ECLI:NL:RBROT:2025:7853

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
C/10/696322 / JE RK 25-573
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 9 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2023. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zuid-Holland, die het verzoek heeft ingediend. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar door hun persoonlijke problematiek is het voor hen moeilijk om de zorg te bieden die de minderjarige nodig heeft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige goed gedijt in een pleeggezin en dat het in zijn belang is om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De ouders hebben ingestemd met deze verlenging, en de kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd tot 24 mei 2026.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/696322 / JE RK 25-573
Datum uitspraak: 9 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
gevestigd in Dordrecht, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres, hierna te noemen: de moeder,
[de vader],
wonende in [plaats 1] , hierna te noemen: de vader,
[de pleegmoeder],
wonende in [plaats 2] , hierna te noemen: de pleegmoeder.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verzoekschrift (met bijlagen) van de GI van 18 maart 2025 is ontvangen op 19 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
  • de pleegmoeder;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, te weten [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] .

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Op 15 maart 2024 is [minderjarige] door de kinderrechter in deze rechtbank voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. De voorlopige ondertoezichtstelling is daarna definitief geworden en duurt nu tot 24 mei 2025. Daarnaast heeft de kinderrechter toestemming gegeven (een machtiging verleend) om [minderjarige] in een pleeggezin te plaatsen. Deze machtiging is daarna verlengd en geldt ook tot 24 mei 2025.
2.3.
[minderjarige] verblijft in een perspectief biedend pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt zowel de ondertoezichtstelling van [minderjarige] als de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het
– onder verwijzing naar het verzoekschrift – als volgt nader toe. De afgelopen periode heeft de moeder hard haar best gedaan om stappen vooruit te zetten, maar door haar eigen problematiek blijft het voor haar ingewikkeld om keuzes te maken die in het belang zijn van [minderjarige] . De inzet van hulpverlening is hierin ingewikkeld, nu voor de moeder en het babybroertje van [minderjarige] ook veel hulpverlening moet worden ingezet. De moeder en het babybroertje van [minderjarige] hebben in een moeder-kind voorziening verbleven. Inmiddels verblijft ook het babybroertje in een pleeggezin. Een terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders lijkt niet haalbaar. De GI is van mening dat het beter voor [minderjarige] is als hij bij de pleegmoeder opgroeit. Deze visie is al met de ouders gedeeld. Hij doet het goed bij de pleegmoeder en kan daar blijven. De aankomende periode zal moeten worden bezien hoe het contact tussen [minderjarige] en de ouders, dat nu om de week plaatsvindt, kan worden uitgebreid.

4.De standpunten

4.1.
De moeder stemt tijdens de mondelinge behandeling in met verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Het gaat goed met [minderjarige] bij de pleegmoeder en de moeder is tevreden over hoe het loopt. De moeder denkt dat het beter voor [minderjarige] is als hij bij de pleegmoeder blijft.
4.2.
De vader stemt tijdens de mondelinge behandeling ook in met verlenging van de maatregelen. Het is fijn dat [minderjarige] het goed doet bij de pleegmoeder en daar op zijn plek zit. Op dit moment heeft de vader om de week een uur tot anderhalf uur onbegeleid contact met [minderjarige] . De vader ziet graag dat dit wordt uitgebreid.
4.3.
Ook de pleegmoeder stemt tijdens de mondelinge behandeling in met verlenging van de maatregelen. [minderjarige] kan zo lang als dat nodig is bij de pleegmoeder verblijven. [minderjarige] ontwikkelt zich normaal en gaat inmiddels naar de kinderopvang. Dat gaat goed. Hij is een levendig en ondernemend mannetje.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De kinderrechter zal de duur van ondertoezichtstelling daarom verlengen met een jaar. Dat geldt ook voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg. Verlenging daarvan is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . [2] De kinderrechter legt hierna uit waarom.
5.2.
De nu 22 maanden oude [minderjarige] is onder toezicht gesteld en in een pleeggezin geplaatst toen hij acht maanden oud was, omdat er grote zorgen waren over de beschikbaarheid van de ouders voor [minderjarige] en de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder. Geconcludeerd moet worden dat het de ouders, door hun persoonlijke problematiek, nog steeds onvoldoende lukt om [minderjarige] de zorg en aandacht te kunnen geven die hij nodig heeft. De ouders hebben die conclusie ook niet bestreden. Het is niet gelukt om passende hulpverlening in te zetten. De moeder is een half jaar geleden bevallen van het broertje van [minderjarige] en hierbij is ook intensieve hulpverlening betrokken, die de volledige aandacht van de moeder heeft gevergd. [minderjarige] verblijft al geruime tijd bij de pleegmoeder en hij ontwikkelt zich hier goed. Gelet op de bestaande zorgen is het van belang dat de betrokkenheid van de GI en het verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder wordt gecontinueerd. De ouders staan daar ook achter. Ter zitting heeft de GI te kennen gegeven van mening te zijn dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] bij de pleegmoeder dient te liggen. Een gedegen perspectiefonderzoek kan hier in de komende periode meer duidelijkheid over geven. Verder moet in de komende periode worden bezien of en hoe het contact tussen [minderjarige] en zijn ouders kan worden uitgebreid, zodat [minderjarige] zijn ouders beter kan leren kennen en de band tussen hen kan worden versterkt. Het belang van [minderjarige] is daarbij, vanzelfsprekend, leidend.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 24 mei 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 24 mei 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025 door
mr. drs. H. Biemond, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier,
en op schrift gesteld op 28 mei 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.