ECLI:NL:RBROT:2025:7404

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
FT RK 25/794 en FT RK 25/795
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing moratorium voor zes maanden in faillissementsprocedure met verzoek tot voorlopige voorziening

In deze zaak heeft verzoeker op 16 mei 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, waarin hij vroeg om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 2 juni 2025 bepaald. Tijdens de zitting zijn zowel verzoeker als vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en de verweerster, stichting Woonstad Rotterdam, aanwezig geweest. Verzoeker heeft aangegeven dat zijn schuldenproblematiek is ontstaan tijdens de coronaperiode, waarbij hij moeite had om zijn huur te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woning van verzoeker was uitgesproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van de verweerster om het vonnis ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoeker zijn huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. W.J. Roos-van Toor en is openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 4 juni 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 16 mei 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In de oproepingsbrief van deze rechtbank heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 2 juni 2025.
Ter zitting van 2 juni 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [persoon B] , werkzaam bij stichting Woonstad Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft verklaard dat zijn schuldenproblematiek is ontstaan tijdens de coronaperiode. Verzoeker had tijdens deze periode zeer wisselende inkomsten. Hij heeft getracht met zijn schuldeisers regelingen te treffen, maar is hierbij uit het oog verloren dat de huur niet meer automatisch werd afgeschreven. Hij heeft wel betalingen verricht aan diverse schuldeisers, maar heeft verzuimd de lopende huurtermijnen te voldoen. Verzoeker is vervolgens het overzicht verloren. Verzoeker heeft inkomsten uit een WW-uitkering. Verzoeker heeft verklaard dat hij toeslag op zijn WW-uitkering zal aanvragen. De partner van verzoeker werkt parttime. Schuldhulpverlening heeft daarnaast ter zitting meegedeeld dat zij bezig zijn om de financiële gegevens van verzoeker en zijn partner te verwerken en onderzoeken of verzoeker en zijn partner wellicht in aanmerking komen voor belastingtoeslagen. Het budget is op dit moment krap, maar voldoende om de lopende huurtermijnen te voldoen. Verder heeft schuldhulpverlening verklaard dat budgetbeheer zal worden opgestart om betaling van de toekomstige huurtermijnen te waarborgen. De verwachting is dat de budgetbeheerder met ingang van de maand juli 2025 de betaling van de vaste lasten van verzoeker zal overnemen.. De huurbetaling van mei 2025 is op 7 mei 2025 voldaan. De huurtermijn van juni 2025 zal worden voldaan zodra verzoeker zijn WW-uitkering over de maand juni 2025 van het UWV heeft ontvangen.

3.Het verweer

Verweerster heeft ter zitting meegedeeld dat de huurachterstand vrij lang geleden is ontstaan. Verzoeker is drie keer eerder aangemeld bij de hulpverlening, voor het laatst in november 2024. In november 2024 heeft verweerster ook de bevestiging van aanmelding ontvangen, echter vervolgens werd niets meer van schuldhulpverlening vernomen. Dit was voor verweerster reden om opnieuw de ontruiming aan te zeggen. Verweerster heeft er geen bezwaar tegen dat de lopende voorziening wordt toegewezen. Verzoeker dient zich er echter wel bewust van te zijn dat hij de grens bij verweerster heeft bereikt en dat, indien de lopende huur niet wordt betaald of verzoeker niet meewerkt, tot definitieve ontruiming zal worden overgegaan. Voor wat betreft de huurbetaling heeft verweerster meegedeeld dat zij begrip heeft voor het feit dat verzoeker pas op de 1e van de maand zijn inkomen kan doorgeven aan het UWV, waardoor verzoeker zijn uitkering na de 1e van de maand ontvangt en verzoeker de huurbetaling daardoor ook pas later kan verrichten. Verweerster acht het met name van belang dat de lopende huurtermijnen worden voldaan. Verweerster heeft ter zitting bevestigd dat de huurbetaling over de maand mei 2025 is voldaan op 7 mei 2025.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 25 april 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 11 juni 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 30 april 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur over de maand mei 2025 is voldaan op 7 mei 2025. Verweerster is ervan op de hoogte dat verzoeker zijn inkomsten na de 1e van de maand ontvangt, waardoor ook de huurbetaling later dan de 1e plaatsvindt. Het is aan partijen om hier duidelijke afspraken over te maken. Verder onderzoekt schuldhulpverlening of verzoeker recht heeft op toeslagen en zal budgetbeheer worden opgestart om betaling van de lopende huurtermijnen te waarborgen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 30 april 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 4 juni 2025.
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.