ECLI:NL:RBROT:2025:7624

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
11242588 CV EXPL 24-19029
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens exploitatie hennepkwekerij en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Marlinz Investment Group Holding B.V. en [gedaagde 1] c.s. over de huurovereenkomst van een kantoorruimte. Marlinz, de verhuurder, eiste ontbinding van de huurovereenkomst en schadevergoeding omdat in de gehuurde kantoorruimte een hennepkwekerij was aangetroffen. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde 1] c.s. tekort waren geschoten in hun verplichtingen uit de huurovereenkomst door de kantoorruimte te gebruiken voor illegale activiteiten. De kantonrechter verklaarde dat de huurovereenkomst ontbonden werd en dat [gedaagde 1] c.s. aansprakelijk waren voor de schade die Marlinz had geleden als gevolg van de hennepkwekerij. Marlinz eiste een schadevergoeding van € 62.660,45, die grotendeels werd toegewezen, met wettelijke rente vanaf 11 augustus 2023. De kantonrechter wees ook de proceskosten toe aan Marlinz, die in totaal € 3.718,22 bedroegen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar niet gewaarmerkt als Europese executoriale titel.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11242588 CV EXPL 24-19029
datum uitspraak: 20 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Marlinz Investment Group Holding B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. N.S. van Tussenbroek,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

woonplaats: [woonplaats 1] ,
2. [gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats 2] ( [land] ),
gedaagden,
gemachtigde: mr. G.J.C.R. Romet.
Eiseres wordt hierna ‘Marlinz’ genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd en gezamenlijk ‘ [gedaagde 1] c.s.’.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 mei 2024, met bijlagen;
  • de door Marlinz overgelegde stukken, waaruit volgt dat de dagvaarding op 22 juli 2024 door de ontvangende instantie in Spanje aan [gedaagde 2] is betekend;
  • het antwoord, met één bijlage;
  • de brief van 3 maart 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte met wijziging van eis van Marlinz, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van Marlinz.
1.2.
Op 15 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren namens Marlinz aanwezig mevrouw [persoon A] ( [naam functie] ) en mevrouw [persoon B] (namens de beheerder), die werd bijgestaan door mr. N.S. van Tussenbroek. Namens [gedaagde 1] c.s. was mr. G.J.C.R. Romet aanwezig.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[gedaagde 1] c.s. huren van Marlinz de kantoorruimte aan de [adres] in Rotterdam. Op 12 februari 2021 ontving Marlinz van de onderburen (huisnummer [huisnummer X] ) een melding dat er een sprake was van een ernstige lekkage, waarbij er een grote hoeveelheid water uit het plafond stroomde. Diezelfde dag is in de kantoorruimte van [gedaagde 1] c.s. een hennepkwekerij aangetroffen. Marlinz heeft vervolgens in de periode van maart 2021 tot en met augustus 2021 herstelwerkzaamheden in de kantoorruimte uitgevoerd. Marlinz eist in deze procedure dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde 1] c.s., door de kantoorruimte als hennepkwekerij te gebruiken tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst, althans een onrechtmatigde daad hebben gepleegd. Ook wil Marlinz dat de huurovereenkomst wordt ontbonden. Daarnaast eist Marlinz dat [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld een bedrag van € 65.210,45 aan vergoeding van de schade als gevolg van de hennepkwekerij, met rente en buitengerechtelijke kosten, aan Marlinz te betalen. Tenslotte verzoekt Marlinz het vonnis te waarmerken als Europese executoriale titel.
2.2.
[gedaagde 1] c.s. zijn het niet eens met de eis van Marlinz. Zij voeren aan dat uit de overgelegde stukken niet opgemaakt kan worden wat de oorzaak is van de schade en welke schade rechtstreeks verband houdt met de aanwezigheid van de hennepkwekerij. [gedaagde 1] c.s. stellen dat niet valt uit te sluiten dat de wateroverlast een andere oorzaak heeft. Volgens [gedaagde 1] c.s. hebben zij de kantoorruimte opgeleverd in de staat, zoals zij deze bij aanvang van de huurovereenkomst in gebruik hebben genomen, en moet Marlinz aannemelijk maken dat er causaliteit bestaat tussen de verslechterde staat van de kantoorruimte en de waterschade. Ook voeren [gedaagde 1] c.s. aan dat zij door Marlinz niet in de gelegenheid zijn gesteld om de kantoorruimte op eigen kosten te herstellen. Volgens [gedaagde 1] c.s. moet Marlinz, als komt vast te staan dat [gedaagde 1] c.s. niet schadeplichtig zijn, de betaalde waarborgsom van € 2.550,- aan hen terugbetalen.
