ECLI:NL:RBROT:2025:7389

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
83/081352-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en valsheid in geschrift in het kader van belastingontduiking door een rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte rechtspersoon, Inlevercentrale, die werd beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege vermeende onregelmatigheden met kroongetuigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte rechtspersoon een belangrijke rol had gespeeld in een criminele organisatie die zich bezighield met belastingontduiking en witwassen van de opbrengsten van de verkoop van nertsenpelzen. De rechtbank legde een geldboete op van € 96.000, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank concludeerde dat de verdachte rechtspersoon zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift door valse documenten op te stellen en aan een criminele organisatie deel te nemen, waarbij de verdachte rechtspersoon een faciliterende rol had gespeeld in de belastingontduiking en witwaspraktijken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/081352-22
Datum uitspraak: 19 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon],
gevestigd op het adres:
[adres],
ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar middellijk bestuurders, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], en bijgestaan door raadsman mr. M. Hendriks, advocaat te Nijmegen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2025, 16 mei 2025 en 5 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 (met uitzondering van de factuur onder b.) en onder 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon (hierna: Inlevercentrale) tot een geldboete ter hoogte van € 150.000,--.

4.Verweer op grond van artikel 359a Wetboek van Strafvordering

4.1.
Standpunten
4.1.1.
Standpunt verdediging
De officier van justitie moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging. De officier van justitie heeft gebruik gemaakt van zogeheten kroongetuigen en een deal gemaakt met deze kroongetuigen, welke deal niet volgens de daartoe geldende regels tot stand is gekomen. Daarbij is de wettelijke regeling die ziet op kroongetuigen doelbewust omzeild. De verdediging is ook niet in de gelegenheid gesteld om nader inzicht te krijgen in of onderzoek te doen naar (de totstandkoming van) de afspraken die zijn gemaakt met de heren [getuige 1] en [getuige 2]. De verklaringen van deze kroongetuigen hebben tot gevolg gehad dat het strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte rechtspersoon is gestart. De officier van justitie is overgegaan tot strafrechtelijke vervolging van de verdachte rechtspersoon en de drie medeverdachten, terwijl de kroongetuigen (en hun partners) strafrechtelijk buiten schot zijn gebleven. Dit terwijl het fiscaal nadeelbedrag bij – in ieder geval – [getuige 2] ten minste ruim een miljoen euro beloopt en zijn verklaringsbereidheid uitsluitend is geactiveerd nadat er immuniteit was toegezegd. Door aldus te handelen, maakt de officier van justitie een dusdanig fundamentele inbreuk op het wettelijk systeem dat daarmee niet langer gesproken kan worden van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dan wel is sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte rechtspersoon aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Subsidiair moet het onrechtmatige handelen van de officier van justitie leiden tot bewijsuitsluiting van zowel de verklaringen van de kroongetuigen, alsook het bewijsmateriaal dat daaruit voortvloeit. Aan het vereiste van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat een causaal verband bestaat tussen de normschending en het aldus verkregen bewijsmateriaal, is voldaan.
Meer subsidiair verzoekt de verdediging om het onrechtmatige handelen van de officier van justitie mee te wegen in de op te leggen straf.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
Er is geen sprake van kroongetuigen of een kroongetuigedeal. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben een vragenbrief van de Belastingdienst ontvangen over hun Luxemburgse bankrekening, waarna zij zichzelf op advies van hun raadsman bij de Belastingdienst hebben gemeld. Zij hebben vervolgens openheid van zaken gegeven over de frauduleuze constructie binnen de nertsenfokkersbranche. Deze openheid hebben zij gegeven onder de voorwaarde dat hun zaak niet strafrechtelijk, maar bestuursrechtelijk zou worden afgedaan. Het betreffen inkerende burgers. Gelet hierop alsmede gezien hun rol als deelnemer van de constructie en in lijn met het beleid in fiscale zaken heeft het Openbaar Ministerie besloten om hun zaken af te doen met een fiscale boete en hen niet strafrechtelijk te vervolgen.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat wel sprake is van een kroongetuigendeal waarbij sprake is van vormverzuimen, dan geldt dat de belangen van de verdachte rechtspersoon daarmee niet zijn geschaad. Er is geen sprake van nadeel voor de verdachte rechtspersoon. Niet is aangevoerd dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn. Het gegeven dat door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] het strafrechtelijke handelen van de verdachte rechtspersoon aan het licht is gekomen, is geen rechtens te beschermen belang.
