In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurster en de Stichting Maasdelta Groep. De huurster, die sinds oktober 2021 een woning huurt van Maasdelta, heeft een vordering ingesteld tot nakoming van een overeenkomst tot uitverhuizing. De huurster stelt dat zij ernstige overlast ervaart van haar buren, wat heeft geleid tot een onveilige woonsituatie voor haar en haar kinderen. Maasdelta heeft echter betwist dat er een overeenkomst tot uitverhuizing tot stand is gekomen, en stelt dat de huurster het aanbod onder voorwaarden heeft aanvaard, wat als een nieuw aanbod moet worden gezien. De kantonrechter heeft de vordering van de huurster afgewezen, omdat het onvoldoende aannemelijk is dat zij in een eventuele bodemprocedure gelijk zal krijgen. De rechter oordeelt dat, zelfs als er een overeenkomst tot uitverhuizing zou zijn, het onaanvaardbaar zou zijn om Maasdelta aan die overeenkomst te houden gezien de omstandigheden. De huurster heeft geen bewijs geleverd van de onveilige situatie en haar spoedeisend belang is niet aangetoond. De proceskosten zijn voor rekening van de huurster, die ongelijk heeft gekregen.