2.3.
De kantonrechter wijst de eis van Marlinz grotendeels toe. De kantonrechter ziet wel aanleiding de wettelijke rente te matigen. [gedaagde 1] c.s. hoeven daarnaast geen buitengerechtelijke incassokosten te betalen. Ook zal de kantonrechter dit vonnis niet waarmerken als Europese executoriale titel. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
De huurovereenkomst wordt ontbonden
2.4.
[gedaagde 1] c.s. hebben niet betwist dat in de door hen gehuurde kantoorruimte een hennepkwekerij is geëxploiteerd. Daarmee staat vast dat zij in strijd hebben gehandeld met de bestemming van het gehuurde. Volgens artikel 1.2 en 1.3 van de huurovereenkomst mag het gehuurde immers alleen worden gebruikt als kantoorruimte.
2.5.
Ook is voldoende gebleken dat [gedaagde 1] c.s. zich niet als goede huurders hebben gedragen (artikel 7:213 BW). Door de exploitatie van een hennepkwekerij in de kantoorruimte en deze ruimte als zodanig in te richten, hebben zij een (brand)gevaarlijke situatie gecreëerd met een groot risico op overlast aan anderen tot gevolg. Uit de door Marlinz overgelegde foto’s blijkt dat het een hennepkwekerij van aanzienlijke omvang betrof, waarbij diverse ruimtes van de kantoorruimte als kweekhokken waren ingericht, voorzien van professionele installaties voor verlichting, ventilatie en bewatering. Gelet daarop staat voldoende vast dat hier sprake was van bedrijfsmatige hennepteelt. Daarmee hebben [gedaagde 1] c.s. niet alleen in strijd met goed huurderschap gehandeld, maar hebben zij ook onrechtmatig jegens Marlinz gehandeld door het gehuurde te gebruiken voor illegale activiteiten.
2.6.
De conclusie van het bovenstaande is dat de kantonrechter voor recht zal verklaren dat [gedaagde 1] c.s. tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat zij onrechtmatig jegens Marlinz hebben gehandeld.
2.7.
Omdat [gedaagde 1] c.s. zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst wordt de huurovereenkomst ontbonden. De aanwezigheid van een hennepkwekerij in de kantoorruimte is niet van een zo bijzondere aard of geringe betekenis dat daardoor de ontbinding niet wordt gerechtvaardigd. Daarbij speelt een rol dat het een feit van algemene bekendheid is dat het (bedrijfsmatig) kweken van hennep onaanvaardbare risico’s voor het gehuurde en de woonomgeving met zich meebrengt, waarbij kan worden gedacht aan het risico van brand- en waterschade en stankoverlast. Van een verhuurder kan niet worden verlangd dat zij het risico op schade en ander nadeel gedoogt. [gedaagde 1] c.s. hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is. Bovendien is onweersproken gesteld dat [gedaagde 1] c.s. de kantoorruimte – in elk geval na de ontmanteling van de hennepkwekerij – verlaten hebben.
[gedaagde 1] c.s. moeten € 53.622,95 aan herstelkosten betalen
2.8.
[gedaagde 1] c.s. hebben niet betwist dat er als gevolg van de exploitatie van de hennepkwekerij, schade is ontstaan aan het gehuurde en dat zij daarvoor op grond van artikel 6:74 BW en/of artikel 6:162 BW aansprakelijk gehouden kunnen worden. Het verweer van [gedaagde 1] c.s. komt er in de kern op neer dat zij de hoogte van de gestelde schade betwisten.
2.9.
