ECLI:NL:RBROT:2025:7556

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
10/070906-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 en bewezenverklaring van overtreding van artikelen 5 en 8 Wegenverkeerswet 1994 na verkeersongeval onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 11 maart 2023 te Rotterdam. De verdachte, die als bestuurder van een auto onder invloed van alcohol reed, heeft een voetganger aangereden die een voetgangersoversteekplaats overstak. De officier van justitie had de verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig had gemaakt aan overtredingen van artikel 6 en artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gehandeld, waardoor hij vrijgesproken is van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt door niet voldoende op te letten, wat heeft geleid tot de aanrijding. Voor deze overtreding van artikel 5 WVW is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 90 dagen. Daarnaast is de verdachte voor het rijden onder invloed van alcohol, zoals ten laste gelegd onder feit 2, veroordeeld tot een geldboete van € 420,-. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die spijt betuigde en aangaf psychisch last te hebben van de gevolgen van het ongeval.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/070906-23
Datum uitspraak: 18 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1975,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats] ,
raadsvrouw mr. M.C.A. Schulpen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, te weten de artikelen 6 en 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW);
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 90 dagen met aftrek.

4.Waardering van het bewijs

Feit 1

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
Het onder 1 primair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden. De verdachte is een voetgangersoversteekplaats genaderd terwijl hij zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast en zich er onvoldoende van heeft vergewist dat de voetgangersoversteekplaats vrij was. Hierdoor is de verdachte tegen het slachtoffer aangereden, terwijl hij het slachtoffer voorrang had moeten geven. De verdachte heeft daarmee met aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid gereden en hij heeft daarom schuld in de zin van artikel 6 van de WVW aan het verkeersongeval.
4.1.2.
Beoordeling
Op 11 maart 2023 heeft op het kruispunt van de Gerdesiaweg met de Slaak een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de door verdachte bestuurde auto in botsing is gekomen met [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) die als voetganger een voetgangersoversteekplaats overstak. De verdachte reed op de Gerdesiaweg komende uit de richting van de Willem Ruyslaan. Het slachtoffer liep hem tegemoet op het rechts van de rijbaan van de verdachte gelegen trottoir en stak daarna bij de voetgangersoversteekplaats de weg over. Het slachtoffer heeft als gevolg van de aanrijding een wond op zijn rechterslaap, breuken van de dwarsuitsteeksels van de 7e nekwervel, de 2e en 3e borstwervel en een breuk van de 1e rib aan de rechterzijde van de borstkas.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Voor een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit is nodig dat de verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW. Of dat het geval is, hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Dit brengt met zich dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Uit de ernst van de gevolgen alleen kan niet worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Er moet minimaal sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen.
De verdachte heeft verklaard dat hij bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats heeft gekeken of zich op of nabij de oversteekplaats voetgangers bevonden, maar dat hij niemand heeft gezien en dat hij het slachtoffer pas heeft waargenomen toen hij al op de voetgangersoversteekplaats reed. Uit het dossier blijkt dat het overstekende slachtoffer voor de verdachte eerder zichtbaar moet zijn geweest. De oversteekplaats was goed verlicht en er waren geen factoren die het zicht belemmerden. Hoe het kan dat hij het slachtoffer desalniettemin niet heeft opgemerkt, is niet duidelijk geworden.
Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte – zoals in de tenlastelegging is opgenomen – de ter plaatse toegestane snelheid heeft overschreden
De rechtbank benadrukt dat zij enkel dient te oordelen over het (rij)gedrag zoals omschreven in de tenlastelegging van feit 1. Het verwijt dat aan de verdachte daar wordt gemaakt, bestaat uit het niet op tijd zien van het slachtoffer, het niet minderen van zijn snelheid en daarmee samenhangend dat hij het slachtoffer geen voorrang heeft verleend. Deze gedragingen zouden kunnen (deels) zijn veroorzaakt door het feit dat de verdachte tijdens het rijden onder invloed van alcohol verkeerde. Het rijden onder invloed is echter uitsluitend onder feit 2 ten laste gelegd. Uit het requisitoir blijkt dat de officier van justitie de gedragingen zoals die onder feit 1 primair zijn ten laste gelegd op zichzelf reeds voldoende acht om van schuld in de zin van artikel 6 WVW te kunnen spreken.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. De verdachte had het slachtoffer voorrang moeten verlenen, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het enkele niet zien en (dus) geen voorrang verlenen onder deze omstandigheden niet voldoende is om vast te stellen dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Artikel 5 WVW
Voor het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde verwijt is niet een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vereist. In beginsel volstaat de vaststelling dat een verkeersdeelnemer zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg is veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door het bovengenoemde handelen gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Hij heeft niet voldoende opgelet, waardoor hij het slachtoffer geen voorrang heeft verleend bij een zebrapad, met als gevolg dat hij het slachtoffer heeft aangereden. Het gevaar voor andere weggebruikers heeft zich dan ook verwezenlijkt.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 2
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 subsidiair
hij, op 11 maart 2023 te Rotterdam, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, het kruispunt van Gerdesiaweg en Slaak,
- bij het naderen en/of oprijden van een voetgangersoversteekplaats/zebrapad geen snelheid heeft geminderd en- niet heeft opgemerkt dat een voor hem, verdachte, passerende voetganger, genaamd [slachtoffer] , op het voetgangersoversteekplaats/zebrapad bevond/liep en
- die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en
- in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer] , waarbij hij ten val is gekomen,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
2
hij, op 11 maart 2023 te Rotterdam, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aan zien van feit 1 subsidiair:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gevaar op de weg gecreëerd en een verkeersongeval veroorzaakt door niet voldoende op te letten in het verkeer. Bij het naderen van een voetgangersoversteekplaats heeft hij een voetganger over het hoofd gezien en heeft hij geen voorrang verleend aan de voetganger, waardoor een aanrijding ontstond en de voetganger letsel opliep. Daarnaast bestuurde de verdachte zijn auto terwijl hij onder invloed van alcohol was, wat de verkeersveiligheid in het algemeen ernstig in gevaar brengt en ook in dit geval geen goede combinatie is gebleken.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft op de terechtzitting spijt betuigd en heeft verklaard dat hij nog steeds (psychisch) last heeft van de gevolgen het ongeval. Hij heeft zijn auto verkocht en rijdt niet meer. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest en heeft de rechtbank bij bepaling van de straffen gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Omdat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf en een overtreding, zullen twee afzonderlijke straffen worden opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank ten aanzien van feit 1 een taakstraf voor de duur van 40 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 90 dagen met aftrek passend en geboden. Ten aanzien van feit 2 legt de rechtbank een geldboete op van € 420,-.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 8, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte
ten aanzien van feit 1tot een
taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren,waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
ontzegtde verdachte
ten aanzien van feit 1 de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
90 (negentig) dagen;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
veroordeelt de verdachte
ten aanzien van feit 2tot een
geldboete van € 420,- (vierhonderdtwintig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Zaanen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 11 maart 2023 te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de weg, het kruispunt van Gerdesiaweg en Slaak, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- bij het naderen en/of oprijden van een voetgangersoversteekplaats/zebrapad geen snelheid heeft geminderd en/of heeft gereden met een te hoge snelheid en/of
- niet heeft opgemerkt dat een voor hem, verdachte, passerende voetganger, genaamd [slachtoffer] , op het voetgangersoversteekplaats/zebrapad bevond/liep en/of
- die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en/of
- in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer] , waarbij hij ten val is gekomen,
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een (zware) hersenschudding en/of één of meerdere gebroken ribben en/of een letsel aan het hoofd/hoofdwond en/of een scheve ruggenwervel en/of letsel aan het (rechter)been en/of de rug en/of de nek, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 11 maart 2023 te Rotterdam, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, het kruispunt van Gerdesiaweg en Slaak,
- bij het naderen en/of oprijden van een voetgangersoversteekplaats/zebrapad geen snelheid heeft geminderd en/of heeft gereden met een te hoge snelheid en/of
- niet heeft opgemerkt dat een voor hem, verdachte, passerende voetganger, genaamd [slachtoffer] , op het voetgangersoversteekplaats/zebrapad bevond/liep en/of
- die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en/of
- in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer] , waarbij hij ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij, op of omstreeks 11 maart 2023 te Rotterdam, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.