4.2.
Beoordeling
Het verweer kan niet slagen. Zelfs als wordt vastgesteld dat sprake is van een afspraak in de zin van artikel 226g Sv in verbinding met artikel 44a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), een zogenaamde kroongetuigendeal – kan dit niet leiden tot de verzochte rechtsgevolgen.
De verdediging heeft de gelegenheid gehad om de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te doen horen ten overstaan van de rechter-commissaris en heeft de betrouwbaarheid van die verklaringen niet betwist. Integendeel, de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] over de frauduleuze constructie komen in grote lijnen overeen met die van de medeverdachte [medeverdachte 2] en de medeverdachte [medeverdachte 1]. Deze feiten en omstandigheden brengen mee dat, zelfs áls in dit geval sprake is van verklaringen van kroongetuigen waarbij de regels daarover niet in acht zouden zijn genomen, geen sprake is van schending van het recht van de verdachte rechtspersoon op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Dat betekent dat van niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging geen sprake kan zijn.
Verder is niet gebleken dat de verdachte rechtspersoon door het eventuele vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden. Zoals eerder vermeld, heeft de verdachte rechtspersoon de inhoud van de verklaringen over de constructie niet ter discussie gesteld. Het feit dat door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] de verdachte in deze strafprocedure is betrokken, is geen belang dat de eventueel overtreden norm beoogt te beschermen. Dat betekent dat van bewijsuitsluiting of strafvermindering op grond van artikel 359a Sv evenmin sprake kan zijn.
4.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 (primair en subsidiair)
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte rechtspersoon samen met anderen heeft meegewerkt aan een constructie waardoor de betrokken nertsenfokkers gelden genereren, die buiten het zicht van de Belastingdienst konden worden gehouden. Dit geld is niet door de betrokken nertsenfokkers aan de Belastingdienst opgegeven. Op dit geld werd door de medeverdachten vijf procent commissie ingehouden. Ook deze commissie is niet bij de Belastingdienst opgegeven. Dit leverde voor de medeverdachten en de nertsenfokkers dus een hoeveelheid niet gefiscaliseerd zwart geld op. Door deze constructie te faciliteren heeft de verdachte rechtspersoon zich schuldig gemaakt aan het verhullen, het voorhanden hebben en het overdragen van deze geldbedragen en dus aan witwassen. Gelet op de grote schaal en lange duur van deze witwaspraktijken is sprake van gewoontewitwassen.
5.1.2.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte rechtspersoon dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte rechtspersoon recht had op een deel van de inkomsten, de vijf procent commissie, die via de gewraakte constructie werden gegenereerd. Ook blijkt niet dat de verdachte rechtspersoon gelden van de vijf procent commissie heeft ontvangen, verhuld of overgedragen. Evenmin heeft zij beschikt over de opbrengst van een fiscaal delict van de nertsenfokkers. Gelet hierop kan dan ook niet geconcludeerd worden dat Inlevercentrale gelden heeft ontvangen die op enig moment (deels) uit misdrijf afkomstig zijn geworden.
5.1.3.
Conclusie
Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.2.
Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 2 en 3
5.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte rechtspersoon zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift door samen met anderen een bemiddelingsovereenkomst tussen haar en [bedrijf 1], vertegenwoordigd door [naam] (hierna: [bedrijf 1]), en een factuur van [bedrijf 1] aan Inlevercentrale te vervalsen.
