In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 april 2025 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling en de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2011. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over het gedrag van de minderjarige, die niet naar school gaat en in contact komt met oudere mensen. De kinderrechter heeft eerder op 7 april 2025 een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend. Tijdens de zitting op 17 april 2025 zijn de ouders en hun advocaat aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder de Nederlandse taal niet goed beheerst en heeft een beëdigde tolk ingeschakeld.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De ouders hebben verzocht om de spoedmachtiging te vernietigen of niet te verlengen, en hebben een alternatief voorstel gedaan voor uithuisplaatsing binnen het netwerk van de familie. De kinderrechter heeft de zorgen over de minderjarige erkend, maar ook de bereidheid van de ouders om hulp te aanvaarden. Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de voorlopige ondertoezichtstelling in stand te houden, maar de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in te trekken, omdat de ouders en de minderjarige zich willen inzetten voor hulpverlening.
De kinderrechter heeft benadrukt dat de machtiging tot uithuisplaatsing het uiterste middel moet zijn en dat er mogelijkheden zijn voor hulpverlening binnen het gezin. De kinderrechter heeft de beslissing op schrift gesteld en aangegeven dat hoger beroep mogelijk is binnen drie maanden na de uitspraak.