers-verzekeringpolis. AIG heeft echter een beroep gedaan op het arbitragebeding in de polisvoorwaarden en stelt dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank oordeelt dat RBS Australia ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van haar recht op toegang tot de overheidsrechter door het arbitragebeding te aanvaarden. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering van RBS Australia en veroordeelt haar in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen op 29 januari 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/682569 / HA ZA 24-601
Vonnis in incident van 29 januari 2025
in de zaak van
de buitenlandse rechtspersoon
RBS GROUP (AUSTRALIA) PTY LTD,
gevestigd te Melbourne, Australië,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. E.E. Krikke te Rotterdam,
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
AIG EUROPE S.A.,
gevestigd te Luxemburg, Luxemburg,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. J.B. Londonck Sluijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna RBS Australia en AIG genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 juli 2024, met producties 1 tot en met 22;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid, met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het bevoegdheidsincident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
RBS Australia vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat AIG gehouden is dekking te verlenen onder de polis voor:
a. het schikkingsbedrag dat RBS Australia in het kader van de [persoon A] -procedure heeft betaald ad AUD (Australische dollar) 11 miljoen;
b. de kosten van verweer die RBS Australia in het kader van het verweer in de [persoon A] - procedure heeft voorgeschoten ad AUD 4.8454.884,-- (de rechtbank begrijpt: 4.845.884,--);
het voorgaande onder aftrek van het eigen risico van USD 5 miljoen, te verminderen met een aanvullend eigen risico van 20% voor
securities claims.
2. voor recht verklaart dat AIG gehouden is de koerswijzigingsschade die RBS Australia door de vertraging van de betaling heeft geleden te vergoeden.
3. AIG veroordeelt tot betaling van een bedrag van AUD 7.413.549,-- uitbetaald in USD tegen de koers van de dag der betaling, te vermeerderen met de weidelijke rente vanaf 13 juli 2016.
4. AIG veroordeelt in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het in dezen te wijzen vonnis, indien de proces- en nakosten binnen die termijn niet zijn betaald.
2.2.
Hieraan legt RBS Australia – samengevat – het volgende ten grondslag.
Met betrekking tot de aansprakelijkheid van RBS Australia
In 2005-2006 heeft een aanbestedingsprocedure plaatsgevonden voor de rechten van het financieren, ontwerpen, bouwen en exploiteren van het North-South Bypass Tunnel (hierna: de NSBT), een groot infrastructuurproject in Brisbane, Queensland, Australië. In 2005 werkte ABN AMRO Australia Limited (tegenwoordig bekend als RBS Group (Australia) Pty Limited, dus RBS Australia) samen met drie bouwbedrijven om bij de aanbestedingsprocedure mee te bieden op de rechten voor de NSBT. Op 29 november 2005 is hiervoor een
special purpose vehicleopgericht, te weten RiverCity Motorway Management Limited (hierna: RCMML). De aandelen van RCMML zijn op 28 april 2006 gekocht door RBS Australia. In april 2006 heeft genoemd samenwerkingsverband de aanbesteding gewonnen. Het kreeg voor 45 jaar de concessie om de NSBT te financieren, ontwerpen, bouwen en exploiteren. Om de NSBT te financieren werd besloten om zowel geld te lenen van een bankensyndicaat als geld ‘op te halen’ bij investeerders. Vanwege fiscale en financiële redenen werd gekozen voor een truststructuur. Dit betrof een structuur naar Australisch recht waarbij geen sprake was van aandelen in een bedrijf maar van
stapled unitsin twee trusts, namelijk de RiverCity Motorway Investment Trust en de RiverCity Motorway Holding Trust (hierna: de trusts). RCMML was de
responsible entity
van deze trusts. Naar Australisch recht was RCMML daarmee ook de uitgever van de
stapled units. Voor de uitgifte van de
stapled unitsheeft RCMML een prospectus
opgesteld. Hierin stond relevante informatie voor investeerders, zoals rapportages, prognoses en adviezen van accountants en advocaten. Voorafgaand aan de bieding hadden RBS Australia en de bouwbedrijven het bedrijf AECOM Australia Pty Ltd (hierna: AECOM) ingeschakeld om prognoses op te stellen over de verkeersstromen door de NSBT. Dat heeft AECOM vervolgens gedaan. Begin 2010 is de NSBT geopend voor verkeer. Vanaf de opening was het aantal gebruikers van de NSBT duidelijk kleiner dan was voorspeld. Toen bleek dat de prognoses over de verkeerscijfers onjuist waren, werden de uitgegeven
stapled unitszo goed als waardeloos. De heer [persoon A] is vervolgens namens een groep van houders van
stapled unitseen massaclaimprocedure c.q. class
action gestart tegen AECOM, RCM Services en RCMML De effectenhouders vorderden schadevergoeding voor het waardeverlies van hun investeringen. AECOM heeft vervolgens RBS Australia in vrijwaring opgeroepen. Onderhandelingen hebben er uiteindelijk toe geleid dat RBS Australia de zaak heeft kunnen schikken voor een bedrag van AUD 11 miljoen. Op 13 juli 2016 heeft RBS Australia dit bedrag betaald. RBS Australia heeft daarnaast kosten gemaakt voor het voeren van verweer in de [persoon A] - procedure. Deze kosten van verweer bedragen AUD 4.845.884,--.
Met betrekking tot de verzekering (de D&O-polis)
Op 3 oktober 2007 is door ABN AMRO Holding N.V. (tegenwoordig bekend als RBS Holdings N.V., hierna: RBS Holdings) de BusinessGuard Directors & Officers-verzekeringpolis met nummer 30.92.0592 (hierna: de polis) afgesloten bij AIG Europe (Netherlands) N.V., één van de voorgangers van AIG. De polis, met als ingangsdatum 1 oktober 2007, was mede ten behoeve van de dochterondernemingen van RBS Holdings afgesloten. RBS Australia is van mening dat het door haar betaalde schikkingsbedrag en de kosten die zij in verband met de [persoon A] -procedure heeft moeten maken onder de polis zijn gedekt. RBS Australia was namelijk ten tijde van de uitgifte van de prospectus, op 21 juni 2006, een (indirecte) dochteronderneming van de verzekeringnemer, RBS Holdings. The Royal Bank of Scotland plc (RBS plc), een moedervennootschap van RBS Holdings en daarmee een indirecte moedervennootschap van RBS Australia, heeft namens RBS Holdings als verzekeringsnemer en/of RBS Australia als verzekerde verschillende - tijdige - meldingen gedaan onder de polis en aanspraak gemaakt op dekking onder de zogenaamde
securities claims entity coverage, zoals neergelegd in Endorsement 9 van de polis.
[Endorsement heeft hier als betekenis ‘polisaanhangsel’;RECHTBANK
.]Zo is AIG op 24 juni 2013 op de hoogte gesteld dat RBS Australia door AECOM in de [persoon A] - procedure was betrokken. Daarnaast heeft RBS Plc op 4 oktober 2013 een e-mail gestuurd aan AIG met verschillende bijlagen, waarin verschillende meldingen onder de polis worden gemaakt of aangevuld. AIG heeft vervolgens dekking afgewezen. Vanaf 13 juli 2016 kon RBS Australia haar aanspraak onder de polis geldend maken en had zij een opeisbare vordering jegens AIG. AIG heeft dus in het verleden ten onrechte dekking onder de polis geweigerd. Hiermee is AIG tekortgeschoten in de verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst. RBS Australia maakt in totaal aanspraak op betaling door AIG van een bedrag van AUD 7.413.549,--. Dit bedrag bestaat uit de uitkering onder de polis vermeerderd met de koerswijzigingsschade.
Met betrekking tot de bevoegdheid van deze rechtbank
Deze rechtbank is bevoegd op grond van artikel 10 juncto artikel 7 lid 5 Brussel I bis. In artikel 5.8 van de algemene polisvoorwaarden is een arbitraal beding opgenomen. Dit brengt echter niet met zich mee dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen van RBS Australia kennis te nemen. Tussen RBS Australia en AIG is namelijk geen overeenkomst tot arbitrage tot stand gekomen. Immers, een arbitraal beding heeft – gelet op artikel 1021 Rv – pas gelding indien het beding door de wederpartij is aanvaard. RBS Australia heeft het arbitragebeding niet aanvaard en heeft bovendien geen afstand gedaan van haar recht op toegang tot een overheidsrechter.

3.Het geschil in het bevoegdheidsincident

3.1.
AIG vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de vordering van RBS Australia kennis te nemen, met veroordeling van RBS Australia in de proceskosten.
3.2.
RBS Australia voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van AIG, met veroordeling van AIG bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, inclusief de nakosten, van het bevoegdheidsincident, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het in dezen te wijzen vonnis, indien de proces- en nakosten binnen die termijn niet zijn betaald.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het bevoegdheidsincident

4.1.
RBS Australia is destijds niet betrokken geweest bij het sluiten van de polis. De verzekeringnemer was ABN AMRO Holding N.V. RBS Australia is een andere rechtspersoon dan (de rechtsopvolgster van) ABN AMRO Holding N.V.
4.2.
In de onderhavige zaak maakt RBS Australia als derde-verzekerde aanspraak op uitkering door de verzekeraar (AIG). De vraag of RBS Australia terecht aanspraak maakt op uitkering door de verzekeraar (AIG) leent zich niet voor beoordeling in dit incident, maar eerst voor beoordeling in een eventuele hoofdzaak. In dit incident gaat de rechtbank er daarom van uit dat RBS Australia, zoals zij stelt, een derde-verzekerde is die volgens de polis aanspraak kan maken op een uitkering door AIG, de (huidige) verzekeraar onder de polis.
4.3.
In dit incident is uitsluitend de vraag aan de orde of RBS Australia als derde-verzekerde gebonden is aan het arbitragebeding in de verzekeringspolis, wat AIG stelt en RBS Australia betwist. Dit is een procesrechtelijke vraag, die in deze internationale zaak op grond van artikel 10:3 BW beoordeeld moet worden naar Nederlands recht.
4.4.
Het arbitragebeding waar dit incident om draait, maakt deel uit van artikel 5.8 van de toepasselijke voorwaarden op de polis. Artikel 5.8 luidt als volgt – het arbitragebeding is door de rechtbank voor de duidelijkheid vetgedrukt weergegeven:
In the event that a dispute arises between the insurer and the insured regarding the cover afforded by this policy, such dispute shall be referred to a mutually agreed mediator as a condition precedent to any claim being pursued under the policy against the insurer.If any such dispute remains unresolved after the mediation process it shall be referred to and finally resolved by arbitration under the arbitration rules and procedures of the country and city of domicile of the policyholder as indicated in the Schedule.The rules and procedures of the local arbitration association shall be deemed to be incorporated by reference into this clause, save that the said rules and procedures will not apply in relation to the procedure for the appointment of arbitrators and the number thereof. Three arbitrators shall be appointed. The policyholder and the insurer shall appoint one arbitrator each and a third, who shall be Chairman of the arbitration shall be appointed by agreement between the policyholder and the insurer. Failing such agreement after 30 days, the Chairman of the arbitration shall be appointed by the President of the local arbitration association or failing him his duly authorised deputy.
4.5.
Niet in geschil is dat het arbitragebeding destijds rechtsgeldig is overeengekomen tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer
.(Het is dus materieel rechtsgeldig.)
4.6.
In de verzekeringspolis ligt, zo is niet in geschil, een derdenbeding besloten ten behoeve van derden-verzekerden. Evenmin is in geschil dat in de enkele acceptatie door RBS Australia van dit derdenbeding (in de vorm van de aanspraak die RBS Australia maakt op een uitkering door AIG) nog geen vrijwillige én ondubbelzinnige afstand besloten ligt van het fundamentele recht op de beslechting van geschillen door de overheidsrechter. Die wijze van afstand is vereist voor het tegenwerpen van een arbitraal beding aan een derde zoals RBS Australia in deze zaak, een derde-verzekerde die aanspraak maakt op een uitkering op grond van de verzekeringspolis waarvan dat arbitraal beding deel uitmaakt. Zij vloeit niet alleen voort uit artikel 17 Grondwet maar ook uit het in deze zaak toepasselijke artikel 6 EVRM.
4.7.
Volgens AIG heeft RBS Australia ondubbelzinnig afstand gedaan van het recht op beslechting door de overheidsrechter. RBS Australia betwist dat.
4.8.
Het woord ‘ondubbelzinnig’ betekent volgens Van Dale ‘niet voor meer dan één uitleg of één waardering vatbaar’. Dat de afstand van het recht op beslechting door de overheidsrechter ondubbelzinnig moet zijn betekent (echter) niet dat die afstand ook uitdrukkelijk moet geschieden; die afstand kan ook stilzwijgend plaatsvinden. Er geldt (dus) ook geen schriftelijkheidsvereiste.
4.9.
In dit incident vormt de aanvaarding van het arbitragebeding het ‘mechanisme’ om afstand te doen van het recht op beslechting van geschillen door de overheidsrechter. Voor de afstand door RBS Australia van dit recht is dus allereerst vereist dat RBS Australia bekend is met het arbitragebeding. Zonder bekendheid met het arbitragebeding kan geen afstand worden gedaan.
4.10.
Het arbitragebeding maakt sinds het sluiten van de polis in 2007 deel uit van de polisvoorwaarden. In die voorwaarden is ook uitvoerig bepaald welke partijen als derde-verzekerde een aanspraak kunnen maken op een uitkering door de verzekeraar (AIG) en aan welke vereisten die aanspraken moeten voldoen. Vanaf omstreeks 2013 is door dan wel namens RBS Australia aanspraak gemaakt op een uitkering door de verzekeraar (AIG) op grond van de polis. Het is voor de rechtbank een uitgemaakte zaak dat aan deze aanspraak een zorgvuldige bestudering van de polisvoorwaarden vooraf is gegaan. Niet valt in te zien dat er toen geen acht is geslagen op het arbitragebeding. De rechtbank volgt RBS Australia dan ook niet in haar (aanvankelijke) bewering dat zij onbekend was met het arbitragebeding. Daarbij is voor de rechtbank niet relevant of RBS Australia destijds zélf aanspraak heeft gemaakt op uitkering door de verzekeraar (AIG) dan wel door RBS plc of RBS Holdings namens RBS Australia. In een groot wereldwijd concernverband als dat van The Royal Bank of Scotland en ABN AMRO is vertegenwoordiging van de ene rechtspersoon door de andere vaak namelijk eerder regel dan uitzondering.
4.11.
RBS Australia was dus bekend met het arbitragebeding.
4.12.
AIG heeft als producties 1 en 2 bij haar incidentele conclusie papieren afdrukken in het geding gebracht van diverse e-mailberichten. Met deze e-mailcorrespondentie beoogt AIG aan te tonen dat RBS Australia heeft ingestemd met het arbitragebeding op het moment dat zij besloot haar positie als derde onder de polis te accepteren door een beroep op dekking te doen. Zie randnummer 5.4 van die incidentele conclusie. De rechtbank verstaat dit standpunt van AIG aldus dat RBS Australia het arbitragebeding zo duidelijk heeft geaccepteerd dat AIG die acceptatie mocht opvatten als ondubbelzinnige afstand door RBS Australia van haar recht op beslechting van geschillen door de overheidsrechter.
4.12.1.
Uit de e-mailcorrespondentie blijkt allereerst dat de heer [persoon B] (hierna: de heer [persoon B] ), Company Secretary van ABN AMRO Group Australia, derhalve de rechtsvoorgangster van RBS Australia, eind juni 2007 na een verzoek daarom een kopie van de polis heeft ontvangen. Vervolgens stuurt [persoon B] op 2 augustus 2007 om 11:17 uur aan de heer [persoon C] (hierna: de heer [persoon C] ) van de afdeling Group Insurance Management van ABN AMRO een e-mail waarin de heer [persoon B] een aantal punten formuleert ten aanzien van de D&O-verzekering die om aandacht vragen. De heer [persoon B] stelt:
“We are seeking ABN AMRO Group Insurance advice on obtaining an amendment to the Policy wording by endorsement (or other means) in order to address these concerns (...)."
Het commentaar van de heer [persoon B] op artikel 5.8 van de polisvoorwaarden is opgenomen in onderdelen 4 en 5 van deze e-mail. Die onderdelen luiden als volgt:
“4. Amendment of clause 5.8 to reflect the wording of dispute resolution clauses commonly contained in Australian D&O policies.
Clause 5.8 notes that if a dispute remains unresolved after the mediation process, it is to be referred to and finally resolved by arbitration pursuant to the arbitration rules and procedures of the country and city of domicile of the policyholder, which in the case of AAHNV, would be Amsterdam. Under Australian law, compulsory referral of disputes to arbitration would be rendered void by the application of sub-section 43(1) of the Insurance Contracts Act 1984 (Cth). This section does not affect any agreement between an insurer and its insured to refer a dispute to arbitration, provided such agreement is made after the dispute in respect of the policy arises. Our legal adviser, has advised that he does not agree that the reference to mediation should be a condition precedent to the insured's being entitled to pursue a claim under the Policy, by way of litigation otherwise. Accordingly he has advised that the policy should be amended reflect the wording of such provisions commonly available in Australian D&O policies.