Eerdergenoemde handelingen voor de witwasconstructie, belastingontduiking en valsheid in geschrift heeft de verdachte rechtspersoon verricht in het kader van een crimineel samenwerkingsverband. Gelet hierop is sprake van deelneming aan een criminele organisatie die het oogmerk heeft misdrijven te plegen.
Voor alle delicten geldt dat er sprake is van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon, omdat hierbij telkens de verantwoordelijken – namelijk medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] – betrokken zijn. De strafrechtelijke gedragingen gingen jarenlang door en pasten in de normale bedrijfsvoering van Inlevercentrale.
5.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Ten aanzien van de valsheid in geschrift is betoogd dat bewijs ontbreekt voor de rol van de verdachte rechtspersoon in het opstellen van de genoemde (valse) documenten. Uit het dossier volgt niet dat de verdachte rechtspersoon initiatiefnemer is geweest. De medeverdachte [medeverdachte 3] is de pleger van enig delict ten aanzien van deze documenten in dezen. Voor zover de verdachte een rol heeft gehad in het ten laste gelegde, is hoogstens sprake van medeplichtigheid, hetgeen niet ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie is betoogd dat het dossier geen bewijs bevat dat sprake is van een structurele organisatie met het oogmerk duurzaam delicten te plegen. De verdachte rechtspersoon heeft geen rol gespeeld in het witwassen en de belastingontduiking, en de valsheid in geschrift is slechts een eenmalige handeling. Daarbij komt dat het belastingdelict zoals uitgelegd door de officier van justitie in de kern niet voor medeplegen in aanmerking komt.
5.2.3.
Beoordeling
Feit 2: valsheid in geschrift
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen afdoende blijkt dat de ten laste gelegde bemiddelingsovereenkomst en factuur vals zijn. De bestuurders van de verdachte rechtspersoon hebben dit tijdens de zitting ook erkend.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier wel degelijk bewijs bevat voor het medeplegen van de verdachte rechtspersoon bij het opstellen van de genoemde valse documenten. Uit onder andere de e-mailberichten van 12 mei 2011 (DOC-047) en 1 juni 2011 (DOC-049) die de medeverdachten onderling aan elkaar hebben gestuurd, volgt de actieve betrokkenheid van de medeverdachten in privé, maar ook als bestuurder van de verdachte rechtspersoon bij het opstellen en/of aanpassen van de genoemde documenten. Deze betrokkenheid is door de bestuurders van de verdachte rechtspersoon op de zitting niet ontkend. Dat het initiatief voor het vervalsen van de documenten afkomstig zou zijn geweest van de medeverdachte [medeverdachte 3] maakt de actieve betrokkenheid van de medeverdachten uit hoofde van de verdachte rechtspersoon bij het onderlinge overleg en produceren van de documenten niet minder, zodat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en daarmee van medeplegen.
De rechtbank komt dan ook, anders dan de officier van justitie, tot een bewezenverklaring voor het opmaken van beide ten laste gelegde valse documenten.
Feit 3: criminele organisatie
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander persoon en dat als oogmerk het plegen van misdrijven heeft.
De tenlastelegging vermeldt als misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie was gericht het plegen van (gewoonte)witwassen, het opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) onjuist en/of onvolledig doen en het plegen van valsheid in geschrift.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte rechtspersoon, de medeverdachten en andere (rechts)personen – te weten de nertsenfokkers – hebben deelgenomen aan een criminele organisatie. Ten aanzien van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], de middellijk bestuurders van de verdachte rechtspersoon, geldt dat zij wisten van de [bedrijf 2]-constructie en met welk doel deze was opgezet. Zij hebben de verdachte rechtspersoon laten faciliteren dat nertsenfokkers hun pelzen via de [bedrijf 2]-route konden aanbieden op de veiling. De medeverdachten hebben via Inlevercentrale de zogeheten computerkaartjes voor [bedrijf 2] besteld en deze pelzen (laten) transporteren naar de veiling in Kopenhagen. Die gedragingen kunnen aan Inlevercentrale worden toegerekend. Zonder de medeverdachten en de verdachte rechtspersoon was dit niet mogelijk geweest. De samenwerking tussen de verdachten om deze constructie uit te voeren is duurzaam en gestructureerd van aard gebleken. Het doel ervan was om (jarenlang) belasting te (doen) ontduiken en gelden wit te wassen. Dit maakt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Dat de verdachte rechtspersoon zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen en zelf niet vervolgd wordt voor fiscale delicten, is geen belemmering om als deelnemer van deze criminele organisatie te worden gekwalificeerd.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen bewijs voor het ten laste gelegde oogmerk gericht op het plegen van valsheid in geschrift, nu dit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, incidenteel is gebleken en niet duurzaam en gestructureerd van aard was.
Toerekening aan de rechtspersoon van beide feiten
De steller van de tenlasteleggingen heeft ervoor gekozen om, naast de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], de verdachte rechtspersoon aan te merken als pleger van de verweten gedragingen. Het zijn echter [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die feitelijk de te beoordelen gedragingen hebben verricht. Het heeft niet ter discussie gestaan dat die gedragingen zijn toe te rekenen aan de verdachte rechtspersoon, gelet op de aard van de gedragingen die pasten in de normale bedrijfsvoering en gezien de positie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als middellijk bestuurders van de verdachte rechtspersoon.
5.2.4.
Conclusie
De bewijsverweren worden verworpen.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
zij op in de periode van 31 januari 2011 tot en met 31 augustus 2011 te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
a. een bemiddelingsovereenkomst tussen [verdachte rechtspersoon] en [bedrijf 1] d.d. 12 oktober 2010, en,
b. een factuur van [bedrijf 1] aan [verdachte rechtspersoon],
valselijk heeft opgemaakt ,
immers hebben zij, verdachte, en haar mededaders valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - op genoemde geschriften - zakelijk weergegeven - vermeld :
ad a) in de bemiddelingsovereenkomst (onder meer) dat:
- de bemiddelingsovereenkomst is overeengekomen en is ondertekend op 12 oktober 2010, en,
- [naam] als directeur van [bedrijf 1] vanaf 1 oktober 2010 tot 11 oktober 2011 de activiteiten van de vennootschap in Wit-Rusland en Oekraïne zal overnemen en zich bezig zal gaan houden met de bemiddeling van pelzen bij pelsdierenhouderijen uit Oekraïne en Wit-Rusland,
en
ad b) in de factuur dat [bedrijf 1] nertsenvellen uit de Oekraïne heeft geleverd aan [verdachte rechtspersoon],
zulks met het oogmerk om voormelde geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
3.
zij in de periode van 13 februari 2007 tot en met 31 augustus 2015 te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband gevormd door haar, verdachte, en
- [medeverdachte 3], en,
- [medeverdachte 1], en,
- [medeverdachte 2], en
één of meer andere (rechts)perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen
- plegen van (gewoonte)witwassen (artikel 420bis lid 1 ahf/ond a en b jo. 420ter Sr), en,
- opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) onjuist en/of onvolledig doen (art. 69 lid 2 AWR);
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

2. medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

3. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven,

begaan door een rechtspersoon.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit. De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de draagkracht van de verdachte rechtspersoon. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte rechtspersoon heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en aan deelneming aan een criminele organisatie.
De criminele organisatie waaraan de verdachte heeft deelgenomen, zag op een door één van de leden bedachte constructie waarbij opbrengsten van de verkoop van pelzen van nertsen op een bankrekening in Luxemburg werden gestort en vervolgens – buiten het zicht van de Belastingdienst – werden uitgekeerd aan de deelnemers van de constructie, de nertsenfokkers. De uitkeringen vonden plaats in contanten of door overboekingen naar andere buitenlandse bankrekeningen (in landen waar het bankgeheim gold). De deelnemers aan de constructie werden op deze manier in de gelegenheid gesteld belasting te ontduiken. Dit alles gebeurde op zeer grote schaal gedurende een lange periode van ruim tien jaar.
