ECLI:NL:RBROT:2025:7650

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
C/10/698961 / KG ZA 25-390
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding met betrekking tot bewijsbeslag en onrechtmatige concurrentie

In deze zaak, die op 18 juni 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen Alten Nederland B.V. en TMC Group B.V. en andere gedaagden. Alten, eiseres in conventie, verwijt haar voormalige werknemers en de betrokken vennootschappen dat zij tekortschieten in de nakoming van hun arbeidsovereenkomsten en onrechtmatige concurrentie plegen. Alten heeft eerder verlof gevraagd voor het leggen van bewijsbeslag, wat door de voorzieningenrechter is verleend. Na de beslaglegging heeft Alten vorderingen ingesteld om inzage in de beslagen bescheiden te verkrijgen, maar deze zijn afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang. In reconventie hebben de gedaagden gevorderd om het bewijsbeslag op te heffen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een zeker belang van Alten bij het bewijsbeslag is, maar heeft ook besloten dat het bewijsbeslag in omvang beperkt moet worden. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Alten in conventie afgewezen en de gedaagden in reconventie ook. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/698961 / KG ZA 25-390
Vonnis in kort geding van 18 juni 2025
in de zaak van
ALTEN NEDERLAND B.V.,
gevestigd in Capelle aan den IJssel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten mrs. E.M. van Winden-Spaans, J.H. Mantel en G.R.C. Mostert te Rotterdam,
tegen

1.TMC GROUP B.V.,

2.
TRIPLE B.V.,
3.
TMC HOLDING B.V.,
de vennootschappen sub 1 tot en met 3 gevestigd in Eindhoven,
4.
[persoon A],
wonende in [woonplaats 1] ,
5.
[persoon B],
wonende in [woonplaats 2] ,
6.
[persoon C],
wonende in [woonplaats 3] ,
7.
[persoon D],
wonende in [woonplaats 4] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaten mrs. F.A. van de Wakker en Y. Boekhout te Amsterdam.
Eiseres in conventie wordt Alten genoemd. Gedaagden in conventie worden samen gedaagden genoemd. Gedaagden 1 tot en met 3 worden samen TMC c.s. genoemd. Gedaagden 4 tot en met 7 worden [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 mei 2025 en 19 producties van Alten
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie met 11 producties
  • de mondelinge behandeling gehouden op 4 juni 2025
  • de pleitnota van Alten
  • de pleitnota van gedaagden.
2. De feiten
2.1.
Alten verwijt haar voormalig werknemers, [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] , dat zij tekortschieten in de nakoming van bedingen die in hun arbeidsovereenkomsten zijn opgenomen en dat zij Alten onrechtmatige concurrentie aandoen. Alten verwijt TMC c.s. dat zij onrechtmatig profiteren van de wanprestaties van bedoelde werknemers.
2.2.
Alten heeft op 19 november 2024 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof voor het leggen van bewijsbeslag verzocht, en gerechtelijke bewaring van het beslagene ten laste van gedaagden. De voorzieningenrechter heeft bij beschikking van 6 december 2024 het verzochte verlof, onder bepaalde voorwaarden en beperkingen, verleend. Daarbij is DigiJuris B.V. aangesteld als gerechtelijk bewaarder.
2.3.
Op 22 januari 2025 heeft de gerechtsdeurwaarder de beschikking van 6 december 2024 betekend aan gedaagden en conservatoir bewijsbeslag gelegd. Van de beslaglegging is een proces-verbaal opgemaakt. De beslagen bescheiden omvatten, na selectie die eind februari 2025 aan gedaagden ter beschikking gesteld is, 435.717 bestanden in 68.356 folders met een omvang van 1.08 Tb. Bestanden met persoonsgevoelige en bedrijfsvertrouwelijke informatie, en informatie die onder het verschoningsrecht valt, maken daarvan deel uit.
2.4.
het vonnis in kort geding van 16 april 2025
2.4.1.
Na de beslaglegging heeft Alten bij dagvaardingen van 4 maart 2025, zowel in kort geding als in een bodemprocedure, onder andere gevorderd om kopie van dan wel inzage in de beslagen bescheiden te verkrijgen. Bij vonnis van 16 april 2025 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Alten in conventie afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang. Ten overvloede heeft de voorzieningenrechter in overweging 5.9 overwogen dat: “(…) de primaire en subsidiaire hoofdvorderingen van Alten in het geheel genomen te onbepaald, vaag en op dit moment disproportioneel [zijn]. Hoewel de voorzieningenrechter op voorhand niet kan uitsluiten dat er bedingen zijn overtreden en dat aan Alten onrechtmatige concurrentie is aangedaan en in het verlengde daarvan een of meer van TMC c.s. onrechtmatig heeft geprofiteerd van wanprestatie, is dat, in het licht van alles wat hiervoor over de vorderingen en onderbouwing daarvan is overwogen, afgezet tegen het gemotiveerde verweer van gedaagden, te weinig om, uitgaande van een spoedeisend belang, tot (gedeeltelijke) toewijzing van die vorderingen over te gaan. (…)”.
2.4.2.
In reconventie hebben gedaagden onder andere gevorderd om het bewijsbeslag geheel op te heffen met vernietiging van de beslagen bescheiden. De voorzieningenrechter heeft een zeker belang van Alten bij de handhaving van het bewijsbeslag aannemelijk geacht, omdat (nog) niet viel uit te sluiten dat in de rechtsverhouding tussen partijen sprake is van onrechtmatige concurrentie en/of het onrechtmatig profiteren van wanprestatie. Wel is het bewijsbeslag in omvang beperkt. In het vonnis is daartoe het volgende overwogen en beslist:
“6.4. Zoals in conventie reeds is overwogen, valt (nog) niet uit te sluiten dat in de rechtsverhouding tussen partijen sprake is van onrechtmatige concurrentie of het onrechtmatig profiteren van wanprestatie. Dat sprake is van een zeker belang van Alten bij de handhaving van het bewijsbeslag is daarmee aannemelijk. De door gedaagden gevorderde algehele opheffing van het bewijsbeslag met vernietiging strekt dan te ver.
Daarbij is in aanmerking genomen dat sprake is van beslag op digitale bescheiden waar zonder rechterlijke beslissing niemand inzage in kan krijgen. In het licht van het verdere verweer van gedaagden en de Excelsheet die zij ter zitting hebben overgelegd, waarop Alten verder niet heeft gereageerd, bestaat wel aanleiding het bewijsbeslag fors te beperken. Dat kan door van de gevorderde opheffing het mindere toe te wijzen. Het voorstel daartoe door gedaagden gedaan, acht de voorzieningenrechter redelijk, ook al omdat Alten, met uitzondering van punten 5 en 6 hierna waarmee zij kan instemmen, daar niet specifiek op heeft gereageerd. Van het bewijsbeslag dient te worden uitgezonderd:
het resultaat van de zoekopdracht naar gedaagden, waarbij niet de volledige naam van de betreffende gedaagde is genoemd (voor wat betreft [persoon D] , [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] betekent dit dat alleen gegevens in gerechtelijke bewaring mogen blijven waarin hun voor- en achternaam in de zoekopdracht gecombineerd zijn);
de privéfoto's en -bestanden van [persoon D] , [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] ;
alle informatie van de veertien werknemers² die in deze procedure niet zijn betrokken;
gegevens aangaande de in de aan dit vonnis aan te hechten Excelsheet in het rode vlak onder nrs. 42 tot en met 82 opgenomen namen van klanten waarvoor geen relatiebeding geldt;
de informatie waarvoor een (afgeleid) verschoningsrecht geldt;
de gegevens die betrekking hebben op de periode van vóór 1 oktober 2023.
Daarbij moeten de in de beslagen informatie gevonden persoonsgegevens in lijn met de AVG zwart worden gemaakt.
Alten dient de gerechtelijk bewaarder opdracht te geven tot het maken van deze selectie. Als Alten dat niet doet binnen de opgedragen termijn niet voldoet, treedt dit vonnis daarvoor in de plaats.

7.De beslissing

(…)
in reconventie
(…)
7.5.
beveelt Alten om uiterlijk binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan de gerechtelijk bewaarder DigiJuris schriftelijk en ondubbelzinnig opdracht te geven (door middel van toezending van dit vonnis aan de gerechtelijk bewaarder onder de gelijktijdige schriftelijke mededeling aan de gerechtelijk bewaarder dat hij uitvoering moet geven aan het vonnis) dat het bewijsbeslag dat op 22 januari 2025 is gelegd, wordt beperkt in die zin dat het bewijsbeslag zich niet langer uitstrekt tot:
het resultaat van de zoekopdracht naar gedaagden, waarbij niet de volledige naam van de betreffende gedaagde is genoemd (voor wat betreft [persoon D] , [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] betekent dit dat alleen gegevens in gerechtelijke bewaring mogen blijven waarin hun voor- en achternaam gecombineerd zijn);
de privéfoto's en -bestanden van [persoon D] , [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] ;
alle informatie van de veertien werknemers, zoals in voetnoot 2 opgesomd, die in deze procedure niet zijn betrokken;
gegevens aangaande de in de aangehechte Excelsheet in het rode vlak onder nrs. 42 tot en met 82 opgenomen namen van klanten waarvoor geen relatiebeding geldt;
de informatie waarvoor een (afgeleid) verschoningsrecht geldt;
de gegevens die betrekking hebben op de periode van vóór 1 oktober 2023,
waarbij de in de beslagen informatie gevonden persoonsgegevens zwart moeten worden gemaakt,
7.6.
bepaalt dat indien Alten weigert om tijdig te voldoen aan het bevel in 7.5., dit vonnis in de plaats treedt van de daar genoemde opdracht,
(…)
7.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
(…)
2 [persoon E] , [persoon F] , [persoon G] , [persoon H] , [persoon I] , [persoon J] , [persoon K] , [persoon L] , [persoon M] , [persoon N] , [persoon O] , [persoon P] , [persoon Q] en [persoon R] .”
2.5.
Alten heeft DigiJuris op 18 april 2025 opdracht gegeven het vonnis uit te voeren. DigiJuris heeft vervolgens een plan van aanpak opgesteld, waaruit blijkt op welke wijze zij voornemens is uitvoering te geven aan de in het vonnis bevolen beperking van het bewijsbeslag. DigiJuris heeft op 30 april 2025 een aanvang gemaakt met voorbereidende werkzaamheden voor de ontsluiting van de beslagen data. DigiJuris heeft tevens een kosteninschatting gemaakt. De werkzaamheden van DigiJuris liggen met het oog op dit kort geding stil.
2.6.
Alten heeft bij appeldagvaarding van 13 mei 2025 hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Alten vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen zolang in het tegen dat vonnis in te stellen hoger beroep geen eindarrest is gewezen, althans de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen op voorwaarden door de voorzieningenrechter te stellen;
gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding, inclusief de nakosten.
3.2.
Gedaagden voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vordering van Alten, met veroordeling van Alten in de kosten van het geding.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Gedaagden vorderen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
het bewijsbeslag op te heffen;
Alten te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis een instructie te geven aan DigiJuris tot het binnen 24 uur opheffen van het bewijsbeslag;
te bepalen dat als Alten weigert om tijdig te voldoen aan het bevel onder 2 het te wijzen vonnis dan in de plaats treedt van de daar genoemde opdracht;
Alten te veroordelen in een dwangsom van € 25.000,- per dag, tot een maximum van € 800.000,-, indien DigiJuris het gehele bewijsbeslag niet heeft opgeheven uiterlijk vier werkdagen na betekening van het te wijzen vonnis;
subsidiair
5. Alten te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis een instructie te geven aan DigiJuris tot het aanvullen van het stappenplan van 28 april 2025 in die zin dat DigiJuris uiterlijk in week 46 van 2025 achtereenvolgens de volgende stappen heeft afgerond:
a. in aanvulling op stap 1 van het stappenplan: het verwijderen van die bescheiden waar
nietin voorkomt: (i) de voor
énachternaam van [persoon D] , [persoon A] , [persoon B] en/of [persoon C] ; en/of (ii) één van de zoektermen onder het kopje algemeen van productie 85 van de zijde van Alten in de oorspronkelijke procedure; (dus niet zijnde de klantnamen en niet zijnde de namen van werknemers); en/of (iii) een van de niet "rode" bedrijven zoals door DigiJuris omschreven, zijnde de "rode" bedrijven van de door gedaagden overgelegde Excel;
b. in aanvulling op stap 2 van het stappenplan: (i) bij label (A) moet horen alle bescheiden waar de vóór of achternamen van [persoon D] , [persoon A] , [persoon B] of [persoon C] in voorkomt (roepnamen); (ii) labels (B) en (C) sub labels moeten zijn van label (A), waarbij stap 2 een bewerking is van de bescheiden die over zijn na stap 1;
c. in aanvulling op stap 3 van het stappenplan: DigiJuris álle bescheiden die over zijn gebleven na stap 1 en 2 beoordeelt op het privékarakter en vervolgens alle bescheiden die louter privédoeleinden hebben verwijderd en van bescheiden die ook een zakelijk karakter hebben de privéinformatie onleesbaar maakt, waarbij stap 3 een bewerking is van de bescheiden die over zijn na stap 2;
d. in aanvulling op stap 4 van het stappenplan: DigiJuris alle informatie die betrekking heeft op een andere werknemer van TMC c.s. dan gedaagden en/of die afkomstig is van een andere werknemer van TMC c.s. dan gedaagden onleesbaar maakt, waarbij stap 4 een bewerking is van de bescheiden die over zijn na stap 3;
e. in aanvulling op stap 5 van het stappenplan: DigiJuris alle informatie aangaande de "rode" bedrijven onleesbaar maakt, waaronder de naam van deze bedrijven als afgeleiden van deze naam, waarbij stap 5 een bewerking is van de bescheiden die over zijn na stap 4;
f. in aanvulling op stap 6 van het stappenplan: DigiJuris dient alle bescheiden waarin een woord voorkomt dat is afgeleid van Lawyer, Advocaat, Attorney, Notaris, Notary, Tax, Sollicitor, Barrister, Doctor, Arts, Dokter, Huisarts, Specialist, Apotheek, Apotheker, Pharmacist, pastoor, pastor, dominee, geestelijke, en/of imam te verwijderen, waarbij stap 6 een bewerking is van de bescheiden die over zijn na stap 5;
g. stap 7 zoals voorgenomen door DigiJuris moet zij uitvoeren. Deze stap 7 moet een bewerking zijn van de bescheiden die over zijn na stap 6;
h. van de bescheiden die overblijven na stap 7 moet DigiJuris alle persoonsgegevens die volgens DigiJuris niet relevant zijn voor het vaststellen van de vermeende vordering van Alten onleesbaar te maken;
6. Alten te veroordelen in een dwangsom van € 25.000,- per dag, tot een maximum van € 800.000,-, indien niet uiterlijk in week 46 van 2025 door DigiJuris het gehele bewijsbeslag is opgeheven, onder voorwaarde dat gedaagden het te wijzen vonnis betekenen;
in alle gevallen
7. Alten te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
Alten voert verweer en concludeert tot afwijzing van de reconventionele vorderingen.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De vordering van Alten strekt tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
5.2.
Uit het Zeester-arrest volgt dat in een executiegeschil zoals hier aan de orde is, de volgende toetsingsmaatstaf geldt:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a. genoemde maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
5.3.
Alten betoogt als eerste dat in het vonnis in reconventie geen gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de voor de toewijzing van de vordering in reconventie dragende overweging 6.4., zoals hiervoor geciteerd, de belangen van partijen zijn gewogen. Daarmee is, in zekere zin, de motivering gegeven voor de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring van het vonnis. De voorzieningenrechter maakt in die overweging immers een belangenafweging in het kader van de vraag of tot algehele opheffing van het bewijsbeslag kan worden beslist. De voorzieningenrechter voegt daar aan toe dat Alten in het eerste kort geding geen bezwaar heeft gemaakt tegen de door gedaagden gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring en er in dit geding van uitgaat dat de door haar gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring van haar vorderingen zonder meer wordt toegewezen, zonder expliciet te onderbouwen wat haar belang daarbij is. Alten lijkt ook de ambtshalve bevoegdheid van de voorzieningenrechter op grond van artikel 258 Rv te miskennen.
5.4.
De voorzieningenrechter stelt inhoudelijk voorop dat Alten pas in dit kort geding (beperkt) aanvoert, wat zij in het eerste kort geding naar voren had kunnen brengen. Gelet op het tijdstip van indiening van de reconventionele vordering had zij daarvoor genoeg tijd. Dat betekent dat het nu betogen op welke bezwaren toewijzing van de reconventionele vordering in het vorige kort geding stuit, neerkomt op het voeren van een verkapt appel. Daarvoor is in dit kort geding geen plaats. Dat moet, in beginsel, leiden tot afwijzing van het gevorderde. Bovendien “bijt” dat verkapte appel – voor zover het neerkomt op gestelde onuitvoerbaarheid van de beslissing – met het plan van aanpak voor uitvoering van het vonnis dat DigiJuris heeft opgesteld.
5.5.
Indien en voor zover een belangenafweging hier wel aan de orde is, legt Alten niet uit welk rechtens te respecteren belang zij concreet heeft bij het handhaven van het bewijsbeslag op de beslagen bescheiden die ingevolge het vonnis verwijderd moeten worden, afgezet tegen het belang tot tenuitvoerlegging van gedaagden.
Daarmee kon zij, gelet op dat wat, gegeven het partijdebat, ten aanzien van de in het vonnis bevolen beperking in de omvang van het bewijsbeslag gemotiveerd is overwogen, niet volstaan. Alten heeft meer in het bijzonder bijvoorbeeld niet inzichtelijk gemaakt welk nadeel zij lijdt als privé foto’s en -bestanden of geheimhouders stukken waarvoor een (afgeleid) verschoningsrecht geldt, worden verwijderd. Het verkrijgen van inzage in die bescheiden ligt, alleen al gelet op hun aard, immers op geen enkel moment voor de hand. Bij het (voorlopig) tegenhouden van de verwijdering door schorsing van het vonnis heeft Alten dan geen belang. Ten aanzien van de bevolen verwijdering van de overige beslagen bescheiden geldt dat de argumenten van Alten de inhoud raken en daarmee in het hoger beroep aan de orde moeten worden gesteld. Alten lijkt ook voldoende in haar belangen te zijn beschermd, omdat het plan van aanpak van DigiJuris een genuanceerde stapsgewijze procedure voor de bevolen verwijdering bevat. Het is logisch dat, indien en voor zover het plan van aanpak op punten nog nadere specificering behoeft, partijen dit, uit het oogpunt van efficiency en kostenbesparing bij de uitvoering van het vonnis (een aspect dat Alten blijkbaar belangrijk acht), samen als belanghebbenden en direct betrokkenen met DigiJuris als uitvoerder bespreken, zoals de voorzieningenrechter partijen ter zitting ook heeft meegegeven.
Evenzeer inhoudelijk is het herhaaldelijk teruggrijpen door Alten op het verleende verlof voor het leggen van het bewijsbeslag en haar beroep op het arrest van gerechtshof Amsterdam van 17 juni 2024 (ECLI:NL:GHAMS:3024:3471) en het vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 25 november 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:9577). Met het eerstgenoemde miskent Alten de gangbare praktijk van het opheffings- en inzagekortgeding, waarin het verlof niet ter toetsing voorligt (art. 700 Rv) en waarin, anders dan in het kader van de verlofverlening de verweerder partij is en verweer kan voeren. Het beroep op het arrest miskent dat het in die zaak ging om een volledige opheffing van het beslag en dat is hier niet aan de orde. Het beroep op het vonnis komt neer op een betoog van Alten dat de voorzieningenrechter dienovereenkomstig had moeten beslissen. Dat komt neer op een verkapt appel.
5.6.
Van belang is verder dat Alten niet heeft gesteld dat er sprake is van nieuwe relevante feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het wijzen van het vonnis en die kunnen rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. De stelling van Alten dat het vonnis onduidelijk, praktisch onuitvoerbaar, onbegrijpelijk en onredelijk is, is niet als ‘nieuw’ aan te merken en rechtvaardigt afwijking niet. Zoals hiervoor al is overwogen “bijt” dat met de mogelijkheid die DigiJuris kennelijk heeft gezien om (een aanzet tot) een plan van aanpak op te stellen dat in haar visie uitvoerbaar is Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat gesteld noch gebleken is dat de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
5.7.
De overige bezwaren van Alten zien op de inhoud en lijken, gelet op de procesrechtelijke gang van zaken tijdens het vorige kort geding, waarin Alten nauwelijks verweer heeft gevoerd ondanks de tijd die zij daarvoor had, op het voeren van een verkapt appel. Over die bezwaren wordt enkel nog opgemerkt dat het argument van Alten dat in de beslissing in het vonnis niet is opgenomen dat in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) zwart moet worden gemaakt (pleitnota 1.40) vergezocht is. In overweging 6.4. wordt naar de toepassing van de AVG bij het zwartmaken expliciet verwezen. De AGV-regelgeving geldt bovendien ook zonder concrete verwijzing daarnaar onverminderd.
5.8.
De slotsom is dan ook dat de vorderingen in conventie worden afgewezen.
5.9.
Alten wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van gedaagden veroordeeld, inclusief nakosten. De kosten van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.999,00
5.10.
Ten overvloede wordt overwogen dat het karakter van een kort geding met zich brengt dat een daaruit voortvloeiend vonnis (inclusief de proces- en nakostenveroordeling) in beginsel uitvoerbaar bij voorraad verklaard wordt. De voorzieningenrechter mag dat bovendien ambtshalve bepalen.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De primaire (neven)vorderingen van gedaagden onder 1, 2, 3 en 4 worden afgewezen. Gedaagden hebben in het eerste kort geding een vergelijkbare opheffingsvordering ingesteld die ertoe heeft geleid dat het bewijsbeslag gedeeltelijk is opgeheven en in omvang is beperkt. De voorliggende reconventionele vorderingen zijn in feite een niet toelaatbare herhaling van zetten en, anders geformuleerd, een verkapt appel waarvoor net als in conventie geen ruimte is. Daarmee liggen de vorderingen voor afwijzing gereed.
Voor zover gedaagden een beroep doen op nieuwe feiten en omstandigheden om te betogen dat het beslag nu volledig moet worden opgeheven, stuit de vordering in ieder geval af op een belangenafweging die op dit moment niet anders is dan ten tijde van het vorige vonnis. Dat het effectueren van het vorige vonnis niet heel snel gaat, leidt er niet toe dat de belangen van gedaagde op dit moment veel zwaarder (moeten) wegen. Daarbij is in aanmerking genomen dat onvoldoende aannemelijk is dat het uitvoeren van de beslissing in reconventie in het vorige vonnis (veel) sneller kan.
6.2.
De subsidiaire vorderingen worden eveneens afgewezen. Gedaagden stellen aanvullingen op het vonnis voor die inhoudelijk van aard zijn en in het hoger beroep aan de orde moeten worden gesteld. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter niet kan vaststellen of de aanvullingen die gedaagden voorstellen voor DigiJuris praktisch uitvoerbaar zijn. In die situatie is het niet opportuun, om, zonder dat DigiJuris zich hierover heeft kunnen uitlaten, de gevorderde voorziening toe te wijzen. Zoals ter zitting al aan partijen meegegeven, blijft voor de hand liggen dat partijen, ten behoeve van de efficiency en kostenbesparing, met DigiJuris om de tafel gaan zitten.
6.3.
Gedaagden worden (ambtshalve) als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, inclusief nakosten. De kosten aan de zijde van Alten worden begroot op:
- salaris advocaat € 553,50 (factor 0,5 × tarief € 1.107,00)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 731,50
6.4.
Ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring van de proces- en nakosten geldt hetzelfde als in conventie is overwogen.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt Alten in de proceskosten van € 1.999,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Alten niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
wijst de vorderingen af,
7.5.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten van € 731,50 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagden niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
7.6.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.1734/2009