ECLI:NL:RBROT:2025:7937

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
10/079375-24 en 10/301758-24 (gevoegd ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Verkrachting en openlijke geweldpleging door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die wordt beschuldigd van verkrachting en openlijke geweldpleging. De verdachte is aangeklaagd onder parketnummers 10/079375-24 en 10/301758-24. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 maart 2024 in Ridderkerk de aangeefster, een minderjarige, heeft gedwongen tot seksuele handelingen onder bedreiging met een mes. De rechtbank heeft de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door ander bewijs, waaronder videomateriaal. De verdachte heeft bekend dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden, maar ontkent de bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan verkrachting en openlijke geweldpleging, en heeft een jeugddetentie opgelegd van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan behandeling. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummers: 10/079375-24 en 10/301758-24 (gevoegd ttz)
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum 1] 2008,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman mr. J.E.F.K. Liauw, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 18 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.C. Brandwijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/079375-24 en onder parketnummer 10/301758-24 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden met aftrek
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (parketnummer 10/301758-24)
Het primair ten laste gelegde (openlijke geweldpleging) is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering (parketnummer 10/079375-24)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De advocaat stelt zich op het standpunt dat de verdachte van de ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer 1] dient te worden vrijgesproken (de moeder van [slachtoffer 1] heeft namens haar dochter aangifte gedaan: hierna wordt met de aangeefster de minderjarige [voornaam slachtoffer] bedoeld). Van de voor verkrachting vereiste dwang is geen sprake. De verdachte heeft ter zitting weliswaar verklaard dat de aangeefster geen seks met hem wilde en dat hij haar heeft gedwongen, maar daar moet geen gewicht aan worden toegekend. De verdachte heeft bij de politie steeds ontkend dat hij een mes had en de aangeefster heeft gedwongen tot seks. Het letsel aan en het bloed op de hand van aangeefster is veroorzaakt doordat zij tegen een boom en/of tak is gevallen en niet, zoals aangeefster verklaart, doordat zij het mes dat de verdachte op haar buik zou hebben gehouden, heeft weggeslagen. Daarbij komt dat de verklaring van de aangeefster onbetrouwbaar is. De aangeefster heeft een motief om de verdachte ten onrechte te beschuldigen van verkrachting omdat de verdachte geen relatie wilde met de aangeefster.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank leidt uit de stukken in het dossier en dat wat op de zitting is besproken het volgende af.
Op 6 maart 2024 hebben de verdachte en de aangeefster na schooltijd met elkaar afgesproken. Zij hebben elkaar eerst getroffen in een speeltuin vlakbij hun (toenmalige) school. Daar was ook een vriendin van de aangeefster aanwezig. Daarna zijn de verdachte en de aangeefster samen naar een nabijgelegen park gegaan. In de bosjes in dit park heeft er seksueel contact tussen de aangeefster en de verdachte plaatsgevonden. De verdachte heeft de aangeefster vaginaal gepenetreerd. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar daartoe heeft gedwongen onder bedreiging van een mes, door haar bij haar keel te pakken en door haar broek hard naar beneden te trekken. Ter terechtzitting heeft de verdachte bekend dat deze seks onder dwang heeft plaatsgevonden, maar heeft hij (de bedreiging met) geweld, zoals dit ten laste is gelegd, ontkend.
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (oud) te kunnen komen, moet vast komen staan dat de verdachte door geweld of andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of andere feitelijkheden, het slachtoffer heeft gedwongen tot seksueel binnendringen.
De rechtbank stelt voorop dat in een zedenzaak zich vaak de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de veronderstelde seksuele handelingen en dat zij allebei (op onderdelen) iets anders verklaren over wat er is gebeurd. Daarom moet de rechtbank beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Er moet sprake zijn van steunbewijs, dat afkomstig is van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Uit vaste rechtspraak kan echter worden afgeleid dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van aangeefster en dat overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Gelet op het verweer van de verdediging, zal de rechtbank eerst toetsen of de verklaring van de aangeefster voldoende betrouwbaar is. Als dat het geval is, moet de rechtbank beoordelen of de verklaring van de aangeefster in voldoende mate wordt gesteund door ander bewijs.
Betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster
De aangeefster is direct na het voorval naar de politie gegaan en heeft in een informatief gesprek verteld wat er is gebeurd. De dag erna heeft zij aangifte gedaan. De rechtbank stelt vast dat de aangeefster van meet af aan consistent heeft verklaard over die bewuste middag en de situatie in het park in het bijzonder. De rechtbank ziet dan ook geen reden om op voorhand te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster en gaat van die verklaring uit. Het verweer van de verdediging wordt dus verworpen.
Steunbewijs dwang
De verklaring van de aangeefster vindt voorts op essentiële onderdelen steun in andere bewijsmiddelen, ook voor wat betreft de geweldshandelingen waarover de aangeefster heeft verklaard en zoals deze ten laste zijn gelegd. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat de aangeefster op die bewuste middag geen seks met hem wilde, dat hij haar heeft gedwongen en dat zij daarin geen keuze had. Daarnaast wordt de verklaring van de aangeefster ondersteund door twee filmpjes die op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen. Op deze filmpjes, die voorafgaand aan en na afloop van de seksuele handelingen door de verdachte zijn gemaakt, is volgens de beschrijving van de politie te zien en te horen dat aangeefster angstig overkomt. Deze beschrijving van de filmpjes past ook bij de verklaring van de verdachte ter zitting dat hij boos was op de aangeefster omdat zij op school had rondverteld dat de verdachte en de aangeefster wat met elkaar hadden gehad. Op deze filmpjes is ook te zien dat de aangeefster bloed op haar hand en schoen heeft. Daarnaast heeft een vriendin van aangeefster verklaard dat zij aangeefster kort na de seks overstuur en huilend en met een bloedende snee in haar vinger heeft aangetroffen en dat aangeefster direct vertelde dat zij verkracht is. De rechtbank acht deze gemoedstoestand passend bij wat de aangeefster bij de politie heeft verklaard over dat wat haar is overkomen. Ook deze verklaring levert dus voldoende steunbewijs op voor de verklaring van aangeefster.
De verklaring van de verdachte dat het bloed op de hand en schoen van aangeefster is gekomen doordat zij tegen een boom of tak is gevallen, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet aannemelijk.
De rechtbank is daarom van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de ten laste gelegde verkrachting.
4.2.3
Conclusie
Het onder parketnummer 10/079375-24 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/079375-24 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/301758-24 primair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/079375-24
hij
op 6 maart 2024 te Ridderkerk
door geweld en bedreiging met geweld, te weten
- het tonen van een mes en dit
mes houden bij de buik en
- het vastpakken bij de keel en
- het (onverhoeds) (met kracht) naar beneden trekken van de broek en onderbroek
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
Parketnummer 10/301758-24
hij op 20 september 2024 te Ridderkerk,
openlijk, te weten, op de [naam locatie] ,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door hem meerdere malen in het gezicht en tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/079375-24:
Verkrachting.
Parketnummer 10/301758-24 (primair):
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan verkrachting. De verdachte heeft het toen veertienjarige slachtoffer in een park onder dreiging van een mes gedwongen om seks met hem te hebben. Het gaat om een zeer ernstig feit van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft hier kennelijk niet bij stilgestaan en zijn eigen behoeftes en boosheid voorop gesteld. Het is bekend dat slachtoffers van dit soort misdrijven hier nog lange tijd nadelige psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Dat dit ook bij het slachtoffer het geval is, blijkt uit de slachtofferverklaring van de ouders en de toelichting op de vordering benadeelde partij. Ook dragen dit soort feiten bij aan het toenemen van het gevoel van onveiligheid in de samenleving. Bovendien rekent de rechtbank de verdachte aan dat hij pas ter zitting enige verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Bij de openlijke geweldpleging is het slachtoffer geslagen, onder andere tegen zijn hoofd. Hierdoor heeft het slachtoffer pijn ondervonden en letsel opgelopen. De verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het incident moet voor het slachtoffer buitengewoon bedreigend zijn geweest en moet bij hem, naast het letsel, ook gevoelens van angst en onveiligheid hebben opgeroepen. Dergelijke feiten zorgen bovendien voor gevoelens van onrust in de samenleving. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
7 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van de deskundige op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 maart 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Gezien het gebrek aan informatie vanuit onderzoeksinstrumenten kan er niet direct gekeken worden of er een verhoogde kans is op seksuele recidive versus niet seksuele recidive kansen. Wel kan gesteld worden dat er problemen zijn bij de verdachte rondom zijn emotieregulatie en daarbij het afstemmen op de ander, wat wellicht een rol zou kunnen hebben gespeeld. Gezien de aard en de ernst van de ten laste gelegde feiten, is de Raad van mening dat een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is. Er moet een signaal uitgaan naar de verdachte dat zijn gedrag niet alleen maatschappelijk ontoelaatbaar is, maar ook angst opwekt en voor onrust zorgt in de maatschappij. Het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie die de duur van het voorarrest overschrijdt, is pedagogisch gezien niet passend. Dit zou een streep zetten door alle ontwikkelingen van de verdachte op het gebied van school, werk, behandeling en zijn verdere persoonlijke ontwikkeling.
Om in de proeftijd het jeugdreclasseringstoezicht een meer strikt kader te geven is er een duidelijke “stok achter de deur” voor de verdachte nodig.
Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, zullen de vaardigheden van de verdachte op het gebied van communicatie en seksuele interactie (met leeftijdsgenoten van de andere sekse) moeten worden aangescherpt om recidive te voorkomen. Ten aanzien van beide feiten zal ook de agressieregulatie vanuit zowel de jeugdreclassering als een behandelperspectief nader bekeken moeten worden. Het gemis van controle is hierbij zorgelijk en dient in behandeling nader te worden bekeken. In deze ziet de Raad ook een rol voor de jeugdreclasseerder om binnen een delictanalyse te bezien op welke wijze de begeleiding hiervoor kan worden aangescherpt. Ook bij praktische zaken, zoals het hervatten en opstarten van school, kunnen de verdachte en zijn moeder ondersteuning gebruiken. Dit dient te worden opgepakt binnen de begeleiding van de jeugdreclassering. De inzet van een jongerencoach kan hierin een ondersteunende rol bieden.
De Raad adviseert een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • verboden wordt contact te leggen of te laten leggen met de slachtoffers;
  • onderwijs volgt volgens rooster;
  • verplicht wordt zich onder behandeling te stellen van Fivoor of een soortgelijke instelling;
  • verplicht wordt zijn medewerking te verlenen aan begeleiding van een jongerencoach van E25 of een soortgelijke instelling;
  • zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond(hierna: JBRR) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 juni 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De verdachte is een first offender die nog niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard en zijn aandeel in de ten laste gelegde feiten het toelaten, adviseert de jeugdreclassering een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd en de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meewerken aan de begeleiding door de jeugdreclassering;
  • meewerken aan behandeling vanuit de Waag of een soortgelijke instelling;
  • meewerken aan de begeleiding door een jongerencoach, indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • het volgen van onderwijs volgens rooster;
  • het hebben van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van sport en/of een bijbaan;
  • een contactverbod met het slachtoffer, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
[persoon A] , werkzaam als jeugdreclasseerder bij JBRR, heeft op de terechtzitting het advies van JBRR en de huidige situatie van de verdachte nader toegelicht. De verdachte heeft zich een langere tijd niet aan de schorsingsvoorwaarden gehouden, waardoor de jeugdreclasseerder genoodzaakt was om een negatieve terugmelding te doen. Bij bevel van 14 mei 2025 heeft de rechter-commissaris de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en met onmiddellijke ingang, met aanvulling van de bijzondere voorwaarden, de voorlopige hechtenis van de verdachte opnieuw geschorst. Sindsdien gaat het iets beter met de verdachte. Hij is bereikbaar voor de jeugdreclasseerder, hij gaat naar school en lijkt meer gemotiveerd om zich aan de schorsingsvoorwaarden te houden. Deze verbetering is echter nog zeer pril.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten en de verklaring van de deskundige ter zitting.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit met parketnummer 10/079375-24 kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie van langere duur. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft het belang van de verdachte om de prille positieve lijn die hij heeft ingezet voort te zetten afgewogen tegen de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat het laatste zwaarder weegt en zal de eis van de officier van justitie, die maakt dat de verdachte nog bijna drie maanden naar een Justitiële Jeugdinrichting zal moeten, volgen.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen met de voorwaarden overeenkomstig het advies van JBRR en de Raad. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder parketnummer 10/079375-24 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om, bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade sterk te matigen en het bedrag vast te stellen op een bedrag van maximaal € 5.000,-.
