ECLI:NL:RBROT:2025:7406

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
FT RK 25/840 en FR RK / 25/841
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het moratoriumverzoek in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoeker op 23 mei 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw, met het doel een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 2 juni 2025 bepaald. Tijdens de zitting is verzoeker vertegenwoordigd door zijn advocaat, Mr. A. Karacelik, die telefonisch aanwezig was. Verweerster, vertegenwoordigd door haar advocaat Mr. R.G. Vijlbrief, heeft het verzoek betwist. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij de huurovereenkomst met verweerster betwist en dat hij werkzaamheden voor verweerster heeft verricht waarvoor hij een factuur heeft gestuurd. Verweerster heeft echter gesteld dat de huurovereenkomst van rechtswege is geëindigd en dat verzoeker de woning zonder recht of titel bewoont. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de voorwaarden voor het verlenen van een moratorium op basis van artikel 287b Fw niet zijn vervuld, omdat de huurovereenkomst is geëindigd en verzoeker geen huurbetalingen meer heeft verricht. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject niet op korte termijn zal zijn afgerond. De beslissing is op 12 juni 2025 openbaar uitgesproken door rechter W.J. Roos-van Toor.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 12 juni 2025 (bij vervroeging)
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 23 mei 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van 26 mei 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 2 juni 2025.
Ter zitting van 2 juni 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw M. Ates, tolk;
  • mevrouw [naam verweerster] , verweerster;
  • mr. R.G. Vijlbrief, advocaat van verweerster.
Mr. A. Karacelik, advocaat van verzoeker, is telefonisch gehoord nu hij vanwege een verblijf in het buitenland niet fysiek bij de zitting aanwezig kon zijn.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam in kort geding van 11 april 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat hij betwist dat de huurovereenkomst tussen verweerster en hem is geëindigd. Hij heeft vanaf maart 2025 geen betalingen meer aan verweerster gedaan, omdat hij werkzaamheden voor verweerster heeft verricht, waarvoor hij een factuur heeft gezonden. Verzoeker beroept zich op verrekening. Daarnaast heeft verweerster beslag gelegd onder de opdrachtgever van verzoeker op zijn inkomen, waardoor verzoeker niet in staat is de gebruikersvergoeding te betalen. Er ligt ook beslag op de leaseauto van verzoeker die hij nodig heeft om zijn werkzaamheden uit te voeren. De kantonrechter in kort geding heeft de ontruiming toegewezen, echter de advocaat stelt zich op het standpunt dat de verkeerde procedure is gevoerd. Hij zal namens verzoeker een bodemprocedure aanhangig maken. Ten slotte voert verzoeker aan dat zijn verblijfsvergunning over twee weken afloopt. Hij heeft een adres nodig, bij gebreke waarvan zijn verblijfsvergunning niet zal worden verlengd. In de optiek van verzoeker maakt verweerster misbruik van haar positie en heeft zij verzoeker in moeilijkheden gebracht. Voor wat betreft de stand van zaken met betrekking tot het minnelijk traject heeft verzoeker meegedeeld dat hij een afspraak heeft gehad met het Regionaal Bureau Zelfstandigen, die hem gaan helpen bij het oplossen van de schulden.

3.Het verweer

De advocaat van verweerster heeft pleitnotities overgelegd. Deze pleitnotities dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Namens verweerster is ter zitting aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen. Verweerster voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan. Een schorsingsverzoek ex art. 287b Fw is alleen mogelijk in de gevallen genoemd in artikel 305, tweede lid, Fw. In dit geval is daar geen sprake van. De huurovereenkomst is van rechtswege geëindigd, om welke reden verzoeker de woning dient te ontruimen. Verzoeker verblijft in de woning zonder recht of titel. In het vonnis van 11 april 2025 heeft de kantonrechter in kort geding verzoeker veroordeeld om de woning van verweerster binnen veertien dagen na betekening te verlaten en de huurachterstand van € 7.070,48 te voldoen. Verzoeker heeft sinds 15 maart 2025 geen huurbetalingen meer verricht. Verweerster betwist dat er door verzoeker werkzaamheden zijn uitgevoerd waarvoor hij verweerster een factuur kon sturen. De factuur van ca € 19.000,-- is verzoekster onbekend. Door de handelwijze van verzoeker komt verweerster nu zelf in de betalingsproblemen.

4.De beoordeling

Artikel 287b Fw geeft de schuldenaar de mogelijkheid om de rechtbank te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen indien sprake is van een bedreigende situatie. De voorziening is erop gericht om een adempauze te creëren die verzoeker in staat moet stellen het minnelijk traject voort te zetten om met zijn schuldeisers een regeling voor zijn schulden te bereiken c.q. af te ronden, dan wel om de goede trouw meer gefundeerd te kunnen laten blijken. Deze voorlopige voorziening strekt zich volgens artikel 287b, vierde lid, Fw mede tot het van toepassing verklaren van artikel 305 Fw. In artikel 305, tweede lid, Fw is bepaald in welke situatie de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis niet mogelijk is in geval van een schuldsaneringsregeling. Hiervoor gelden twee voorwaarden. De tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis is niet mogelijk indien: (1) het ontruimingsvonnis alleen gebaseerd is op huurachterstand én (2) de lopende huur steeds tijdig betaald wordt. De rechtbank leidt uit de samenhang van artikel 287b Fw met artikel 305, tweede lid, Fw af dat een moratorium slechts kan worden verleend indien aan deze twee voorwaarden wordt voldaan.
Ter zitting en uit de stukken is gebleken dat verzoeker in een kort geding procedure bij de kantonrechter verwikkeld is geweest met verweerster. Primair had het geschil betrekking op beëindiging van de huurovereenkomst. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat de huurovereenkomst van rechtswege is geëindigd. De kantonrechter in kort geding heeft in haar vonnis van 11 april 2025 geoordeeld dat verweerster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen partijen een nieuwe huurovereenkomst voor bepaalde tijd
(12 maanden) vanaf 1 oktober 2023 is gesloten, waarbij verweerster verzoeker tijdig heeft geïnformeerd over het einde daarvan. Verzoeker heeft deze huurovereenkomst voor bepaalde tijd zelf ondertekend, zodat de kantonrechter voldoende aannemelijk acht dat hij van de inhoud van de huurovereenkomst op de hoogte was. Uit de stukken blijkt dat verzoeker bij de mondelinge behandeling bij de kantonrechter aanwezig was en dat hij tijdens de procedure is bijgestaan door een advocaat. Verzoeker heeft geen hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van de kantonrechter . Indien verzoeker het niet eens was met de inhoud van het vonnis in kort geding van 11 april 2025, dan had het op de weg van verzoeker gelegen om tijdig in hoger beroep te gaan tegen dit vonnis. Verzoeker is tot op heden evenmin een bodemprocedure tegen verweerster gestart.
In dit geval is er sprake van een vonnis in kort geding, waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat verweerster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de huurovereenkomst van rechtswege is geëindigd . Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het onderliggende kort gedingvonnis iets wezenlijk anders is dan een ontruimingsvonnis dat uitsluitend verband houdt met een betalingsachterstand. In kort geding is immers verzocht om verzoeker te veroordelen tot de ontruiming van de woning in verband met het einde van de huurovereenkomst van rechtswege. Van een ontruimingsvonnis dat gebaseerd is op uitsluitend betalingsachterstanden, ex artikel 305, tweede lid, Fw is in dit geval geen sprake. Bovendien worden er na 15 maart 2025 geen betalingen meer verricht. Dit betekent dat een moratorium ex artikel 287b Fw niet kan worden verleend, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden ex artikel 305, tweede lid, Fw. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling oordeelt de rechtbank als volgt.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2025.