ECLI:NL:RBROT:2025:746

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
10/312879-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling en veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen, met toepassing van artikel 9a Sr

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling, omdat hij een geslaagd beroep op noodweer heeft gedaan. De feiten vonden plaats op 28 augustus 2020 op een terras in Hoek van Holland, waar de verdachte en de aangever in een conflict verwikkeld raakten. De rechtbank oordeelde dat de aangever de eerste klap gaf, waardoor de verdachte zich mocht verdedigen. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte in deze situatie niet kon wegkomen en dat zijn reactie gerechtvaardigd was.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen de aangever op 29 augustus 2020. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen de aangever, door hem te duwen en te slaan. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de rol van de aangever in het geweldsincident en de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten om geen straf of maatregel op te leggen, in afwijking van de eis van de officier van justitie, en heeft zij toepassing gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/312879-21
Datum uitspraak: 2 januari 2025
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsvrouw mr. S. Marjanovic, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, omdat het voor de verdachte niet noodzakelijk was zich te verdedigen door de aangever te slaan. Hoewel de aangever de eerste klap gaf, had de verdachte weg kunnen lopen. De verdachte was bovendien degene die de confrontatie opzocht.
4.1.2.
Beoordeling
De aangever en de verdachte waren beiden aanwezig op het terras van café [naam café] in Hoek van Holland op 28 augustus 2020. Vast is komen te staan dat de aangever een vervelende opmerking (al dan niet gepaard met een aanraking) maakte richting een vrouw. De verdachte reageerde hier vervolgens verbaal op. Meerdere getuigen, waaronder [naam] , een medewerker van het café, hebben verklaard dat zowel de aangever als de verdachte daarna zijn opgestaan en dat de aangever vervolgens de verdachte als eerste sloeg. Er ontstond daarna een worsteling tussen de verdachte en de aangever, waarbij de verdachte de aangever heeft geslagen.
Uit deze vaststellingen volgt dat de aangever als eerste heeft geslagen. De rechtbank kwalificeert dit het moment als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen het eigen lijf van de verdachte, waartegen hij zich mocht verdedigen. De verdachte kon zich – gelet op omstandigheden ter plaatse op het terras – niet aan deze situatie onttrekken door weg te lopen. Naar het oordeel van de rechtbank is de door de verdachte gestelde noodweersituatie hiermee voldoende aannemelijk geworden.
4.1.3.
Conclusie
Aan de verdachte komt een geslaagd beroep op noodweer toe. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet bewezen kan worden dat de verdachte de aangever heeft gestompt of geslagen dan wel getrapt of geschopt heeft tegen het dijbeen of het lichaam van de aangever, zodat hij daarvan partieel moet worden vrijgesproken. Enkel de verdachte verklaart dat hij de aangever heeft geslagen, geen van de getuigen verklaren dat zij de verdachte hebben zien slaan.
4.2.2.
Beoordeling
De aangever is na het eerste incident, ten laste gelegd als feit 2, teruggegaan naar het café om verhaal te halen. Op straat zag de aangever vervolgens de verdachte met de medeverdachte lopen, waarna hij op hen af is gelopen en naar hen heeft geroepen. De aangever heeft verklaard dat hij vervolgens één ‘fatale klap’ in zijn gezicht kreeg van een lange blonde jongen, niet zijnde de jongen die hem op het terras heeft geslagen. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangever een duw heeft gegeven en dat zij daarna in een worsteling op de grond terecht zijn gekomen waarbij er slaande bewegingen werden gemaakt. Hij is vervolgens door één van zijn vrienden uit de situatie weggehaald.
Uit deze vaststellingen volgt dat de verdachte met de medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen de aangever door hem te duwen en te slaan. Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat de verdachte degene is geweest die de aangever in het gezicht heeft geslagen, merkt de rechtbank op dat voor een bewezenverklaring van artikel 141 lid 1 Sr niet vereist is dat de verdachte alle geweldshandelingen op de tenlastelegging zelf heeft uitgevoerd.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de aangever door de verdachte is getrapt of geschopt. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen onder het derde gedachtestreepje ten laste is gelegd. Het verweer van de raadsman wordt voor het overige verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 augustus 2020 te Hoek van Holland, op de openbare weg, te weten de Prins Hendrikstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- duwen van die [slachtoffer], als gevolg waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en
- meermalen met kracht in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Kwalificatie en strafbaarheid feit

5.1.
Noodweer
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte heeft gehandeld in een situatie van noodweer, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever van zowel de medeverdachte als de verdachte. De aangever was hierbij degene die de confrontatie opzocht en de verdachte heeft zich hiertegen verdedigd.
5.1.2.
Beoordeling
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer gaat de rechtbank uit van de onder 4.2.2 genoemde feiten en omstandigheden. Hoewel de aangever ook in deze situatie degene is die de confrontatie opzoekt, heeft de verdediging onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verdachte zich niet aan deze situatie kon onttrekken. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij ook weg had kunnen lopen. Een contra indicatie voor een noodweersituatie is bovendien dat de getuige [getuige] en de medeverdachte verklaren dat zij de verdachte weg hebben moeten trekken bij de aangever. Gelet op het voorgaande is een noodweersituatie niet aannemelijk geworden.
5.1.3.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
5.2.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
1.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.3.
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Bij zijn eis heeft hij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
7.2.
Beoordeling
De rechtbank heeft gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Aard en ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het duwen en slaan van de aangever op de openbare weg. De verdachte heeft hierdoor een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit. Hoewel het letsel dat de aangever heeft opgelopen niet aan deze verdachte ten laste is gelegd, staat vast dat het incident als geheel grote gevolgen heeft gehad. Dit soort uitgaansgeweld heeft bovendien ook een negatieve invloed op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid tijdens het uitgaan wordt hierdoor versterkt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel van de justitiële documentatie van 6 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De verdachte is op 31 mei 2021 voor het eerst verhoord, zodat op die datum de termijn van twee jaren is aangevangen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de termijn zouden kunnen rechtvaardigen. Dit betekent dat de redelijke termijn aanzienlijk, te weten met 14 maanden, is overschreden. Deze termijnoverschrijding dient daarom te worden gecompenseerd in de op te leggen straf.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zou daarop in beginsel met een straf dienen te worden gereageerd. Zonder af te doen aan de ernst van de gevolgen die het bewezen feit heeft en blijvend zal hebben voor de aangever, houdt de rechtbank rekening met de geweldshandelingen waarvoor de verdachte wordt veroordeeld, te weten het duwen en slaan van de aangever, en met het gegeven dat ook de aangever zelf een aandeel heeft gehad in het geweldsincident, waarvoor de verdachte wordt veroordeeld.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de rol van de aangever bij het feit en de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, is de rechtbank van oordeel dat strafoplegging geen redelijk doel meer dient. De rechtbank zal daarom, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en afzien van het aan de verdachte opleggen van een straf of maatregel.

8.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.D.M. de Boer, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E. Kroon, griffier,
en uitgesproken op 2 januari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 29 augustus 2020 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, op of aan de openbare weg, te weten de Prins Hendrikstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te
weten [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- (met kracht) duwen van die [slachtoffer], als gevolg waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- (meermalen) (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd, van die [slachtoffer] te stompen en/of te slaan, en/of
- (meermalen) trappen en/of schoppen tegen/op het dijbeen, althans het (onder)lichaam, van die [slachtoffer];
2
hij op of omstreeks 28 augustus 2020 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen.