ECLI:NL:RBROT:2025:7838

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
C/10/696956 / JE RK 25-646
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

Op 17 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De Raad verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een zorgaanbieder, in dit geval het ziekenhuis, voor drie maanden. De ouders van de minderjarige, die belast zijn met het ouderlijk gezag, hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. Zij gaven aan dat zij in staat zijn om voor hun kind te zorgen en dat de zorgen die er waren tijdens de zwangerschap inmiddels zijn weggenomen. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige en de ouders beoordeeld en vastgesteld dat er sprake is van een kwetsbare situatie, waarbij de minderjarige medische zorg nodig heeft. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling voor een kortere periode van zes maanden te verlenen en de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden, met de mogelijkheid om de situatie tussentijds te herzien. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De zaak zal op 18 september 2025 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/696956 / JE RK 25-646
Datum uitspraak: 17 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2025 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder] en [naam vader],
hierna te noemen: de ouders, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. Brouwer, kantoorhoudende te Rotterdam,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 31 maart 2025, ontvangen op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders met hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1] .
1.3.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan [naam 2] (de opa moederszijde), [naam 3] (de oma moederszijde) en [naam 4] (de tante moederszijde).
1.4.
Aangezien de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Turkse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 5] , tolk in de Turkse taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.5.
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI) is niet verschenen. De GI is wel juist opgeroepen, maar heeft zich kort voor de zitting afgemeld.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in het ziekenhuis.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. De Raad verzoekt tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een aanbieder van zorg, te weten het ziekenhuis, te verlenen voor de duur van drie maanden.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. Naar aanleiding van de zorgen vanuit het ziekenhuis heeft een raadsonderzoek plaatsgevonden. De Raad deelt de zorgen van het ziekenhuis. [minderjarige] is geboren met medische afwijkingen, waardoor hij – in ieder geval op dit moment – afhankelijk is van medische zorg. Er bestaan zorgen om het functioneren van de ouders, met name van de moeder. Bij de moeder is sprake van een verstandelijke beperking en het is onduidelijk in hoeverre de ouders leerbaar zijn met betrekking tot de medische zorg die [minderjarige] nodig heeft. Zij lijken deze medische zorg te bagatelliseren. De bestaande zorgen kunnen niet binnen het vrijwillig kader worden weggenomen. Een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar is nodig, zodat de situatie verder kan worden onderzocht en passende hulpverlening kan worden ingezet. De Raad vermoedt dat de bestaande zorgen niet op een kortere termijn verholpen kunnen worden. Zolang [minderjarige] in het ziekenhuis verblijft is naast de ondertoezichtstelling tevens een machtiging tot uithuisplaatsing nodig, omdat hij niet bij de ouders met gezag verblijft. Wanneer [minderjarige] uit het ziekenhuis wordt ontslagen is een machtiging tot uithuisplaatsing voor hem niet meer nodig, mits de moeder met [minderjarige] bij de oma moederszijde gaat wonen en aldaar hulpverlening kan worden ingezet. Dat zal tegen die tijd moeten worden bekeken.
4.2.
Door en namens de ouders wordt tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De moeder begrijpt dat er tijdens haar zwangerschap zorgen waren. De zwangerschap was in eerste instantie niet gepland. Samen met andere spanningen, zoals een operatie aan haar handen, zorgde dit ervoor dat moeder van streek raakte en er bij haar psychische problemen ontstonden. De moeder heeft om deze reden tijdens de zwangerschap alcohol gedronken, maar zij heeft hiervoor hulp gezocht bij de jobcoach die al bij haar betrokken was. De ouders geven aan dat van een dergelijke zorgelijke situatie geen sprake meer is. De moeder drinkt geen alcohol meer, dit is bevestigd door verschillende testen. Daarbij is de moeder in overleg met haar arts gestopt met het innemen van antidepressiva. De moeder voelt zich hierdoor beter. De ouders willen de kans om te laten zien dat zij goed voor [minderjarige] kunnen zorgen. Het klopt niet dat de ouders beperkt en niet leerbaar zijn. De beperking van de vader is niet op feiten gebaseerd. De vader heeft een studie in Turkije afgerond. Daarbij heeft de vader een cursus gevolgd, waardoor hij zelf de sondevoeding van [minderjarige] kan doen. Ook de moeder kan de sondevoeding van [minderjarige] doen. Daarnaast vragen zij aan het ziekenhuis geregeld om feedback, zodat zij beter worden in het verlenen van medische zorg aan [minderjarige] . De ouders staan achter het verlenen van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige] . Wel verzoeken zij de ondertoezichtstelling te verlenen voor een kortere duur dan is verzocht, namelijk voor de duur van zes maanden en het overig verzochte aan te houden. Op dit moment is onduidelijk of er vanuit de GI een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is. Het verlenen van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor een kortere duur zorgt ervoor dat er bij de GI druk op de ketel komt om daadwerkelijk stappen te ondernemen. Bovendien kunnen de ouders in deze periode bewijzen dat zij de zorg voor [minderjarige] zelfstandig kunnen dragen en kan een duidelijk veiligheidsplan worden opgesteld. Naast de ondertoezichtstelling is geen machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nodig. De ouders zullen [minderjarige] niet uit het ziekenhuis halen, totdat dit door de artsen veilig wordt geacht. De ouders verzoeken daarom om het verzoek van de GI af te wijzen, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Daarbij kan op basis van de huidige zorgen niet worden verwacht dat de ouders, nadat [minderjarige] uit het ziekenhuis wordt ontslagen, bij de oma mz gaan wonen. De ouders willen graag zelf voor [minderjarige] zorgen en achten zichzelf daartoe ook in staat.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er sprake is van een kwetsbare situatie. Er zijn zorgen geweest tijdens de zwangerschap van de moeder, maar ook daarna. [minderjarige] is geboren met medische afwijkingen, wat een extra opvoedvraag met zich meebrengt. De psychische problematiek en de verstandelijke beperking van de moeder maken dat bij de hulpverlening zorgen zijn ontstaan over het al dan niet kunnen aansluiten op deze extra zorgvraag van [minderjarige] . Daarbij is het onduidelijk in hoeverre de vader hiertoe in staat is. De kinderrechter ziet dat de ouders zijn omringd door een hechte familie, dat zij veel van [minderjarige] houden en hun best doen om goed voor hem te (leren) zorgen. Nu echter nog veel onduidelijk is, acht de kinderrechter het van belang dat de GI de aankomende periode betrokken raakt, zodat de situatie verder kan worden onderzocht en kan worden bekeken welke hulpverlening passend is.
5.2.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter ziet aanleiding om de ondertoezichtstelling te verlenen voor een kortere periode dan is verzocht, zodat tussentijds een vinger aan de pols kan worden gehouden. De kinderrechter weegt hierin mee dat de GI niet ter zitting is verschenen en dat op dit moment onduidelijk is of een vaste jeugdbeschermer voor het gezin beschikbaar is. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige] daarom verlenen voor de duur van zes maanden en het overig verzochte aanhouden tot de hierna te noemen zittingsdatum.
5.3.
Nu voor [minderjarige] een ondertoezichtstelling is verleend en [minderjarige] niet bij de gezaghebbende ouders verblijft, is voor [minderjarige] tevens een machtiging tot uithuisplaatsing nodig. De kinderrechter is in dit kader van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het ziekenhuis daarom verlenen voor de duur van drie maanden.
5.4.
De kinderrechter verzoekt de Raad om
uiterlijk een maandvoor de hierna te noemen zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de GI, de ouders en mr. J. Brouwer) te rapporteren over de stand van zaken en daarbij aan te geven of het resterende deel van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 17 april 2025 tot 17 oktober 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het ziekenhuis met ingang van 17 april 2025 tot 17 juli 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.4.
houdt de behandeling voor het overig verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI, de ouders en mr. J. Brouwer zal plaatsvinden op
18 september 2025 om 09:30 uur, in het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100-125;
6.5.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. D.I. Hendriks-van Wel, kinderrechter;
6.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de ouders en mr. J. Brouwer;
6.7.
verzoekt de Raad om uiterlijk een maand voor de genoemde zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de GI, de ouders en mr. J. Brouwer) de verzochte briefrapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025 door mr. D.I. Hendriks-van Wel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 29 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.