4.2.2Beoordeling
Vaststaande feiten
In november 2022 heeft de verdachte twee postbussen aangevraagd aan de [adres 2] in Dordrecht en in Julianadorp voor het bedrijf [bedrijf A] . Vervolgens heeft de verdachte in december 2022 de rechtspersoon [bedrijf A] opgericht en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (hierna: KVK). Als bedrijfsactiviteiten staan opgenomen “het (doen) uitvoeren van werkzaamheden aan en ten behoeve van onroerende zaken (…)” en als bezoekadres is de [naam locatie] in Dordrecht opgegeven. Daarna heeft de verdachte een zakelijke bankrekening voor [bedrijf A] geopend bij ABN AMRO-bank met rekeningnummer [rekeningnummer] . Ook hier is de [naam locatie] als adres opgegeven.
De medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) is vervolgens in de periode van 1 december 2022 tot en met 1 juni 2023 bij potentiële klanten langs gegaan en heeft zich tegenover hen gepresenteerd als inmeter namens het bedrijf [bedrijf A] . Hij heeft zich voorgesteld als ‘ [valse naam 1 medeverdachte 2] ’. Deze klanten, die op zoek waren naar een betrouwbaar klusbedrijf voor te verrichten werkzaamheden aan hun woning, waren kort daarvoor in contact gekomen met [bedrijf A] via internetsites als homedeal.nl en werkspot.nl. Nadat er telefonisch en/of per e-mail was gecommuniceerd en een eerste offerte van [bedrijf A] was toegestuurd, werd afgesproken dat hun expert ‘ [valse naam 1 medeverdachte 2] ’ langs zou komen om in de woning een en ander in te meten. Na deze afspraak werd door [bedrijf A] een opdrachtbevestiging/definitieve offerte gestuurd voor de beoogde werkzaamheden die aansloten bij de afspraken die met ‘ [valse naam 1 medeverdachte 2] ’ waren gemaakt. Telkens werd gevraagd een aanbetaling te doen voor aan te schaffen materialen en de mogelijkheid geboden om het overeengekomen totaalbedrag in één keer te betalen in ruil voor een (flinke) korting. Hiervoor werd het bankrekeningnummer [rekeningnummer] gebruikt. De afspraak voor de start van de bouwwerkzaamheden werd daarna telefonisch of per e-mail aan de klant bevestigd. Op de afgesproken datum verscheen niemand van het bedrijf, noch werden er materialen geleverd. De klanten kregen op geen enkele manier nog contact met het bedrijf [bedrijf A] of met ‘ [valse naam 1 medeverdachte 2] ’. De website van het bedrijf bleek offline, telefonisch contact was niet meer mogelijk en er werd op e-mailberichten niet meer gereageerd.
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 14] , [slachtoffer 15] , [slachtoffer 16] , [slachtoffer 17] en [slachtoffer 18] (namens de VVE [naam VvE] te Amsterdam) hebben aangifte van oplichting gedaan.
Uit het onderzoek van de politie blijkt dat de rechtspersoon [bedrijf A] alleen op papier heeft bestaan. Op het opgegeven bezoekadres van [bedrijf A] ( [adres 2] te Dordrecht) is een zogenoemd business center gevestigd dat slechts als postadres voor bedrijven fungeert. [bedrijf A] had dus geen officiële kantoorruimte. De rechtspersoon heeft geen werknemers in dienst gehad en noch uit enige administratie, noch uit overzichten van de bankrekeningen is gebleken dat de onderneming ooit daadwerkelijk bedrijfsactiviteiten heeft verricht in de bouw of bouwmaterialen heeft besteld of afgeleverd.
Juridisch kader
Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Er is dus meer vereist dan het enkel niet nakomen van een overeenkomst. De verdachte moet een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Bij de oplichtingsmiddelen die bestaan uit het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de 'persoon' van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid.
Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Van een 'meer dan een enkele leugenachtige mededeling' kan niet slechts sprake zijn indien meerdere duidelijk van elkaar te scheiden leugens kunnen worden aangewezen, maar ook indien sprake is van een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik maken van een door de verdachte opgebouwde vertrouwensrelatie met het beoogde slachtoffer.
Het gebruik van oplichtingsmiddelen
Naast dat [bedrijf A] was ingeschreven bij de KVK en er voor dit bedrijf een zakelijke bankrekening was geopend, waren er nog meer omstandigheden die maakten dat [bedrijf A] als een bonafide bedrijf werd weggezet, terwijl het in werkelijkheid een lege huls betrof. Zo was er een professionele website waarop een persoonlijk verhaal van eigenaar [voornaam verdachte] stond en in de contactgegevens werd verwezen naar een vast telefoonnummer en een e-mailadres. Er werd gebruik gemaakt van briefpapier met het logo van [bedrijf A] waarop deze contactgegevens ook stonden vermeld, alsmede het vestigingsadres [adres 2] te Dordrecht. Verschillende aangevers hebben verklaard dat zij de website van [bedrijf A] hebben opgezocht en het register van de KVK hebben geraadpleegd, waaruit zij de conclusie trokken dat [bedrijf A] betrouwbaar overkwam. Nadat het eerste contact was gelegd, werd de afspraak gemaakt dat expert/specialist ‘ [valse naam 1 medeverdachte 2] ’ één en ander zou komen inmeten. [medeverdachte 2] ging vervolgens bij de aangevers thuis langs en stelde zich voor als [valse naam 1 medeverdachte 2] . Hij deed het daarbij voorkomen dat hij een werknemer van [bedrijf A] was en werd ook door [bedrijf A] zo geïntroduceerd. Hij schreef op papier waar het logo van [bedrijf A] op stond, sprak over de prijzen, deed mededelingen over de voorraad en ondertekende soms ook in het bijzijn van een aangever de offerte. [medeverdachte 2] had kennis van zaken en kwam betrouwbaar en vakkundig over. Zo had hij inmeetapparatuur bij zich, diverse kleurstalen en hoekstukken voor kozijnen. Door zijn ogenschijnlijk vakkundige en betrouwbare optreden, in combinatie met het beloven van een korting bij volledige betaling, heeft [medeverdachte 2] de aangevers bewogen om de opdracht tot het verrichten van de bouwwerkzaamheden aan hun woning aan [bedrijf A] te gunnen en tot betaling over te gaan.
Gelet op het voorgaande heeft [medeverdachte 2] een valse hoedanigheid aangenomen door zich voor te doen als werknemer van een bonafide bouwbedrijf en een valse naam aangenomen door zichzelf te presenteren als specialist [valse naam 1 medeverdachte 2] . Dit, samen met de manier waarop en de omstandigheden waaronder de aangevers vervolgens werden bewogen te betalen, kwalificeert als een samenweefsel van verdichtsels. De werkzaamheden en materialen waarvoor was betaald zijn nooit uitgevoerd, respectievelijk besteld. Iedere intentie om wel tot uitvoering over te gaan heeft van meet af aan ontbroken en het oogmerk was er alleen op gericht zich wederrechtelijk te bevoordelen.
Naast [medeverdachte 2] en de verdachte is ook de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) betrokken bij [bedrijf A] . De verdachte heeft verklaard dat hij [bedrijf A] heeft opgericht en ingeschreven bij de KVK in ruil voor een aanzienlijk geldbedrag dat hem in het vooruitzicht was gesteld door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zou samen met anderen gebruik gaan maken van deze B.V. De verdachte heeft daarnaast, met het oog op deze op te richten B.V., diverse opdrachten uitgevoerd, die hij kreeg van [medeverdachte 1] en van nog een andere persoon, zoals het aanvragen van de postbussen en het openen van de zakelijke bankrekening voor [bedrijf A] . De bankpassen van deze bankrekening heeft hij aan [medeverdachte 1] overhandigd. De verdachte heeft naar eigen zeggen slechts € 2.000,- van [medeverdachte 1] gekregen voor zijn hulp. De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door Whatsapp-berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 1] .
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onder de vlag van [bedrijf A] zich laat kwalificeren als oplichting door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels. Hiermee hebben zij bij de aangevers bewust een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen met als doel en gevolg dat deze zijn bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedragen.
MedeplichtigheidNaar het oordeel van de rechtbank kan bewezen worden dat de verdachte medeplichtig is aan deze oplichting. Daartoe wordt het volgende overwogen.
[bedrijf A] is door de verdachte in opdracht van [medeverdachte 1] opgericht. Hij heeft [bedrijf A] ingeschreven bij de KVK en heeft een zakelijke bankrekening geopend en bankpassen hiervoor aangevraagd.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich ervan bewust was dat het mogelijk om criminele praktijken ging, maar dat hij er toch voor heeft gekozen om zijn vriend [medeverdachte 1] te helpen, omdat hij er geld mee kon verdienen. De verdachte heeft daarentegen ontkend dat hij op de hoogte was van de oplichtingspraktijken. De rechtbank acht dit niet aannemelijk, gelet op zijn eigen verklaring dat hij en [medeverdachte 1] toentertijd goede vrienden waren en gelet op de inhoud van de Whatsapp-berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 1] . Uit deze berichten blijkt dat de verdachte en [medeverdachte 1] met grote regelmaat contact hebben gehad vanaf het moment dat [bedrijf A] werd opgericht tot aan het moment dat de oplichting aan het licht begon te komen. Het ging in die berichten niet alleen over de oprichting van de rechtspersoon, het openen van de zakelijke bankrekening en aanverwante praktische zaken, maar ook informeert de verdachte – anders dan dat hij bij de politie en ter zitting heeft verklaard – meermalen actief naar het verloop van de werkzaamheden. Ook wordt gesproken over “de truc”, wordt er heimelijke taal gebruikt en zijn ze klaar om te gaan ‘knallen’.
De verdachte heeft verklaard dat hij door nog een andere persoon werd aangestuurd. Uit onderzoek naar de telefoon van de verdachte blijkt deze andere persoon gebruik te hebben gemaakt van het telefoonnummer [gsm-nummer] . Dit telefoonnummer was in gebruik bij [medeverdachte 2] en door de verdachte opgeslagen onder de naam ‘ [naam] ’. Uit de Whatsapp-berichten blijkt onder andere dat [medeverdachte 2] een KVK link stuurde om wijzigingen door de geven en dat er een foto van een bankpas op naam van [bedrijf A] wordt gedeeld door [medeverdachte 2] met de verdachte. Dit bankpasje is van het zakelijke bankrekeningnummer waarop de aangevers hun aanbetalingen hebben gestort. Ook stuurt [medeverdachte 2] een bevestiging van de postbusaanvraag nr [nummer] op het adres postbus [postbusnummer] te Julianadorp naar de verdachte. Naar die postbus worden later weer visitekaartjes met daarop de door [medeverdachte 2] gebruikte valse naam: [valse naam 1 medeverdachte 2] , en valse hoedanigheid: hoofduitvoerder [bedrijf A] , verzonden.
Gelet op het bovenstaande is de verdachte behulpzaam geweest bij de oplichting en heeft hij daartoe middelen verschaft. Hij is door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangestuurd om als katvanger [bedrijf A] op te richten en voor hen de oplichtingspraktijken mogelijk te maken en heeft die hulp geboden in ruil voor een financiële beloning. Dit heeft hij opzettelijk gedaan, waarbij hij zowel het opzet heeft gehad op zijn eigen handelingen als medeplichtige als op de door de medeverdachten gepleegde oplichting.