Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 1 april 2025 met producties 1 tot en met 13
- productie 14 van Magema
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2
- de mondelinge behandeling gehouden op 14 mei 2025
- de pleitnota van Magema.
2.De feiten
- het ter beschikking stellen van een uitstekend werkende webshop waarop de medewerkers van Stedin het door hen gewenste (en noodzakelijke) gereedschap kunnen bestellen;
- het op bestelling leveren van al het gereedschap en de pbm’s, zoals opgesomd in bijlage
- het bijdragen aan het doel van Stedin Supply Chain Services: in dit geval door de monteurs van Stedin op eenvoudige wijze te voorzien van de juiste middelen zodat zij op hun werkplek (‘buiten’) veilig kunnen werken.
3.Het geschil
4.De beoordeling
geacht werdenniet te zijn ingediend, omdat de inschrijvers geen identieke standaard prijslijsten van de fabrikant voor deze vijf merken hadden ingediend (en mogelijk ook niet konden indienen) waardoor ze niet (goed) vergelijkbaar waren (zoals zij ter zitting aan de voorzieningenrechter en de advocaten van Magema heeft getoond). In die situatie mocht Stedin betwijfelen of de gehanteerde productprijzen (kortingspercentages) wel waren gebaseerd op de meest actuele prijslijst van de fabrikant, zoals geëist in de aanbestedingsstukken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee de motivering in de gunningsbeslissing op dit punt toelaatbaar genuanceerd. Dat Stedin de keuze heeft gemaakt om standaard prijslijsten door inschrijvers te laten opvragen, maakt op het eerste gezicht niet dat zij geacht kan worden welbewust een op haar af te wentelen risico te hebben genomen dat onvermijdelijk leidt tot verschillen in prijslijsten waardoor de inschrijvingen niet op eerlijke en gelijke wijze konden worden beoordeeld.
te verwachtenafzet en omzet per jaar [2] , niet. Dat de merken niet van de AD zijn verwijderd doet daaraan juist niet af, omdat de omvang van de opdracht hierdoor (voor iedere inschrijver) hetzelfde is gebleven. De AD is, anders dan het prijzenblad, ook steeds niet-limitatief geweest. Dat de merken die daarop staan (inclusief de zeven merken die verwijderd zijn van het prijzenblad) nog wel door de opdrachtnemer moeten (kunnen) worden geleverd (zonder dat overigens sprake is van een afname
verplichting), maakt niet dat evident sprake is van bevoordeling van Lasaulec ten opzichte van de andere inschrijvers en/of een evident veranderd speelveld. Zoals Stedin naar voren heeft gebracht: met het verwijderen van de zeven merken van het prijzenblad heeft zij juist de inschrijvers gelijk willen behandelen. Aan de beoordeling of sprake is van een (ontoelaatbare) wezenlijke wijziging komt de voorzieningenrechter dan niet toe.
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)