ECLI:NL:RBROT:2025:7501

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
10/016325-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte, geboren in 2004 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd beschuldigd van het aansteken van zwaar illegaal vuurwerk (cobra 6) bij een flatwoning in [plaats 2]. De explosie vond plaats op 26 oktober 2024 en leidde tot gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel, aangezien er een kind in de nabijheid sliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de explosie heeft veroorzaakt, ondanks de verdediging die aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te koppelen aan de plaats delict. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de dader was, onderbouwd door forensisch bewijs en getuigenverklaringen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de immateriële schadevergoeding voor de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], en [benadeelde partij 4] vastgesteld werd op € 1.000,- en voor [benadeelde partij 3] op € 2.000,-. De rechtbank heeft de verdachte ook hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoedingen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/016325-25
Datum uitspraak: 7 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 2004,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] te [plaats 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
[detentieadres] ,
raadsman mr. J.N. Hoek, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Daalder heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte degene is geweest die de cobra 6 heeft aangestoken en dat hij met deze cruciale uitvoerende rol als medepleger - van het teweegbrengen van een explosie met gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel - moet worden bestempeld.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan niet worden uitgesloten dat het ten laste gelegde door een ander of anderen is gepleegd. Er zijn geen bewijsmiddelen voorhanden waardoor de verdachte rechtstreeks aan de plaats delict kan worden gekoppeld. Het filmpje waarop de hand is te zien waarmee het vuurwerk is aangestoken en de locatie van de controle van de verdachte is daarvoor onvoldoende. Het bewijs in deze zaak is niet zo sterk dat verdachte met goede argumenten moet komen om een en ander te ontzenuwen. Subsidiair wordt verzocht om de verdachte partieel vrij te spreken van het bestanddeel ‘levensgevaar’.
4.1.3.
Beoordeling
In de nacht van 26 oktober 2024 heeft omstreeks 03:00 uur een ontploffing plaatsgevonden bij een flatwoning aan [adres 2] in [plaats 2] . Door de bewoonster van dat adres, [benadeelde partij 1] , is aangifte gedaan en haar partner [benadeelde partij 2] heeft ter plaatse een verklaring aan de verbalisanten afgelegd.
Uit het forensisch onderzoek ter plaatse blijkt dat bij het raamkozijn van de kinderslaapkamer zwaar illegaal vuurwerk is geplaatst en aangestoken. Door de drukgolf die tijdens de explosie ontstond is de ruit met dubbel glas vernield. De glasdelen kwamen op de galerij en in de slaapkamer – waar een 11-jarig meisje lag te slapen – terecht. De glasdelen die in de slaapkamer terechtkwamen werden gedeeltelijk tegengehouden door een grote televisie die recht voor het vernielde raam stond en gedeeltelijk bijeengehouden door plakplastic dat op de onderzijde van de binnenste ruit was aangebracht. Gezien de explosieve kracht van het gebruikte vuurwerk, de verspreiding van glasdelen en het feit dat in de directe nabijheid van de explosie een kind lag te slapen is door de ontploffing gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ontstaan.
In de telefoon van [persoon A] , de neef van bewoner [benadeelde partij 2] , zijn Whatsappberichten van 25 oktober 2024 aangetroffen, onder meer een bericht dat [persoon A] naar ‘ [naam 1] ’, een onbekend gebleven persoon, heeft gestuurd: ‘Boys zijn ready’ en ‘Ik heb c hè’. Het is de verbalisanten ambtshalve bekend dat hiermee een cobra 6 wordt bedoeld. Vervolgens stuurt [persoon A] ‘Benzine’, ‘Hoe gaan we dat doen’. ‘ [naam 1] ’ antwoordt ‘Zonder benzine’, ‘Is flat’, ‘Gwn twee naast elkaar’. [persoon A] stuurt ‘Heb 1 gefixt’, ‘Plakken tegen raam’. Op de vraag van [persoon A] hoeveel hij met ‘ze’ heeft afgesproken, antwoordt ‘ [naam 1] ’: ‘2b’. Het is de verbalisanten ambtshalve bekend dat hiermee € 200,- wordt bedoeld. Vervolgens stuurt [persoon A] : ‘Een donnie’, ‘Om [naam 2] de auto te tanken’. ‘ [naam 1] ’ stuurt uiteindelijk naar [persoon A] : ‘Laat m vid sture’. Op de telefoon van [persoon A] is een filmpje van de explosie aan [adres 2] in [plaats 2] aangetroffen.
Op camerabeelden van [adres 2] is te zien dat in de nacht van 26 oktober 2024 om 03:12 uur een auto keert en dat het rechter achterlicht van die auto defect is.
