ECLI:NL:RBROT:2025:7843

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
C/10/697478 / JE RK 25-701
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling en spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 april 2025 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling en de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2011. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over het gedrag van de minderjarige, die niet naar school gaat en in contact komt met oudere mensen. De kinderrechter heeft eerder op 7 april 2025 een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend. Tijdens de zitting op 17 april 2025 zijn de ouders en hun advocaat aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder de Nederlandse taal niet goed beheerst en heeft een beëdigde tolk ingeschakeld.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De ouders hebben verzocht om de spoedmachtiging te vernietigen of niet te verlengen, en hebben een alternatief voorstel gedaan voor uithuisplaatsing binnen het netwerk van de familie. De kinderrechter heeft de zorgen over de minderjarige erkend, maar ook de bereidheid van de ouders om hulp te aanvaarden. Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de voorlopige ondertoezichtstelling in stand te houden, maar de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in te trekken, omdat de ouders en de minderjarige zich willen inzetten voor hulpverlening.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de machtiging tot uithuisplaatsing het uiterste middel moet zijn en dat er mogelijkheden zijn voor hulpverlening binnen het gezin. De kinderrechter heeft de beslissing op schrift gesteld en aangegeven dat hoger beroep mogelijk is binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/697478 / JE RK 25-701
Datum uitspraak: 17 april 2025
Beschikking van de kinderrechter
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder] en [naam vader],
hierna te noemen de ouders, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.F.C. Gommans, kantoorhoudende te Rotterdam,
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 7 april 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het verweerschrift van mr. M.F.C. Gommans van 16 april 2025, ontvangen op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders met hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1] ;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2] .
1.3.
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de taal Berber, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 3] , tolk in de taal Berber. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij [naam instelling] .
2.3.
Bij beschikking van 7 april 2025 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 7 juli 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 5 mei 2025. Het overig verzochte is aangehouden.

3.De (aangehouden) verzoeken

Het aangehouden verzoek van de Raad
3.1.
De Raad heeft verzocht [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. De Raad heeft tevens verzocht een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van drie maanden. Bij beschikking van 8 april 2025 is reeds beslist over de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden en de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van vier weken, te weten tot 5 mei 2025. Er resteert nog een beslissing op het verzoek van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 7 juli 2025.
Het zelfstandige verzoek van de ouders
3.2.
De ouders verzoeken primair de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te vernietigen, dan wel niet te verlengen. De ouders verzoeken subsidiair een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen binnen het netwerk van de familie vaderszijde, te weten bij de zus vaderszijde, voor de duur van drie maanden.
3.3.
De Raad handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. De vader lijkt de bestaande zorgen om [minderjarige] te minimaliseren, omdat hij graag heeft dat zij weer bij de ouders wordt teruggeplaatst. De bestaande zorgen zijn echter feitelijk onderbouwd. Er is sprake van politiecontacten en er is zorgelijke informatie gevonden op de telefoon van [minderjarige] . Daarnaast is [minderjarige] een nacht van huis weggebleven. Ook gaat zij niet naar school. Het lukt de ouders niet om hun gezag over [minderjarige] te laten gelden. Een terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders zou daarom op de lange termijn schadelijk voor haar zijn. Gelet op de bestaande zorgen om [minderjarige] , acht de Raad haar verblijf op de groep van [naam instelling] juist passend. Op deze plek kan passende hulpverlening worden ingezet, waarin ook de zorgen om de seksuele ontwikkeling van [minderjarige] kunnen worden meegenomen. Voordat de voorlopige ondertoezichtstelling en de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] werden verzocht en uitgesproken, was al een raadsonderzoek gestart. Dit onderzoek is inmiddels bijna afgerond. De uitkomst en het besluit van het raadsonderzoek zijn nog niet bekend. Daarbij kunnen deze nog veranderen, nu de laatste ontwikkelingen omtrent [minderjarige] hierin nog moeten worden meegenomen.

4.De standpunten

4.1.
De GI onderschrijft het verzoek van de Raad tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. De vaste jeugdbeschermer was eerder ook binnen het vrijwillig kader bij het gezin betrokken. De inzet van hulpverlening, zoals onder andere intensieve ambulante spoedhulp, heeft destijds onvoldoende geholpen. [minderjarige] was niet bereid om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek, luisterde niet naar de ouders en was betrokken bij verschillende incidenten op school. Naar aanleiding van de bestaande zorgen heeft de jeugdbeschermer toen zelf een melding gedaan bij de Raad, waarna een raadsonderzoek is gestart. Dit onderzoek is inmiddels bijna afgerond. De GI vermoedt dat de zorgen om [minderjarige] niet worden weggenomen, wanneer zij bij de ouders wordt teruggeplaatst. Het feit dat zij geschrokken is van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is hiervoor onvoldoende. [minderjarige] verblijft op dit moment op een passende groep van [naam instelling] , maar niet bekend is wat voor soort groep dit is. Op deze plek kan worden onderzocht waar de zorgen om [minderjarige] vandaan komen en wat zij nodig heeft. Vervolgens kan een behandelplan voor haar worden opgesteld en passende hulpverlening worden ingezet. Wanneer dit goed gaat, kan in stappen worden toegewerkt naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders.
4.2.
Door en namens de ouders wordt het primaire zelfstandige verzoek tijdens de mondelinge behandeling verduidelijkt, in die zin dat wordt verzocht de reeds verleende voorlopige ondertoezichtstelling en de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in te trekken of niet in stand te houden, dan wel de reeds verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] niet te verlengen. Het subsidiaire zelfstandige verzoek blijft tijdens de mondelinge behandeling ongewijzigd. De zelfstandige verzoeken worden door en namens de ouders als volgt toegelicht. De ouders erkennen dat er zorgen bestaan om [minderjarige] . Om deze reden was [minderjarige] al aangemeld voor de inzet van vrijwillige hulpverlening vanuit [naam instelling] en was er al andere hulpverlening bij [minderjarige] betrokken. De betrokken hulpverlening heeft niet geholpen, vermoedelijk omdat deze voor [minderjarige] niet passend was. De hulpverlening vanuit [naam instelling] is voor [minderjarige] niet op tijd gestart, omdat er sprake was van een wachtlijst. De inzet van hulpverlening binnen het gedwongen kader, of in ieder geval de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , is niet nodig. [minderjarige] verblijft op dit moment op een groep bij [naam instelling] . Deze groep is voor haar niet passend, omdat hier enkel oudere meiden (van 17 tot 27 jaar) verblijven. Daarnaast worden haar vrijheden op de groep erg beperkt, terwijl voor haar geen gesloten machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. Zo mag [minderjarige] niet naar buiten en niet op haar telefoon. [minderjarige] is bang op de groep en heeft paniekaanvallen. [minderjarige] heeft een fout gemaakt, maar zij heeft hier spijt van en is geschrokken van de gevolgen. De ouders staan open voor de inzet van ambulante hulpverlening en vertrouwen erop dat [minderjarige] deze hulpverlening zal aanvaarden en dat zij zich beter aan de regels zal houden. Ook waren zij al bezig met het vinden van een passende school voor [minderjarige] . De ouders en [minderjarige] willen laten zien dat zij dit kunnen.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de voorlopige ondertoezichtstelling
5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er zorgen bestaan over het gedrag van [minderjarige] . [minderjarige] luistert niet naar de ouders, gaat niet naar school, loopt weg van huis en gaat om met oudere mensen. De kinderrechter gelooft dat de ouders bereid zijn om de inzet van hulpverlening te aanvaarden. Echter, binnen het vrijwillig kader is het niet gelukt om de zorgen om [minderjarige] weg te nemen. Het is van belang dat de GI bij het gezin betrokken blijft, zodat kan worden onderzocht waar het gedrag van [minderjarige] vandaan komt en wat zij nodig heeft. Vervolgens kan voor haar passende hulpverlening worden ingezet.
5.2.
Gelet op het voorgaande ziet de kinderrechter geen aanleiding om de beslissing van de kinderrechter van 7 april 2025 tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] te herroepen. Zij zal deze beslissing daarom in stand houden.
Ten aanzien van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
5.3.
De vraag die voorligt is of [minderjarige] voor de inzet van hulpverlening bij [naam instelling] dient te verblijven, of dat zij kan worden teruggeplaatst bij de ouders. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt immers dat er zorgen bestaan om het gedrag van [minderjarige] en niet per se om het handelen van de ouders of haar thuissituatie. De kinderrechter ziet daarom geen aanleiding voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk van de familie vaderszijde, te weten bij de zus vaderszijde.
5.4.
De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] nog jong is en dat een machtiging tot uithuisplaatsing het uiterste middel moet zijn dat ingezet wordt. Bij [naam instelling] kan voor [minderjarige] bij [naam instelling] passend onderzoek plaatsvinden en kan passende hulpverlening kan worden ingezet. Echter, het is onduidelijk of [minderjarige] op dit moment op een voor haar passende groep verblijft en of deze hulpverlening aldaar ingezet kan worden. Voor [minderjarige] is het verblijf op de groep ook erg zwaar, mede omdat zij 13 jaar is en op de groep oudere vrouwen verblijven. Bovendien kan de nodige hulpverlening voor [minderjarige] ook worden ingezet wanneer zij bij de ouders verblijft, mits [minderjarige] meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek en de inzet van hulpverlening. Daarnaast dient zij naar de ouders te luisteren en zich in te zetten om weer naar school te gaan. Eerder heeft [minderjarige] hier niet aan meegewerkt, maar zij is erg geschrokken van de uithuisplaatsing. Zowel [minderjarige] als haar ouders hebben nu toegezegd zich hiervoor alsnog in te zullen zetten. Indien alsnog blijkt dat de zorgen om [minderjarige] hiermee onvoldoende kunnen worden weggenomen, kan de GI opnieuw een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verzoeken. Hiertoe loopt ook een raadsonderzoek. De ouders hebben tijdens de zitting verteld dat zij in dat geval achter een machtiging tot uithuisplaatsing kunnen staan.
5.5.
De kinderrechter ziet, gelet op het voorgaande, aanleiding om de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, die op 7 april 2025 door de kinderrechter is verleend, met ingang van vandaag in te trekken. De kinderrechter komt hiermee niet meer toe aan de beoordeling van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 7 juli 2025. Zij zal dit verzoek daarom afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
handhaaft de beslissing van 7 april 2025, waarbij [minderjarige] voorlopig onder toezicht is gesteld tot 7 juli 2025;
6.2.
trekt de beslissing van 7 april 2025, waarbij voor [minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is verleend, met ingang van 17 april 2025 in;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025 door mr. D.I. Hendriks-van Wel, kinderrechter, in aanwezigheid van L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 29 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.