5. Amendment of clause 5.8 to reflect the wording of dispute resolution clauses commonly contained in Australian D&O policies. Our legal advice notes that although the allocation clause provides that allocation of defence costs is not warranted in circumstances where the company and the insured have retained separate counsel, he is concerned that the wording of the allocation clause may give rise to disputes with the Insurer in the case of litigation involving both one of the ABN AMRO companies and insured persons, not only in respect of defence costs but also in respect of other liabilities that they may incur. Accordingly, he recommends that this particular clause be reworded at renewal date to make it comparable to the allocation of defence cost clauses typically found in D&O policies available in the Australian market.”
Alleen onderdeel 4 gaat dus (bijna in zijn geheel) over het arbitragebeding. Onderdeel 5, daarentegen, gaat volstrekt niet over het arbitragebeding.
4.12.2.
De heer [persoon C] stuurt de e-mailwisseling met [persoon B] van 2 augustus 2007 diezelfde dag om 14:37 uur per e-mail door naar de heer [persoon D] (hierna: de heer [persoon D] ) van AIG (met [persoon B] als mede-geadresseerde dan wel in cc). Wat betreft de opmerkingen ten aanzien van de arbitrageclausule schrijft de heer [persoon C] :
“I believe it is not relevant to Australia as all disputes between the policyholder and the insurer are ruled by Dutch law and supposed to be solved between AAB Head Office (Group Insurance Management) and AIG Netherlands.”
4.12.3.
In zijn e-mail van 3 augustus 2007 om 09:27 uur aan de heer [persoon C] merkt de heer [persoon D] vervolgens het volgende op:
“We confirm our policy provides worldwide jurisdiction which means that an Australian D.&O. claim will be mirrored against Australian D.&O. laws, and the dispute article 5.8 arranges the rules under which coverage disputes are being solved.”
Deze e-mail is weliswaar niet mede gericht aan de heer [persoon B] , maar de rechtbank gaat er niettemin van uit de heer [persoon B] destijds in enigerlei vorm op de hoogte is gebracht van deze opmerking van de heer [persoon D] .
4.13.
Het bezwaar dat de heer [persoon B] in zijn e-mail van 2 augustus 2007 om 11:17 uur maakt tegen de tekst van het arbitragebeding heeft uitsluitend betrekking op strijdigheid van het arbitragebeding met Australisch recht. Naar de mening van heer [persoon C] , zo volgt uit zijn e-mail van 2 augustus 2007 om 14:37 uur, is dit bezwaar van de heer [persoon B] niet relevant omdat “all disputes between the policyholder and the insurer” beheerst worden door Nederlands recht. Met de “policyholder” doelt de heer [persoon C] volgens deze e-mail op “AAB
Head Office (Group Insurance Management)” en met “the insurer” op “AIG Netherlands”. Gelet op zijn e-mail van 3 augustus 2007 om 09:27 uur is de heer [persoon D] het hiermee eens.
4.14.
Gesteld noch gebleken is dat er in de loop van de tijd nog meer/andere bezwaren van de zijde van RBS Australia zijn gerezen tegen het arbitragebeding dan het hierboven vermelde bezwaar op het punt van de strijdigheid van dit beding met Australisch recht.
4.15.
Gelet op het in artikel 6 EVRM opgenomen fundamentele recht op de beslechting van geschillen door de overheidsrechter mag niet zonder meer worden verlangd dat een partij tegen arbitrage moet protesteren, wil zij dat recht behouden. Voor ondubbelzinnige afstand door die partij is dus meer vereist dan het enkele feit dat die partij niet tegen arbitrage heeft geprotesteerd.
4.16.
Vanwege bovengenoemde e-mailcorrespondentie is hier echter geen sprake van een volledig uitblijven van enig protest tegen arbitrage als bedoeld in r.o. 4.15. Daarom mag aan het gegeven dat de heer [persoon B] in zijn e-mail van 2 augustus 2007 om 11:17 uur niet protesteert tegen de toepassing van het arbitragebeding buiten de Australische rechtssfeer meer gewicht worden toegekend dan het hierboven in r.o. 4.15 bedoelde slechts zeer geringe gewicht dat in het algemeen moet worden toegekend aan het uitblijven van ieder protest tegen arbitrage.
4.17.
Maar daarmee is nog geen sprake van ondubbelzinnige afstand door RBS Australia van haar recht op toegang tot de overheidsrecht. Daar is meer voor nodig, namelijk ook andere feitelijke omstandigheden dan bovengenoemde e-mail van de heer [persoon B] van 2 augustus 2007 om 11:17 uur.
4.18.
Voordat de rechtbank overgaat tot de beoordeling of sprake is van deze noodzakelijke andere feitelijke omstandigheden, overweegt zij eerst nog het volgende. In de hierboven in r.o. 4.12.2 aangehaalde passage in de e-mail van de heer [persoon C] van 2 augustus 2007 om 14:37 uur wordt de opmerking dat Australisch recht niet van belang is voor het arbitragebeding gekoppeld aan geschillen die kunnen rijzen
tussen de verzekeringnemer (“policyholder”) en de verzekeraar. RBS Australia is echter niet de verzekeringnemer in deze zaak maar slechts een derde-verzekerde. Gezegd zou dus kunnen worden dat uit deze e-mail niet volgt dat Australisch recht ook irrelevant is in het geval van een geschil tussen
een derde-verzekerdeen de verzekeraar. Anders dan RBS Australia van mening is, had het echter op de weg van RBS Australia gelegen, voor zover zij nog niet geheel ‘gerustgesteld’ was door deze e-mail, verdere navraag te doen op dit punt, bijvoorbeeld bij de heer [persoon C] of de heer [persoon D] . Dat heeft RBS Australia echter niet gedaan. Elk mogelijk nadeel dat RBS Australia zou kunnen ondervinden van het uitblijven van die verdere navraag moet dan ook voor rekening blijven van RBS Australia.
4.19.
Gesteld noch gebleken is dat op enig moment na (bovengenoemde e-mailcorrespondentie naar aanleiding van) de e-mail van de heer [persoon B] van 2 augustus 2007 om 11:17 uur van de zijde van RBS Australia opnieuw bezwaar is gemaakt tegen het arbitragebeding. Maar daar komt nog het volgende bij. In de loop van 2015 is RCMML (100% dochter van RBS Australia, zie 2.2 hierboven) een arbitrageprocedure in Nederland begonnen tegen AIG waarin zij (net zoals RBS Australia) als derde-medeverzekerde op grond van de polis aanspraak maakt jegens AIG op een verzekeringsuitkering. Die procedure heeft tot een arbitraal vonnis geleid van 17 december 2015. In dat arbitrale vonnis is de aanspraak van RCMML ten gronde beoordeeld (en afgewezen). De arbiters achtten zich dus bevoegd op grond van het arbitragebeding. Aangenomen mag worden, nu het tegenovergestelde gesteld noch gebleken is, dat RBS Australia op de hoogte was van de aanhangigheid van die arbitrale procedure en van het arbitrale vonnis. RBS Australia moet dus hebben geweten dat op de polis gebaseerde aanspraken door derden-medeverzekerden tot bevoegdheid leiden van een arbitragegerecht op grond van het arbitragebeding. Maar kennelijk heeft RBS Australia in deze arbitrale procedure geen aanleiding gezien voor enig (verder) bezwaar tegen het arbitraal beding.
4.20.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat RBS Australia (uiteindelijk wél) ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van haar recht op toegang tot de overheidsrechter.
4.21.
RBS Australia is dus gebonden aan het arbitragebeding, waar AIG zich in dit incident op beroept. Deze rechtbank is dus onbevoegd kennis te nemen van de vordering van RBS Australia.
4.22.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal RBS Australia in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van AIG worden tot aan deze uitspraak begroot op:
griffierecht € 9.825,00
salaris advocaat € 614,00 (1 punt in liquidatietarief II)
nakosten € 178,00
Totaal € 10.617,00.

5.De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
5.1.
wijst de vordering van AIG toe;
in de hoofdzaak
5.2.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vordering van RBS Australia;
in het bevoegdheidsincident en in de hoofdzaak
5.3.
veroordeelt RBS Australia in de proceskosten, ten bedrage van € 10.617,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als RBS Australia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet RBS Australia € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken op
29 januari 2025.
901/2459