Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
- de heer [persoon B] , werkzaam bij stichting Woonstad Rotterdam (hierna: verweerster).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoeker op 16 mei 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, waarin hij vroeg om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 2 juni 2025 bepaald. Tijdens de zitting zijn zowel verzoeker als vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en de verweerster, stichting Woonstad Rotterdam, aanwezig geweest. Verzoeker heeft aangegeven dat zijn schuldenproblematiek is ontstaan tijdens de coronaperiode, waarbij hij moeite had om zijn huur te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woning van verzoeker was uitgesproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van de verweerster om het vonnis ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoeker zijn huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. W.J. Roos-van Toor en is openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.