Na de explosie controleren de verbalisanten de personenauto’s op de twee in- en uitgaande wegen van [plaats 2] . Het is de verbalisanten namelijk ambtshalve bekend dat [benadeelde partij 2] conflicten heeft (gehad) met familieleden uit [plaats 1] . Om 03:17 uur zien de verbalisanten een donkerblauwe personenauto van het merk Peugeot, type 106, voorzien van het Nederlandse [kenteken] , op de [weg] rijden. De verbalisanten zien dat het rechterachterlicht van de personenauto defect is. Vanaf [adres 2] naar de [weg] is het volgens Google Maps exact vijf minuten rijden. Uit bevraging in het register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt dat de tenaamgestelde van het voertuig uit [plaats 1] komt. De verbalisanten geven het voertuig vervolgens een stopteken. In het voertuig treffen zij drie personen aan. Op de bestuurdersstoel zit [medeverdachte 1] , op de bijrijdersstoel zit [verdachte] en op de achterbank zit [medeverdachte 2] . Het valt de verbalisanten op dat de schoenen van de [verdachte] onder de modder zitten.
De telefoon van [verdachte] is onderzocht. Op zijn telefoon is hetzelfde filmpje als op de telefoon van [persoon A] aangetroffen. Op het filmpje is te zien dat de cobra 6 op de vensterbank wordt gelegd, dat de filmer de lont aansteekt en vervolgens hard wegrent. De filmer rent via een brandtrap naar beneden en aan het einde van het filmpje is gras te zien. [getuige] , een buurman van de slachtoffers, heeft verklaard dat hij omstreeks 03:00 uur een knal hoorde en vervolgens via de brandtrap iemand hoorde wegrennen. [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat hij van zijn buurjongen heeft gehoord dat iemand richting de duinen was gerend. Op het filmpje is tevens te zien dat de hand van de persoon die de cobra 6 aansteekt licht getint is en geen tatoeages of andere bijzonderheden heeft. Door de verbalisanten wordt waargenomen dat de huidskleur van [verdachte] overeenkomt met de huidskleur van de hand die op het filmpje is te zien. De [medeverdachte 2] heeft een blanke huidskleur en tatoeages op zijn handen en de huidskleur van de [medeverdachte 1] is donkerder dan de hand die op het filmpje is te zien. Bovendien is op het filmpje te zien dat de filmer zwarte schoenen met een witte zool draagt. De verbalisanten hebben geconstateerd dat alleen [verdachte] zwarte schoenen met een witte zool droeg tijdens de controle op 26 oktober 2024. De [medeverdachte 1] droeg volledig zwarte schoenen en de [medeverdachte 2] volledig witte schoenen. In de telefoon van [verdachte] zijn bovendien 6 GPS locaties op [adres 2] aangetroffen.
De geschetste omstandigheden zijn bijeengenomen zo verdacht, dat ze een verklaring van de
verdachte behoeven. Ter plaatse bij de controle verklaarde de verdachte dat zij naar een huisfeestje in [plaats 2] waren geweest. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat dit niet waar is en dat zij naar [plaats 2] zijn gereden om in de auto te ‘chillen’. In eerste instantie ontkende de verdachte dat hij uit de auto is geweest, maar toen hij werd geconfronteerd met zijn vieze schoenen, verklaarde hij dat even uit de auto is geweest om te plassen. Ook deze verklaring stelde hij later bij; hij zou alleen gestopt zijn in [plaats 2] om te roken.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het vaststaat dat de verdachte degene is geweest die de cobra 6 heeft aangestoken. Volgens de verklaring die de [medeverdachte 1] bij de politie heeft afgelegd zaten zij met z’n drieën in de auto en is één van hen uitgestapt en bleef de ander in de auto zitten. De rechtbank stelt vast dat de hand en de schoenen van de verdachte overeenkomen met de hand en de schoenen die op het filmpje te zien zijn. Daar komt bij dat de schoenen van de verdachte onder de modder zaten, hetgeen past bij de verklaring van de getuigen dat iemand direct na de knal via de brandtrap is weggerend in de richting van de duinen. Naar het oordeel van de rechtbank weerlegt het bewijsmateriaal de mogelijkheid dat het iemand anders dan de verdachte is geweest.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat – uitgaand van het nu voorliggende bewijsmateriaal – er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met één of meer anderen heeft gepleegd. De [medeverdachte 2] is vrijgesproken en de [medeverdachte 1] is veroordeeld voor medeplichtigheid aan het teweegbrengen van een ontploffing. De zaak heeft er – gelet op de aangetroffen Whatsappgesprekken – alle schijn van dat er meer mensen betrokken waren, maar dat is onvoldoende om de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen vast te kunnen stellen.
De verdachte zal partieel worden vrijgesproken van het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘levensgevaar’, nu dit op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte wordt partieel vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen en van het bestanddeel ‘levensgevaar’.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 26 oktober 2024 te [plaats 2] ,
bij een woning gelegen aan [adres 2]
(bewoond door [benadeelde partij 1] ),
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht immers heeft verdachte
een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk (cobra), (zeer) nabij een ruit/raam van voornoemde
woning neergelegd en
(vervolgens) dit explosief aangestoken, terwijl
daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en de in
deze woning aanwezige goederen en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor eenander, te weten voor
een persoonaanwezig in voornoemde woning te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief
verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ontploffing door – gedurende de nacht – zwaar illegaal vuurwerk bij de ruit naast de voordeur van de woning te plaatsen en deze aan te steken. Dit betreft een zeer ernstig strafbaar feit. Een dergelijke aanslag is uiterst bedreigend en beangstigend voor de bewoners en de omwonenden en leidt ook in algemene zin in de samenleving tot onrust en gevoelens van angst en onveiligheid. De impact op de direct betrokkenen is groot, zo blijkt uit de toelichtingen van de vorderingen tot schadevergoeding van de vier benadeelde partijen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
21 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte en de blanco justitiële documentatie zal de rechtbank een gedeelte van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Om die reden zal ook een proeftijd van drie jaren aan de verdachte worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.429,33 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 2] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.429,33 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.000,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 3] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 4] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de bedragen ter vervanging van het matras, de deken en het kussen moeten worden toegewezen, maar dat de overige posten niet direct voorstelbaar zijn omdat het glas hieruit kan worden verwijderd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft hij naar voren gebracht dat deze moet worden gematigd, met uitzondering van de vordering van de dochter die in de desbetreffende slaapkamer lag te slapen. Het toegewezen bedrag aan schade moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het gevorderde bedrag aan materiële schade moet worden afgewezen, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd. In de vordering is rekening gehouden met de nieuwwaarde, terwijl rekening moet worden gehouden met de dagwaarde. Het bedrag aan immateriële schade moet fors worden gematigd.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade vorderingen benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zullen ten aanzien van de materiële schade in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan wat de restwaarde van de goederen is geweest, die door de explosie zijn beschadigd. De rechtbank zal niet de mogelijkheid bieden tot herstel van dit gebrek, omdat aanhouding van de zaak voor dat doel een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade vorderingen benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] worden vastgesteld op € 1.000,- en ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] worden vastgesteld op € 2.000,-, zodat de vorderingen tot die bedragen zullen worden toegewezen, met afwijzing van
hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoedingen zullen worden toegekend, samen met de medeplichtige [medeverdachte 1] heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de medeplichtige de benadeelde partijen betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben ieder gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 oktober 2024.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal bepalen dat de te betalen schadevergoedingen moeten worden gestort op ten behoeve van de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] te openen rekeningen met een zogenaamde BEM (Belegging Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarigen. De minderjarigen en hun wettelijke vertegenwoordiger(s) kunnen aldus slechts met toestemming van de kinderrechter over het vermogen van de minderjarigen beschikken tot het moment dat zij de leeftijd van achttien jaar zullen hebben bereikt.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] een schadevergoeding betalen van elk € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 3] een schadevergoeding betalen van
€ 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan
een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover deze ziet op de gevorderde materiële schade;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met de medeplichtige, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan ieder van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] meer of anders gevorderde aan immateriële schade;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met de medeplichtige, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] , te betalen een bedrag van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] meer of anders gevorderde aan immateriële schade;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van ieder van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] te betalen
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro)niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] te betalen
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro)niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] , waaronder begrepen betaling door de medeplichtige, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Hameete, voorzitter,
en mrs. A.M.H. Geerars en J.W. Tegenbosch, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.D. Beenakker en R.A. Caupain, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op 26 oktober 2024 te [plaats 2] ,
aan/bij een woning gelegen aan [adres 2]
(bewoond door [benadeelde partij 1] ),
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht immers heeft verdachte
een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk (cobra), althans een explosief aangebracht op een
ruit/raam van voornoemde woning of (zeer) nabij een ruit/raam van voornoemde
woning neergelegd/geplaatst en/of
(vervolgens) dit explosief aangestoken, in elk geval tot ontploffing gebracht, terwijl
daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en de in
deze woning aanwezige goederen en voor de naastgelegen panden en de
aldaar aanwezige goederen en/of
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een)
ander(en), te weten voor de personen aanwezig in voornoemde woning en de
aanwezige personen in de naastgelegen/omringende woningen,
te duchten was.