De kantonrechter volgt [gedaagde 1] c.s. niet in hun stelling dat zij de kantoorruimte hebben opgeleverd in de staat, zoals zij deze bij aanvang van de huurovereenkomst (1 april 2020) in gebruik hebben genomen. Marlinz heeft in reactie op die stelling immers het proces-verbaal van oplevering van de kantoorruimte aan [gedaagde 1] c.s. van 11 maart 2020 overgelegd. Aan dat proces-verbaal, dat door zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] voor akkoord is ondertekend, zijn diverse foto’s gehecht waaruit de goede staat van de kantoorruimte bij aanvang van de huur blijkt. Daarnaast heeft Marlinz een groot aantal foto’s overgelegd van de toestand waarin de kantoorruimte op 12 februari 2021 verkeerde. Daaruit kan niet anders geconcludeerd worden dan dat [gedaagde 1] c.s. in een tijdsbestek van nog geen jaar de kantoorruimte volledig verbouwd hebben en ingericht als grootschalige hennepkwekerij en daarbij de nodige schade aan het gehuurde hebben aangericht, onder meer doordat er een automatisch irrigatiesysteem én een ventilatiesysteem in het gehuurde is aangelegd en de meterkastconstructie drastisch is gewijzigd, in die zin dat er door het gehuurde heen diverse omleidingen en kabelconstructies zijn aangebracht. Het is in dit verband voor de kantonrechter niet goed te bevatten dat [gedaagde 1] c.s. de stelling hebben ingenomen dat zij de kantoorruimte zouden hebben opgeleverd in de staat zoals deze bij aanvang van de huurovereenkomst was.
2.10.
Daarnaast heeft Marlinz voldoende onderbouwd dat de hennepkwekerij in de kantoorruimte heeft geleid tot ernstige wateroverlast in de onder de kantoorruimte gelegen woning. De video-opname, die door Marlinz in het geding is gebracht, laat zien dat er water in grote hoeveelheden door het plafond de woning van de onderburen in stroomt. Uit het door Marlinz overgelegde expertiserapport van de door verzekeraar Univé Het Groene Hart ingeschakelde expert in combinatie met de e-mail van Univé Het Groene Hart van 22 januari 2025 volgt dat de wateroverlast van de onderburen het gevolg is geweest van een lekkage in de kantoorruimte van [gedaagde 1] c.s. Daarbij is aangegeven dat ten gevolge van een defect aan het irrigatiesysteem water is uitgestroomd dat uiteindelijk via de plafonds en wanden de ondergelegen woning is ingestroomd. Uit het rapport kan ook in voldoende mate worden afgeleid dat de wateroverlast tot ernstige schade in de ondergelegen woning heeft geleid. Daarbij gaat het onder meer om schade aan de wanden, de plafonds, de laminaatvloeren en de groepenkast in de woning.
2.11.
[gedaagde 1] c.s. stelt dat niet valt uit te sluiten dat de wateroverlast een andere oorzaak heeft dan de aanwezigheid van de hennepkwekerij. De inhoud van het expertiserapport en de e-mail van Univé Het Groene Hart bieden echter geen aanknopingspunten voor die stelling. Daaruit kan namelijk niet anders worden geconcludeerd dan dat een defect in het irrigatiesysteem van de hennepkwekerij de oorzaak is van de wateroverlast. De ingeschakelde expert heeft bovendien verklaard dat er geen aanwijzingen zijn dat er een andere oorzaak aan de lekkage ten grondslag zou kunnen liggen. [gedaagde 1] c.s. hebben onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd om aan te kunnen nemen dat de wateroverlast wel een andere oorzaak heeft.
2.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde 1] c.s. het gehuurde in ernstig verslechterde toestand hebben achtergelaten dan de toestand waarin de kantoorruimte bij aanvang van de huur verkeerde en dat er aanzienlijke schade is veroorzaakt aan de ondergelegen woning. Dat Marlinz daardoor genoodzaakt was aanzienlijke kosten te maken om de kantoorruimte weer in goede en verhuurbare staat te maken en de schade in de ondergelegen woning te herstellen lijdt dan ook geen twijfel.
2.13.
Marlinz heeft gesteld dat de kosten om de schade in en aan de kantoorruimte en in de ondergelegen woning te herstellen in totaal € 56.172,95 bedragen. Marlinz heeft de herstelkosten onderbouwd door middel van het overleggen van facturen van de door haar ingeschakelde derden, waarin de verrichte werkzaamheden nader gespecificeerd zijn. Daarnaast heeft Marlinz betaalbewijzen overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat zij de facturen ook daadwerkelijk aan die derden heeft betaald.
2.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Marlinz met de gespecificeerde facturen van de herstelwerkzaamheden in combinatie met het proces-verbaal van oplevering bij aanvang van de huur, de overgelegde foto’s van de staat waarin de kantoorruimte uiteindelijk is achtergelaten én de video-opname van de ernstige lekkage in de ondergelegen woning voldoende onderbouwd dat de in rekening gebrachte herstelkosten in rechtstreeks verband staan met de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het gehuurde. Met name de foto’s ten tijde van de ontmanteling van de hennepkwekerij tonen aan dat de kantoorruimte, ten opzichte van de staat waarin deze verkeerde bij aanvang van de huur, onherkenbaar verbouwd was. Anders dan [gedaagde 1] c.s. hebben gesteld, acht de kantonrechter daarmee voldoende aannemelijk dat Marlinz daardoor – onder meer – genoodzaakt was de keuken, de (binnen)deuren, het behang, het toilet en het leidingwerk in het gehuurde te vervangen. Datzelfde geldt voor de noodzaak tot het vervangen van het laminaat en het herstellen van het plafond in de ondergelegen woning ten gevolge van de ernstige lekkage door het defecte irrigatiesysteem.
2.15.
[gedaagde 1] c.s. hebben ten aanzien van de hiervoor genoemde schadeposten slechts in algemene zin gesteld dat van een noodzaak tot het maken van herstelkosten niet is gebleken. Gelet op de uitvoerige wijze waarop Marlinz (de noodzaak tot het maken van) de herstelkosten heeft onderbouwd had van [gedaagde 1] c.s. zonder meer verwacht mogen worden dat zij haar verweer op dit punt meer handen en voeten zou geven, in elk geval door gemotiveerd en concreet aan te geven én te onderbouwen welke schadeposten niet het gevolg zijn van de aanwezigheid van de hennepkwekerij en dat er in dat kader geen noodzaak bestond tot het maken van herstelkosten. Dat hebben zij echter geheel niet gedaan. In aansluiting daarop hebben [gedaagde 1] c.s. evenmin voldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit afgeleid kan worden dat Marlinz – naast het herstel van de schade – met de uitgevoerde werkzaamheden de kantoorruimte in een betere staat heeft gebracht dan waarin deze verkeerde bij aanvang van de huur.
2.16.
[gedaagde 1] c.s. hebben aangevoerd dat Marlinz niet alle met het herstel gepaard gaande kosten bij [gedaagde 1] c.s. in rekening kan brengen, omdat zij [gedaagde 1] c.s. niet eerst in de gelegenheid hebben gesteld om het gehuurde op eigen kosten te herstellen. Vast staat in elk geval dat er, na de ontdekking van de hennepkwekerij, geen (eind)inspectie van het gehuurde in aanwezigheid van [gedaagde 1] c.s. heeft plaatsgevonden. In dat verband wordt vooropgesteld dat een verhuurder, in het geval dat er geen inspectie heeft plaatsgevonden, in beginsel niet alle door hem gemaakte herstelkosten als schadevergoeding kan vorderen, maar slechts die kosten die de huurder zelf had moeten maken om de woning in goede staat op te leveren [1] . Het vorenstaande is niet het geval indien het achterwege blijven van een voorafgaande inspectie het gevolg is van handelen dat voor rekening en risico van de huurder komt.
2.17.
Naar het oordeel is het in de gegeven omstandigheden geheel aan [gedaagde 1] c.s. te wijten dat er geen inspectie heeft plaatsgevonden en dat zij geen gelegenheid hebben gehad zelf tot herstel over te gaan. Marlinz heeft namelijk gesteld dat [gedaagde 1] c.s., na ontdekking van de hennepkwekerij, het gehuurde verlaten hebben en vervolgens onbereikbaar waren. [gedaagde 1] c.s. hebben dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij hebben slechts aangevoerd dat uit ‘de mailwisseling’ blijkt dat zij wel degelijk bereikbaar waren, maar hebben niet nader uiteengezet op welke mailwisseling zij doelen. In het procesdossier bevindt zich slechts een mailwisseling tussen partijen in de periode maart/april 2023. Dat is echter ruim twee jaar na de ontdekking van de hennepkwekerij in het gehuurde, zodat uit die mailwisseling niet kan worden afgeleid dat [gedaagde 1] c.s. destijds wel voor Marlinz bereikbaar waren. Dat [gedaagde 1] c.s. geen gelegenheid hebben gehad het gehuurde zelf te herstellen komt dan ook voor rekening en risico van [gedaagde 1] c.s. Bovendien heeft Marlinz voldoende aannemelijk gemaakt dat het, gelet op de (brand)gevaarlijke situatie in het gehuurde, noodzakelijk was om met spoed tot herstel over te gaan, zodat van haar niet verlangd kon worden nog langer af te wachten tot [gedaagde 1] c.s. mogelijk wel bereikbaar waren.
2.18.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde 1] c.s. de gevorderde herstelkosten van € 56.172,95 onvoldoende gemotiveerd betwist hebben. [gedaagde 1] c.s. hebben onweersproken gesteld dat zij bij aanvang van de huurovereenkomst een waarborgsom van € 2.550,- aan Marlinz hebben betaald. Omdat gesteld noch gebleken is dat Marlinz dat bedrag al aan [gedaagde 1] c.s hebben terugbetaald of hebben verrekend met de schade, wordt dit bedrag in mindering gebracht op de gevorderde herstelkosten. Dat betekent dat [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld een bedrag van € 53.622,95 aan herstelkosten aan Marlinz te betalen.
[gedaagde 1] c.s. moeten € 9.037,50 aan door Marlinz misgelopen huurinkomsten betalen
2.19.
Marlinz heeft geëist dat [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld een bedrag van € 9.037,50 aan misgelopen huurinkomsten te betalen. In dat verband heeft Marlinz heeft onweersproken gesteld dat zij de kantoorruimte in de periode van maart tot en met augustus 2021 niet heeft kunnen verhuren, omdat deze door de aanwezigheid van de hennepkwekerij ernstig beschadigd was en er in die periode omvangrijke herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd. [gedaagde 1] c.s. hebben ook niet betwist dat Marlinz daardoor een bedrag van in totaal € 5.100,- (6 x € 850,-) aan huurinkomsten is misgelopen.
2.20.
Marlinz heeft daarnaast gesteld dat de huurders van de onder de kantoorruimte gelegen woning gedurende een periode van 3,5 maand geen gebruik hebben kunnen maken van het gehuurde en ergens anders hebben moeten verblijven, zodat zij de huur over die periode aan de huurders hebben gerestitueerd. [gedaagde 1] c.s. hebben niet betwist dat de betreffende huurders verminderd huurgenot hebben gehad, maar voeren aan dat niet onderbouwd is dat die vermindering zodanig was dat restitutie van de volledige huur op zijn plaats was. De kantonrechter volgt [gedaagde 1] c.s. daarin niet. Marlinz heeft namelijk in dit verband een schriftelijke verklaring van mevrouw [persoon C] – één van de huurders van de ondergelegen woning – in het geding gebracht, waarin deze verklaart dat door de lekkage als gevolg van het defecte irrigatiesysteem van de hennepkwekerij de vloeren op beide verdiepingen van de woning waren kromgetrokken en moesten worden vervangen, dat diverse binnendeuren op beide verdiepingen beschadigd en onbruikbaar waren, dat het schilderwerk in meerdere kamers van de woning opnieuw moest worden gedaan en dat de meterkast compleet moest worden vervangen. [persoon C] verklaart ook dat de woning vanwege de schade onbewoonbaar was waardoor zij 3,5 maand elders heeft verbleven. [gedaagde 1] c.s. hebben deze verklaring van [persoon C] niet meer betwist. Zoals hiervoor al is overwogen is daarnaast voldoende aannemelijk dat Marlinz door de lekkage ook genoodzaakt was het plafond in de woning te herstellen.
2.21.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Marlinz met de overgelegde verklaring van [persoon C] , de video-opname van de lekkage in de woning van [persoon C] en de gespecificeerde facturen van de herstelkosten voldoende onderbouwd dat de woning gedurende langere tijd niet bewoonbaar was en dat de huurders daarom voor ten minste een periode van 3,5 maand elders hebben moeten verblijven. Voldoende gebleken is dat Marlinz daardoor gedurende 3,5 maand geen huur van de huurders heeft kunnen innen, zodat zij in totaal € 3.937,50 (3,5 x € 1.125,-) aan huurinkomsten is misgelopen.
2.22.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat Marlinz wegens de ernstige schade als gevolg van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het gehuurde in totaal een bedrag van € 9.037,50 (€ 5.100,- + € 3.937,50) aan huurinkomsten is misgelopen. [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld ook dat bedrag aan Marlinz te betalen.
[gedaagde 1] c.s. hoeven geen incassokosten te betalen
2.23.
Marlinz maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering (uit hoofde van schadevergoeding) heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De vraag of [gedaagde 1] c.s. een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn moet daarom worden getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport Voorwerk II. Marlinz hebben in dat kader onvoldoende onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (herhaalde) aanmaning en/of het enkel doen van een schikkingsvoorstel. Dat betekent dat de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen.
[gedaagde 1] c.s. moeten rente over de schadevergoeding betalen vanaf 11 augustus 2023
2.24.
Marlinz eist betaling van de wettelijke rente over het hiervoor genoemde bedrag aan schadevergoeding. In beginsel geldt dat op grond van artikel 6:83, aanhef en onder b BW het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad, zoals in dit geval. Het verzuim treedt dan in wanneer de prestatie opeisbaar is en niet direct wordt nagekomen. Een vordering tot schadevergoeding is opeisbaar vanaf het moment waarop de schade wordt geleden. Wanneer, zoals in dit geval, de materiële schade echter pas later wordt geleden – de diverse facturen van de herstelkosten zijn pas in de periode van maart 2021 tot en met augustus 2021 door Marlinz betaald en ook de huurderving dateert van die periode –, is de wettelijke rente daarover dus pas verschuldigd vanaf dat latere moment, in dit geval dus het moment van betaling door Marlinz van de diverse posten en het moment waarop Marlinz daadwerkelijk huurbetalingen is misgelopen.
2.25.
[gedaagde 1] c.s. hebben aangevoerd dat Marlinz niet schadebeperkend hebben gehandeld door pas na circa drie jaar tot dagvaarding over te gaan. Marlinz heeft daarvoor geen verklaring gegeven en ook uit de stukken valt geen rechtvaardiging voor deze relatief lange termijn te herleiden. In deze omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om de rente te matigen, in die zin dat [gedaagde 1] c.s. pas wettelijke rente over het totale bedrag aan schadevergoeding van € 62.660,45 (€ 53.622,95 + € 9.037,50) verschuldigd zijn vanaf de datum waarop de eerste aanmaning door Marlinz is verzonden (11 augustus 2023).
[gedaagde 1] c.s. moeten de proceskosten betalen
2.26.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1] c.s., omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde 1] c.s. aan Marlinz moeten betalen op € 136,72 aan dagvaardingskosten, € 1.409,- aan griffierecht,
€ 2.037,50 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 815,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 3.718,22. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.27.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Marlinz dat eist en [gedaagde 1] c.s. daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
Het vonnis wordt niet gewaarmerkt als Europese executoriale titel
2.28.
Marlinz heeft verzocht onderhavig vonnis te waarmerken als een Europese Executoriale Titel als bedoeld in de Verordening (EG) nr. 805/2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (hierna: ‘EET-Verordening’). Uit artikel 1 van de EET-Verordening volgt dat de verordening als doel heeft een Europese executoriale titel in het leven te roepen voor niet-betwiste schuldvorderingen. Een schuldvordering wordt, op grond van artikel 3 van de EET-Verordening, geacht niet te zijn betwist als de schuldenaar uitdrukkelijk met de vordering heeft ingestemd door deze te erkennen in een schikking die door het gerecht is goedgekeurd of de schuldenaar zich niet in de procedure overeenkomstig de toepasselijke vormvoorschriften heeft verweerd. Van die gevallen is hier echter geen sprake. [gedaagde 1] c.s. hebben in deze procedure immers wél verweer gevoerd tegen (de hoogte van) de gevorderde schadevergoeding. De kantonrechter zal dit vonnis dan ook niet waarmerken als een Europese executoriale titel.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] c.s. tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst en onrechtmatig jegens Marlinz hebben gehandeld door het gehuurde als hennepkwekerij te gebruiken;
3.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om aan Marlinz te betalen € 62.660,45 aan schadevergoeding, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119BW over dat bedrag vanaf 11 augustus 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten, die aan de kant van Marlinz worden begroot op € 3.718,22 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 november 1998, LJN:ZC2790