ECLI:NL:RBROT:2025:7649

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
10-079540-24 en 10-241211-24 en 13-098314-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling, ontvoering, computervredebreuk en bedreiging met gevangenisstraf en TBS

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging zware mishandeling, ontvoering, computervredebreuk en bedreiging. De verdachte, geboren in 1994, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 5 maart 2024 de aangeefster, zijn ex-partner, wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en haar heeft mishandeld. De verdachte had de aangeefster opgewacht bij haar moeders huis en haar gedwongen om met hem mee te gaan. Tijdens deze rit heeft hij haar mishandeld en haar telefoon zonder toestemming geopend, waarbij hij naaktfoto's van haar naar zichzelf heeft gestuurd. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de TBS-maatregel vereisten, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10-079540-24 en 10-241211-24 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering TUL VV: 13-098314-22
Datum uitspraak: 6 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres]
,
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X.C. van Balen heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 in de zaak met parketnummer
10-079540-24 en onder 1 van de zaak met parketnummer 10-241211-24 (hierna te noemen feit 4) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging aan de verdachte van de maatregel ter beschikkingstelling met de voorwaarden die zijn voorgesteld door de reclassering in haar rapport van 20 mei 2025, met toevoeging van een locatieverbod voor de gemeente Nieuwegein en met de bepaling dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr);
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 13-098314-22.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent [aangeefster] (hierna te noemen: aangeefster) wederrechtelijk van haar vrijheid te hebben beroofd en computervredebreuk te hebben gepleegd. De voor de verdachte belastende verklaringen van aangeefster zijn wat deze feiten betreft onbetrouwbaar, omdat zij daarover niet consistent heeft verklaard. Ten aanzien van de poging zware mishandeling is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het voornemen had aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling. Over de bedreiging is geen standpunt ingenomen.
De verdachte dient volgens de verdediging te worden vrijgesproken van de feiten 1 primair, 2 en 3 wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank zal de feiten 1 primair (poging zware mishandeling), 2 (wederrechtelijke vrijheidsberoving) en 3 (computervredebreuk) gezamenlijk bespreken vanwege de samenhang daartussen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen
De rechtbank heeft in het strafdossier en in de behandeling ter zitting geen aanwijzingen gevonden die ertoe zouden moeten leiden de verklaringen van aangeefster als onbetrouwbaar aan te merken. De verklaringen zijn consistent en vinden steun in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank zal die verklaringen als uitgangspunt nemen.
Vaststellingen feiten 1 tot en met 3
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat de verdachte aangeefster op 5 maart 2024 heeft opgewacht bij haar moeders huis in Nieuwegein, waarna zij samen naar haar werk zijn gereden. Daar heeft de verdachte gewacht totdat aangeefster klaar was met werken. Toen aangeefster naar buiten kwam is de verdachte weer ingestapt en zijn zij in de richting van Rotterdam gereden. Uiteindelijk zijn zij naar een rustige plek nabij Capelle aan den IJssel gereden. De verdachte heeft daar de telefoon van aangeefster gepakt, met de toegangscode de telefoon geopend en naaktfoto’s van haar naar zichzelf gestuurd. Omdat de verdachte – die een relatie met aangeefster had gehad – vermoedde dat zij met andere mannen afsprak en zij hem in eerste instantie de code van haar telefoon niet wilde geven, heeft hij haar gedurende geruime tijd mishandeld.
De rechtbank moet de vragen beantwoorden of de verdachte aangeefster tegen haar wil heeft meegenomen en vastgehouden, of hij toestemming had om in haar telefoon te kijken en hoe het door hem gebezigde geweld moet worden gekwalificeerd.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Van wederrechtelijke vrijheidsberoving als bedoeld in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien de dader – zonder daartoe gerechtigd te zijn – iemand doet verblijven op een plaats (als hoedanig ook een voertuig kan gelden) waar vandaan of van waaruit deze zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen. Absolute onmogelijkheid om zich aan een dergelijke situatie te onttrekken is niet vereist. Ook het creëren van een zodanige situatie dat het slachtoffer gedwongen wordt te blijven, heeft te gelden als wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het oproepen van een voldoende dreigende sfeer door de verdachte kan voldoende zijn om te spreken van dwang.
De rechtbank leidt uit de aangifte af dat aangeefster niet vrijwillig is meegegaan. Zij heeft immers verklaard dat zij zich
gedwongenvoelde om met de verdachte mee te gaan; zij was bang. Zij wilde niet gaan, maar wilde de boel niet laten escaleren en had voor haar gevoel geen keus. Zij was immers al eerder herhaaldelijk door verdachte mishandeld en eenmaal in de auto is zij opnieuw meermalen mishandeld. Er was sprake van
dreigingdoor een (fysiek) sterk ongelijkwaardige verhouding tussen de verdachte en aangeefster. Een toevallige voorbijganger heeft bij de politie melding gemaakt van een vrouw (aangeefster) die in een auto zat en angstig uit haar ogen keek. Toen de man (de verdachte) niet keek, zag zij dat aangeefster met haar handen zwaaiende bewegingen maakte. Daaruit maakte de getuige op dat het niet goed ging met aangeefster, en dat zij hulp behoefde. Aangeefster heeft dat zelf ook verklaard. Haar verklaring wordt nog eens bevestigd door de verklaring van de verbalisanten die de verdachte en aangeefster aantroffen, en relateren dat aangeefster met trillende stem de verdachte napraatte door te zeggen dat er niets aan de hand was. Naar het oordeel van de rechtbank kon aangeefster in de gegeven omstandigheden geen weerstand bieden aan de door de verdachte uitgeoefende dwang. Voor zover zij zich aan de situatie had kunnen onttrekken, mocht dat onder de gegeven omstandigheden niet van haar mogen gevergd. De rechtbank acht de wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend bewezen.
Computervredebreuk
Tijdens deze wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft de verdachte met behulp van de toegangscode in de telefoon van aangeefster gekeken. Hij heeft twee naaktfoto’s van haar naar zijn eigen telefoon gestuurd. Zoals eerder geoordeeld heeft de rechtbank geen reden de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster in twijfel te trekken, dus ook niet waar zij verklaart geen toestemming te hebben gegeven om in haar telefoon te kijken. Door aangeefster (met geweld) te dwingen de code van haar telefoon te geven en de telefoon daarmee te ontgrendelen heeft de verdachte gebruik gemaakt van een valse sleutel en heeft hij zich schuldig gemaakt aan computervredebreuk.
Poging zware mishandeling
Tenslotte leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte grof geweld heeft uitgeoefend tegen aangeefster. De verdachte heeft haar hoofd met kracht achterover getrokken, haar keel dichtgeknepen, haar herhaaldelijk met zijn vuist en elleboog met kracht in haar gezicht geslagen en haar geschopt. Hierbij heeft zij twee botbreuken in het gezicht opgelopen. Zij had rode puntjes in de hals, haar beide handruggen waren rood en zij had een krasverwonding op haar buikwand. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de hals kwetsbare delen van het lichaam zijn en dat één harde klap al tot ernstig letsel kan leiden. Door het dichtknijpen van de keel en het slaan op het hoofd had aangeefster kunnen stikken of had zij blijvende schade kunnen oplopen. De rechtbank acht het handelen van de verdachte – gelet op het voorgaande – naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat daaruit valt af te leiden dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 5 maart 2024 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermaals met kracht de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en
meermaals met vuisten, ellenbogen, voeten en knieën tegen het gezicht, het
hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, geduwd en geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 5 maart 2024 in Nederland, opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
door
- de auto waarin die [slachtoffer] zich bevond te betreden, en
- die [slachtoffer] vast te klemmen,
- die [slachtoffer] enkele uren tegen haar wil in haar auto vast te
houden;
3
hij op 5 maart 2024 in Nederland, opzettelijk en
wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten een mobiele telefoon, is binnengedrongen
met behulp van een valse sleutel, te weten een onrechtmatig
verkregen inlogcode/inloggegevens van genoemde mobiele telefoon,
en vervolgens de gegevens die zijn opgeslagen door middel van voornoemd geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevond voor zichzelf heeft overgenomen;
4
hij op tijdstippen in de periode van 5 januari 2024 tot en met 11 februari 2024 in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door berichten met de volgende inhoud naar die [slachtoffer] te sturen: “als k je zie snij k je kk gezicht”, “[slachtoffer] ik ga ganoe kopen en kogels in je kk rattehoofd pompen he”, “k trap al je kk tanden uit je kk bel”, “deze keer stek ik je in je nek voor ik na binnen ga”, “[slachtoffer] ik gooi zuir in je kanker gezicht” en “k ga je dood slaan”
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1: poging zware mishandeling
feit 2: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
feit 3: computervredebreuk, terwijl de dader vervolgens gegevens die zijn opgeslagen door middel van het geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevindt, voor zichzelf overneemt
feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregelen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan hem daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden wordt opgelegd. Verder heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht af te zien van oplegging van de tbs met voorwaarden op te leggen, en de voorwaarden in een ander voorwaardelijk kader op te leggen. De raadsman heeft verder verzocht om een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Ten slotte heeft de raadsman verzocht af te zien van oplegging van de maatregel bedoeld in art. 38z Sr.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.3.1.
Feiten waarop straf en maatregelen zijn gebaseerd
Gedurende ruim een maand heeft de verdachte het slachtoffer (zijn ex-partner) met de dood bedreigd. In de maand daarna heeft de verdachte het slachtoffer enkele uren van haar vrijheid beroofd door haar – nadat hij met haar was meegereden – op haar werk op te wachten en ongevraagd bij haar in de auto te stappen. In die uren heeft het slachtoffer onvrijwillig naar verschillende locaties moeten rijden. Eén van die locaties was een afgelegen plek, waar de verdachte het slachtoffer gedurende enige tijd heeft mishandeld door haar bij de keel te grijpen en met vuisten en ellebogen in het gezicht te slaan en te schoppen. Hierdoor heeft het slachtoffer op enig moment het bewustzijn verloren en heeft zij letsel opgelopen, dat bestond uit flinke bloeduitstortingen en aangezichtsbreuken aan de oogkas en het jukbeen. De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft daarbij misbruik gemaakt van zijn fysieke overwicht door het slachtoffer vast te klemmen terwijl hij haar met zijn vuisten en ellebogen sloeg. Een en ander moet op het slachtoffer een buitengewoon beangstigende indruk hebben gemaakt, in aanmerking genomen dat verdachte haar eerder mishandeld heeft – waarvoor hij ook is veroordeeld. Daarnaast heeft de verdachte zonder toestemming van het slachtoffer in haar telefoon gekeken en naaktfoto’s van haar naar zichzelf verstuurd, waarmee de verdachte ook blijk heeft gegeven geen respect te hebben voor de privacy van het slachtoffer.
7.3.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 april 2025 waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte liep bovendien nog in een proeftijd van een veroordeling wegens onder meer mishandeling van hetzelfde slachtoffer.
7.3.3.
Rapportages
Pieter Baan Centrum-rapportage
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia-rapportage van 11 februari 2025 van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). De verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek in het PBC. Vanwege de houding van de verdachte hebben de onderzoekers de door hen gebruikte informatie met name gehaald uit de groepsobservaties, het milieuonderzoek en het jeugd- en strafdossier van de verdachte.
Ondanks de beperkingen in het onderzoek hebben de onderzoekers voldoende inzicht gekregen op het functioneren van de verdachte om daar diagnostische conclusies aan te kunnen verbinden.
Op basis van hun onderzoek concluderen de rapporteurs – zakelijk weergegeven – dat de beschikbare informatie voldoende aanwijzingen biedt voor tekenen van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis bij de verdachte, die ook aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. Vanwege de beperkingen van het onderzoek kan deze bevinding niet nader worden gespecificeerd. Er is sprake van een pathologie die leidt tot disfunctioneren op alle leefgebieden. Het gebruik van middelen alleen kan het disfunctioneren van de verdachte niet verklaren. De problemen die er zijn op verschillende leefgebieden zijn in ieder geval mede het gevolg van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis.
Hoewel de verdachte niet heeft meegewerkt aan tests, is er – mede gelet op de beschikbare informatie uit eerdere onderzoeken – een vermoeden van een intelligentieprofiel tussen een lichte verstandelijke beperking en een beneden-gemiddelde intelligentie. Niet kan worden onderbouwd in hoeverre de tenlastegelegde feiten aan de verdachte zijn toe te rekenen en er is onvoldoende basis om een risico-inschatting te kunnen maken.
Doordat niet kan worden vastgesteld in hoeverre verdachtes pathologie in de bewezen verklaarde feiten heeft doorgewerkt, c.q. welk risico daaruit voortvloeit kan geen advies worden gegeven over interventies die het eventuele recidivegevaar kunnen beperken.
Reclassering
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 20 mei 2025 van Fivoor. Anders dan bij het PBC-onderzoek, heeft de verdachte wel meegewerkt aan de onderzoeken bij de reclassering. De verdachte is bereid en in staat om zich aan gestelde voorwaarden binnen het kader van tbs met voorwaarden te houden. Eerdere interventies binnen de hulpverlening zijn echter niet succesvol verlopen en hebben onvoldoende gedragsverandering teweeggebracht, zodat klinische behandeling in de beginfase noodzakelijk wordt geacht. De reclassering schat het risico op recidive en letselschade in als hoog. Er is sprake van ziektebesef, maar het ontbreekt de verdachte – mogelijk door een lichte verstandelijke beperking – aan ziekte-inzicht.
Gelet op de door de verdachte getoonde motivatie – het gegeven dat hij in staat is zelf behandeldoelen te formuleren en hulpverlening op het gebied van middelengebruik, partnerrelaties en zijn psychosociale functioneren noodzakelijk acht – is de reclassering gematigd positief over tbs met voorwaarden. Nu de kans groot is dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, is het advies de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast wordt de maatregel bedoeld in artikel 38z Sr noodzakelijk geacht.
De reclasseringswerker heeft ter terechtzitting de bevindingen van de reclassering nader toegelicht. Zij heeft herhaald dat uitvoering van een tbs-maatregel met voorwaarden, gelet op de getoonde extrinsieke motivatie van verdachte, mogelijk is. De tbs-maatregel met voorwaarden wordt meer passend gezien dan een ander voorwaardelijk kader, omdat een dergelijk kader in het verleden niet succesvol zijn gebleken.
7.3.4.
Conclusie
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de terbeschikkingstelling van de verdachte eisen. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten en het gevaar voor herhaling, zoals geschetst in de hiervoor besproken rapportages. Bij de verdachte bestond blijkens de inhoud van de PBC-rapportage tijden het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis. De poging zware mishandeling, de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de bedreiging zijn misdrijven waarvoor een tbs-maatregel kan worden opgelegd.
Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een tbs-maatregel opleggen onder de in het reclasseringsadvies van 20 mei 2025 geadviseerde voorwaarden, met toevoeging van een locatieverbod voor de gemeente Nieuwegein. De rechtbank benadrukt daarbij dat het nu aan de verdachte zelf is om zich te houden aan de gestelde voorwaarden en te laten zien dat een bevel tot dwangverpleging bij zijn behandeling niet (alsnog) noodzakelijk is.
Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan de tbs met voorwaarden zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend, alsook de eerdere veroordeling ter zake van mishandeling van hetzelfde slachtoffer. Dit betekent dat in geval van mogelijke omzetting van de maatregel de duur van een bevel tot dwangverpleging niet is gemaximeerd.
De rechtbank zal voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden bevelen, gezien het hoge recidivegevaar en de noodzaak tot snelle behandeling.
GVM-maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr
Daarnaast is een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr (hierna: maatregel) noodzakelijk. De maatregel strekt primair tot bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechter kan de maatregel onder meer opleggen indien de verdachte tot een tbs-maatregel is veroordeeld.
De maatregel is aangewezen ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en goederen, gelet op hetgeen is vermeld in het over de veroordeelde opgemaakte reclasseringsadvies. De kans is aanwezig dat het recidiverisico na ommekomst van de tbs-maatregel met voorwaarden nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. De rechtbank legt de maatregel op zodat indien dat te zijner tijd noodzakelijk wordt geacht, toezicht kan worden gehouden op de situatieve context waarin de verdachte zich dan beweegt.
De op te leggen straf
De rechtbank zal naast de bovengenoemde maatregelen aan de verdachte ook een gevangenisstraf opleggen. Voor de straftoemeting inzake wederrechtelijke vrijheidsberoving bestaan geen oriëntatiepunten. Ook zijn er weinig zaken die vergelijkbaar zijn met de onderhavige. Er is sprake van een vrijheidsberoving in combinatie met geweldsfeiten en computervredebreuk. Bovendien zijn deze feiten begaan tegen de achtergrond van beëindiging van de relatie tussen verdachte en slachtoffer, waarbij de verdachte zich kennelijk niet kon neerleggen. Uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij acht de rechtbank dan ook een vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur op zijn plaats. Bij het plegen van deze ernstige strafbare feiten wegen het belang van de maatschappij en de doelen die met het opleggen van een straf worden nagestreefd namelijk zwaarder. Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf houdt de rechtbank er ook rekening mee dat sprake is van recidive.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich ter zake van de ten laste gelegde feiten in het geding gevoegd [benadeelde partij], bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. P.M.A.C. Van de Wouw. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 9.894,43 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade. Tevens wordt gevraagd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2024 alsmede het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade met betrekking tot het eigen risico en de reiskosten is voor toewijzing vatbaar; een totaalbedrag van € 794,43. De overige aangedragen schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd en dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade is voldoende onderbouwd en is voor toewijzing vatbaar. De officier van justitie refereert zich wat betreft de hoogte van de vergoeding aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het de materiële schade met betrekking tot de reiskosten en het eigen risico. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De gevorderde immateriële schade moet aanmerkelijk gematigd worden. De verdediging vindt een toekenning van € 2.500,- reëel.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij door deze bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde materiële schadevergoeding de rechtbank niet geheel onterecht voorkomt, zal deze ondanks gedeeltelijke betwisting door de verdediging als volgt worden toegewezen.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag tot een bedrag van € 794,43 (eigen risico en de reiskosten) toewijzen. De overige gevorderde vergoeding voor de materiële schade zal, nu deze is betwist en onvoldoende is onderbouwd met stukken, niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gebruik makend van de aan haar toekomende bevoegdheid om de schade te schatten, stelt de rechtbank de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op € 6.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen meer is gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 maart 2024. Tevens zal de rechtbank de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht opleggen.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 6.794,43, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van meervoudige strafkamer te Amsterdam van 30 september 2022 is de verdachte ter zake van onder meer mishandeling en bedreiging veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 15 oktober 2022.
9.2.
Standpunt verdediging
De vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. Bij toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging, is het verzoek om de gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten, tegen nota bene hetzelfde slachtoffer, heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38, 38a, 38z, 45, 57, 138ab, 282, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij als voorwaarden:
de veroordeelde maakt zich niet schuldig aan strafbare feiten;
de veroordeelde werkt mee aan reclasseringstoezicht. De medewerking houdt onder andere in:
de veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
de veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken afnemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen;
de veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
de veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
de veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
de veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
de veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
de veroordeelde werkt mee aan een time-out, in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per kalenderjaar;
de veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
de veroordeelde laat zich opnemen en behandelen in een zorginstelling dan wel een forensische instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering en het behandelteam dat nodig vinden, doch maximaal één jaar. De veroordeelde houdt zich aan de daar geldende huisregels, afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en controle kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering en het behandelteam een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vinden, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
de veroordeelde laat zich ambulant behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
de veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering en zorginstelling dat nodig vinden. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
de veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek of andere controlemiddelen. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
de veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2000 te [geboorteplaats 2]), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde bevindt zich niet in Nieuwegein of Zwijndrecht, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
geeft aan Verslavingsreclassering GGZ opdracht de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij] te betalen een bedrag van
€ 6.794,43 (zegge: zesduizend zevenhonderd vierennegentig euro en drieënveertig cent), bestaande uit € 794,43 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
5 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering dat ziet op materiële schade;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af de vordering van de benadeelde partij dat ziet op het resterende deel van de immateriële schade;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 6.794,43(hoofdsom,
zegge: zesduizend zevenhonderd vierennegentig euro en drieënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 6.794,43 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
68 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
3 (drie) maandengevangenisstraf, van de bij vonnis van 30 september 2022 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Kroon, voorzitter,
en mrs. R.D.M. de Boer en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van C.A. van den Houwen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 6 juni 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10-079540-24 en 10-241211-24
1
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermaals met kracht de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of meermaals met vuisten, ellenbogen, voeten en/of knieën op/tegen het gezicht, het
hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, geduwd en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Rotterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door
meermaals met kracht de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen, en/of meermaals met vuisten, ellenbogen, voeten en/of knieën op/tegen het gezicht, het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan, te duwen en/of te schoppen;
(art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/ of beroofd gehouden, door
- de auto waarin die [slachtoffer] zich bevond te betreden, en/of
- die [slachtoffer] vast te klemmen,
- die [slachtoffer] enkele uren, althans langdurig, tegen haar wil in haar auto vast te houden;
(art. 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten een mobiele telefoon, is binnengedrongen
a. door het doorbreken van een beveiliging,
b. door een technische ingreep,
c. met behulp van valse signalen of een valse sleutel, te weten een onrechtmatig
verkregen inlogcode/inloggegevens van genoemde mobiele telefoon,
d. door het aannemen van een valse hoedanigheid
en hij vervolgens de gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt en of worden overgedragen door middel van voornoemd geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevond voor zichzelf en/ of een ander heeft overgenomen, afgetapt en/of opgenomen;
(art. 138ab lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138ab lid 2 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 januari 2024 tot en met 11 februari 2024 te Rotterdam en/of te 's-Gravenhage, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ of met zware mishandeling, door berichten met de volgende inhoud naar die [slachtoffer] te sturen: “als k je zie snij k je kk gezicht”, "“[slachtoffer] ik ga ganoe kopen en kogels in je kk rattehoofd pompen he”, “k trap al je kk tanden uit je kk bel”, “deze keer stek ik je in je nek voor ik na binnen ga”, “[slachtoffer] ik gooi zuir in je kanker gezicht” en/ of “k ga je dood slaan”, althans berichten van gelijke dreigende aard en/ of strekking;
(art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)