8.1.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het onder parketnummer 10/079375-24 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van de benadeelde partij. Uit het verzoek tot schadevergoeding en de onderbouwing daarvan blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van deze gebeurtenis angstig is. Zij geeft aan voor het leven getekend te zijn. De ouders van de benadeelde partij hebben in een brief toegelicht wat deze gebeurtenis met de benadeelde partij heeft gedaan. Echter, een onafhankelijke medische verklaring om de schade van de benadeelde partij te onderbouwen, ontbreekt.
De aard en de ernst van de normschending en de hiervoor geschetste gevolgen daarvan, brengen voor de benadeelde partij mee dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Aansluitend bij soortgelijke zaken zal de rechtbank de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn voor een volledige toewijzing. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 maart 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van
€ 5.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
8.2.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder parketnummer 10/301758-24 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 211,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat de vordering niet goed onderbouwd is. Daarnaast is sprake van uitlokking en intimidatie door de benadeelde partij en een mate van eigen schuld. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om, bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, de vordering te matigen.
8.2.3.
Beoordeling
Materiële schade
Het deel van de vordering dat ziet op materiële schade, bestaande uit kosten van mantelzorg en medicijnen, is onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij [slachtoffer 2] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De aard en ernst van de normschending brengen mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat de rechtbank van oordeel is dat een aantasting in de persoon, in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het onder parketnummer 10/301758-24 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De verdachte heeft samen met een ander openlijk geweld gepleegd tegen de benadeelde partij. Uit de vordering van de benadeelde partij en de onderbouwing daarvan, blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van deze gebeurtenis, waarbij hij onder meer een klap tegen zijn linkeroog heeft gehad, naar de oogarts is geweest in verband met klachten van wazig zien. Door de oogarts wordt echter, anders dan de benadeelde partij [slachtoffer 2] stelt, geen (blijvend) letsel aan het oog gezien.
Voor het vaststellen van de hoogte van het bedrag aan immateriële schade weegt de rechtbank mee dat de benadeelde partij ook enige mate van eigen schuld heeft in het ontstaan van de schade. Uit het dossier volgt dat hij de verdachte heeft opgezocht bij de bushalte en dat de situatie mede door zijn handelen is geëscaleerd.
Gelet op al het voorgaande zal de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering daarvoor ontoereikend zijn. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 september 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van
€ 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 10/079375-24 en onder parketnummer 10/301758-24 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • zich onder behandeling zal laten stellen van De Waag of een soortgelijke instelling, zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2004, en [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2009;
  • onderwijs zal volgen volgens zijn rooster;
  • zich zal inzetten voor het hebben en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van sport en/of een bijbaan;
  • zich zal laten begeleiden door een jongerencoach, indien en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen
€ 5.000,-(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader
de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen
€ 750,-(hoofdsom,
zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. van der Laan-Kuijt, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A.L. Pöll en Ü. Gümüş, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R. Spaans en P.A. van der Schee, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2025.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffiers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10-079375-24
hij
op of omstreeks 6 maart 2024 te Ridderkerk
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten
- het tonen/voorhouden van een mes, althans van een scherp en/of puntig voorwerp en dit
mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp houden bij de buik en/of
- het vastpakken bij de keel en/of
- het (onverhoeds) (met kracht) naar beneden trekken van de broek en/of onderbroek
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen/houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
Parketnummer 10-301758-24
hij op of omstreeks 20 september 2024 te Ridderkerk, althans in Nederland,
openlijk, te weten, op de [naam locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door hem een of meerdere malen in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 september 2024 te Ridderkerk,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem een of meerdere malen in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan.