ECLI:NL:RBROT:2025:7736

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
ROT 25/3685
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning

Op 19 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning. Verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen de verleende vergunning, verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter beoordeelde of het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam hangende bezwaar geschorst moest worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college bij het nemen van het bestreden besluit niet de nodige kennis omtrent de af te wegen feiten en belangen had vergaard, maar zag geen aanleiding om het besluit te schorsen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de vergunninghouder de omgevingsvergunning kon blijven gebruiken. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om zorgvuldig om te gaan met de afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral in het licht van de nieuwe Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/3685

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.A. de Boer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente], het college
(gemachtigden: mr. N.J.H.M. Slaats en Z. Coskun).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [persoon A] uit [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. drs. M.R. van Leeuwen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verlening van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster.
1.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college bij het nemen van het bestreden besluit niet de nodige kennis omtrent de af te wegen feiten en belangen heeft vergaard. Gelet op de na het bestreden besluit geproduceerde (en overgelegde) stukken en de toelichting ter zitting ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding het bestreden besluit hangende bezwaar te schorsen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de voorzieningenrechter volgt vanaf 4. Daarbij zal de voorzieningenrechter eerst ingaan op de strijdigheden met het bestemmingsplan. Daarna bespreekt de voorzieningenrechter in het kader van de vraag of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties de stedenbouwkundige beoordeling en het aspect privacy. Daarna komt de technische bouwactiviteit aan bod. Aan het eind staat de beslissing van de voorzieningenrechter en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Het college heeft met het bestreden besluit van 12 februari 2025 een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de woning aan het [adres 1] in [plaats] (het perceel). De vergroting van de woning betreft een aanbouw en een opbouw. Verzoekster, woonachtig aan het [adres 2]
, heeft bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigden van het college, vergunninghouder en [persoon B] , de echtgenote van vergunninghouder met [persoon C] (architect).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het besluit
3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leeromgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Ter plaatse van het perceel geldt het omgevingsplan [gemeente] (omgevingsplan). Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Op het perceel was voor zover relevant vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “Vesting” van kracht. Dit bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Het perceel heeft de bestemming “Wonen” (artikel 15 van de planregels van het bestemmingsplan) en de dubbelbestemmingen “Waarde – Archeologie - 2” (artikel 17 van de planregels van het bestemmingsplan), “Waterstaat – Waterkering” (artikel 21 van de planregels van het bestemmingsplan) en “Waarde – Cultuurhistorie 1” (artikel 19 van de planregels van het bestemmingsplan). Verder kent het perceel een bouwvlak en geldt er een maximum bouwhoogte voor aan- en uitbouwen.
3.1.
Het bouwplan is volgens het bestreden besluit niet in overeenstemming met de bouwregels binnen de bestemming ‘Wonen’ omdat het aantal toegelaten vierkante meters en de bouwhoogte voor aan- en uitbouwen wordt overschreden.
3.2.
Voorts is het bouwplan volgens het bestreden besluit in strijd met artikel 21.3 van de planregels van het bestemmingsplan, omdat binnen de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” op deze bestemming ten behoeve voor de andere van deze gronden geldende bestemmingen uitsluitend mag worden gebouwd indien het betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Op basis van artikel 21.3 van de planregels kan het bevoegd gezag afwijken van deze regels, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.
3.3.
Het bouwplan is volgens het bestreden besluit ook in strijd met artikel 19.2 lid k van de planregels van het bestemmingsplan, omdat dakkapellen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde-Cultuurhistorie 1” niet zijn toegestaan. Ten slotte voldoet de verbreding van de dakkapel niet aan de afwijkingsregel van artikel 19.3.4 van de planregels van het bestemmingsplan.
3.4.
Het college heeft voor de afwijking van de planregels van het bestemmingsplan gebruik gemaakt van de buitenplanse omgevingsplanactiviteit en toepassing gegeven aan artikel 8.0a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het college heeft ook een omgevingsvergunning verleend voor een (technische) bouwactiviteit. Het verzoek om voorlopige voorziening richt zich tegen zowel de omgevingsvergunning voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit als de (technische) bouwactiviteit.
De omgevingsplanactiviteit
Meer strijdigheden met het bestemmingsplan?
4. Verzoekster voert aan dat in het bestreden besluit slechts wordt opgemerkt dat het gevraagde bouwplan niet voldoet aan de maximale toegestane vierkante meters binnen de bestemming ‘wonen’ (artikel 15.2.3 onder c) terwijl ook niet wordt voldaan aan de goothoogte van ten hoogste 3 meter die artikel 15.2.3 onder a voorschrijft. Verzoekster wijst er voorts op dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat verweerder niet overeenkomstig artikel 21.3 van de planregels bij het bestemmingsplan advies heeft ingewonnen bij de beheerder van de waterkering. Verzoekster wijst erop dat een rapport waarbij de archeologische waarden inzichtelijk zijn gemaakt ontbreekt. Het onderzoek is daarmee onzorgvuldig en het besluit is niet deugdelijk gemotiveerd. Omdat er meer strijdigheden met het omgevingsplan aanwezig zijn dan zijn vergund kan de omgevingsvergunning naar de mening van verzoekster niet in stand blijven.
4.1.
Anders dan verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 15.2.3 onder a van de planregels. Uit de bij de omgevingsvergunning behorende tekeningen blijkt immers dat de goothoogte van de opbouw ongeveer 2.7 meter bedraagt terwijl een goothoogte van ten hoogste 3 meter is toegestaan.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast, hetgeen de gemachtigde van het college ter zitting heeft erkend, dat het college niet overeenkomstig artikel 21.3 van de planregels advies heeft ingewonnen bij de beheerder van de waterkering. Niet kan dan ook worden gezegd dat het college bij het nemen van het bestreden besluit de nodige kennis omtrent de af te wegen feiten en belangen heeft vergaard. Ter zitting is echter gebleken dat het waterschap Hollandse Delta op 26 mei 2025 een watervergunning heeft verleend in verband met het uitbreiden van de woning. Het college kan om deze reden het gebrek nog herstellen in het besluit op bezwaar, zodat er geen aanleiding is om het bestreden besluit om deze reden hangende bezwaar te schorsen.
4.3.
De voorzieningenrechter is met verzoekster van oordeel dat het college in strijd met artikel 17.2.1 van de planregels heeft nagelaten een rapport over te leggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Ook op dit punt kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet worden gezegd dat het college bij het nemen van het bestreden besluit de nodige kennis omtrent de af te wegen feiten en belangen heeft vergaard. Ter zitting is echter gebleken dat het college na het bestreden besluit de afdeling Archeologie van de gemeente Rotterdam (Archeologie Rotterdam, BOOR) heeft verzocht de noodzaak van het uitvoeren van een archeologisch onderzoek in het kader van de voorgenomen grondwerkzaamheden te beoordelen. Het BOOR heeft het college met de brief van 23 mei 2025 laten weten dat op basis van de archeologische verwachtingswaarde en de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden een archeologisch onderzoek op de planlocatie noodzakelijk wordt geacht. Er is vervolgens op 28 mei 2025 een programma van eisen opgesteld op basis waarvan het archeologisch onderzoek zal worden uitgevoerd. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het college op dit punt in bezwaar tot een verbeterd besluit kan komen.
Heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties?
5. Verzoekster betoogt dat het bouwplan niet voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Verzoekster wijst er op dat nergens in de straat een soortgelijke dakopbouw is vergund. De aanbouw op de eerste etage heeft een negatieve invloed heeft op de privacy van verzoekster, omdat de ramen in de zijgevel rechtstreeks zicht bieden op haar perceel. Het linker raam van de aanbouw is binnen twee meter afstand vanaf de erfgrens gesitueerd terwijl dat op grond van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek niet is toegestaan. Dit zorgt voor een inbreuk op de privacy en levert een evidente privaatrechtelijke belemmering op die aan vergunningverlening in de weg staat. In het geval de betreffende ramen net buiten de tweemeter-grens liggen die artikel 5:50 BW noemt, wordt opgemerkt dat in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2387, is overwogen dat aan het aspect privacy ook een doorslaggevend belang kan worden toegekend indien geen sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering.
5.1.
Het college heeft ter onderbouwing van het standpunt dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het bestreden besluit naar voren gebracht dat het bouwplan stedenbouwkundig is beoordeeld en akkoord bevonden gelet op het feit dat een soortgelijke dakopbouw verderop in de straat is vergund. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat geen evidente belangen van derden onevenredig zullen worden geschaad.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat bezwaren van verzoekster in het bijzonder zijn gericht op de te realiseren opbouw op de eerste verdieping. Uit de ter zitting overgelegde adviezen van Stedenbouw blijkt het bouwplan stedenbouwkundig is beoordeeld en (uiteindelijk) akkoord is bevonden. Daarbij heeft de ondergeschiktheid van de opbouw en de kap een belangrijke rol gespeeld. In het door vergunninghoudster overgelegde rapport ‘Second Opinion Omgevingskwaliteit’ van 30 mei 2025 heeft [persoon C] , wordt ook ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing en de ondergeschiktheid van de bebouwing in relatie tot het bestaande hoofdvolume. Ter zitting heeft het college voorts toegelicht dat aan het [adres 3] en [adres 4] soortgelijke dakopbouwen zijn vergund met een vergelijkbaar typologie van een bijgebouw met een kap waarbij de hiervoor genoemde ondergeschiktheid een belangrijke rol heeft gespeeld. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de stedenbouwkundige inpassing voldoende in kaart is gebracht en met de eerdere uitbreidingen in het gebied is bevestigd dat het bouwplan past binnen het historisch gegroeide beeld, dat er geen identieke opbouwen zijn vergund, doet daaraan niet af.
5.3.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat in het bestreden besluit niet expliciet is ingegaan op de ramen in de aanbouw op de eerste verdieping en de gevolgen daarvan voor verzoekster, omdat deze ramen, hoewel ze dichterbij komen dan thans het geval is, niet binnen twee meter van de perceelsgrens met verzoekster zijn gesitueerd. Bovendien is de inbreuk op de privacy beperkt vanwege de grote bomen op de erfgrens. Omdat het raam in de erker zich wel binnen twee meter van de perceelgrens bevindt is op de tekening die deel uitmaakt van de omgevingsvergunning opgemerkt dat het kozijn ondoorzichtig moet worden uitgevoerd (bijvoorbeeld melkglas) in verband met privacy. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college de gevolgen die te verwachten zijn voor het woon- en leefklimaat van verzoekster voor wat betreft de inbreuk van op haar privacy voldoende meegewogen. Het bezonningsonderzoek vormt evenmin aanleiding voor het oordeel dat het woon- en leefklimaat van verzoekster onevenredig wordt aangetast.
5.4.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bezwaargronden hebben naar haar oordeel op dit punt dan ook geen redelijke kans van slagen.
De technische bouwactiviteit
6. Verzoekster vreest ernstige schade te ondervinden als gevolg van de bouwwerkzaamheden, omdat de bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden op korte afstand van haar woonhuis. Verzoekster begrijpt dat onveilige situaties en schade niet volledig voorkomen kunnen worden tijdens bouw- of sloopwerkzaamheden. Om onveilige situaties tijdens bouw- of sloopwerkzaamheden te voorkomen, kunnen echter wel maatregelen worden getroffen om letsel van personen of beschadiging van al dan niet roerende zaken te voorkomen. Het college heeft aan de vergunning echter geen voorwaarden opgenomen voor het uitvoeren van de werkzaamheden op een voor de omgeving veilige wijze. Verzoekster verwijst naar het rapport van Geonius.nl van 20 december 2024 en ziet graag dat het college voor wat betreft de fundering alsnog een voorschrift verbindt aan de vergunning dat de trillingsvrije geschroefde variant moet worden toegepast. Ook ziet zij graag dat een voorschrift in de vergunning wordt opgenomen dat er toe strekt dat er bij de heiwerkzaamheden een monitoring van trillingen en zettingen plaatsvindt die tot doel heeft om de kans op schade verder te beperken. Tot slot moet tijdig een palenplan en bouwveiligheidsplan aan het college worden overgelegd. Verzoekster is van mening dat het college onvoldoende het belang van het voorkomen van hinder in de omgeving van het pand heeft meegewogen. Het besluit is volgens verzoekster onzorgvuldig voorbereid en gemotiveerd en kan om die reden niet in stand blijven.
6.1.
Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat met de ingediende stukken en het stellen van voorwaarden voldoende aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan voldoet aan het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl). Het veiligheidsplan dient minimaal drie weken voor de aanvang van de werkzaamheden te worden ingediend ter beoordeling.
6.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat ter zitting is gebleken dat de heiwerkzaamheden inmiddels zijn afgerond. Verzoekster heeft er in dat kader op gewezen dat haar vrees voor schade gegrond was, omdat de schade zich inmiddels heeft gemanifesteerd. Gelet op de omstandigheid dat de heiwerkzaamheden zijn afgerond laat de voorzieningenrechter de door verzoekster hieromtrent aangevoerde gronden buiten bespreking. De voorzieningenrechter wijst in verband met het verhalen van schade wel op de het in het rapport van Geonius.nl opgenomen advies om in verband met de belendende bebouwingen gebruik te maken van een fundering op trillingsvrije geschroefde stalen buispalen en de voorwaarde bij de omgevingsvergunning waarin wordt vergunninghouder wordt gewezen op artikel 7.15 van het Bbl en aandacht wordt gevraagd voor belendingen, in het bijzonder omliggende, niet onderheide panden.
6.3.
Ter zitting is voorts gebleken dat de bouw is stilgelegd, omdat er geen melding is gemaakt van de start van de werkzaamheden en er niet drie weken voor de aanvang van de werkzaamheden een bouwveiligheidsplan is ingediend. De gemachtigde van het college heeft ter zitting verklaard dat het bouwveiligheidsplan inmiddels is ingediend en beoordeeld wordt en naar aanleiding daarvan wordt besloten of de bouwstop kan worden opgeheven. Vanwege de nog te verrichten bouwwerkzaamheden heeft verzoekster terecht gewezen op het belang van het bouwveiligheidsplan. Dit neemt echter niet weg dat de voorzieningenrechter en in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd op dit moment geen grond (meer) ziet waarom ten aanzien van het bouwproject de veiligheid niet voldoende gewaarborgd zou zijn.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op hetgeen is overwogen in punt 4.2 en punt 4.3 komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat het college bij het nemen van het bestreden besluit de nodige kennis omtrent de af te wegen feiten en belangen heeft vergaard. Het bestreden besluit is om deze reden in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op de na het bestreden besluit geproduceerde (en overgelegde) stukken en de toelichting ter zitting ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding het bestreden besluit hangende bezwaar te schorsen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Dit betekent dat vergunninghouder de omgevingsvergunning kan (blijven) gebruiken. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.