De verdachte rechtspersoon heeft binnen de organisatie een belangrijke, faciliterende rol gehad. De verdachte rechtspersoon heeft jarenlang meegewerkt aan de constructie om de pelzen met onjuiste computerkaartjes oftewel labels aan te leveren bij de veiling in Kopenhagen. Zonder de verdachte rechtspersoon was de grote schaal waarop deze constructie werd uitgevoerd niet mogelijk geweest. De medeverdachten en nertsenfokkers hebben de opbrengsten die via de [bedrijf 2]-constructie zijn gegenereerd, niet opgegeven bij de Belastingdienst. Vervolgens hebben er ook allerlei witwashandelingen plaatsgevonden. Door de constructie ontstond er een stroom zwart geld, die vermoedelijk in het legale circuit is ingebracht en in elk geval deels is omgezet in pelzen.
Daarnaast heeft de verdachte rechtspersoon samen met de medeverdachten een bemiddelingsovereenkomst en een factuur valselijk opgemaakt.
Door dit handelen gedurende langere tijd, met een systematisch karakter, heeft de verdachte rechtspersoon het door de Belastingdienst gehanteerde systeem, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid en daarmee de gehele samenleving financieel fors benadeeld. Bovendien schaadt een dergelijk handelen het vertrouwen in het belastingsysteem, waarbinnen sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, en leidt het tot een verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingplichtigen. De opbrengst hiervan is vervolgens door de deelnemers van de constructie en de medeverdachten witgewassen. Door witwassen worden legale en illegale geldstromen vermengd. Dit vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verder heeft de verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de juistheid van schriftelijke stukken met een bewijsbestemming ernstig geschaad. De rechtbank rekent de verdachte rechtspersoon dit zeer aan.
8.3.
Omstandigheden van de verdachte rechtspersoon
De rechtbank heeft rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte rechtspersoon niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De verdachte rechtspersoon is eigenaar van een pand in [plaatsnaam] en ontvangt inkomsten uit de verhuur daarvan. De verdachte rechtspersoon heeft geen schulden. Wel is er door het Openbaar Ministerie conservatoir beslag gelegd op gelden van de onderneming.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank is gelet op de aard en de ernst van de feiten van oordeel dat een geldboete een passende straf is. Mede door het handelen van de verdachte rechtspersoon is een zeer groot geldbedrag buiten het zicht van de Belastingdienst gebleven. De verdachte rechtspersoon heeft daarbij een faciliterende en cruciale rol in de bewezenverklaarde feiten gehad. Gelet op deze omstandigheden is de door de officier van justitie gevorderde geldboete in beginsel passend. Echter, nu de verdachte rechtspersoon wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen, acht de rechtbank een geldboete ter hoogte van € 120.000,-- als uitgangspunt passend.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 11 september 2019, omdat op dat moment conservatoir beslag is gelegd. Tot aan dit vonnis is dus een periode van ruim vijf en een half jaar verstreken. Gelet op de grote omvang van het dossier en het aantal verdachten (vier), is de redelijke termijn in deze zaak twee en een half jaar. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden met een periode van ruim drie jaar.
Daarom zal als compensatie een strafkorting van twintig procent worden toegepast, zoals ook voorgesteld door de officier van justitie, zodat in plaats van een geldboete ter hoogte van € 120.000,-- een geldboete ter hoogte van € 96.000,-- zal worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank dat een passende en geboden straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 47, 51, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboete van € 96.000,00 (zegge: zesennegentigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. E.M. Rocha en I. Tillema , rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 februari 2007 tot en met 31 augustus 2015, te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. a) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 1.732.111,08 euro, althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was en/of het voorhanden heeft gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b. (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 1.732.111,08 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van een voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420ter Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 februari 2007 tot en met 31 augustus 2015 te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. a) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 1.732.111,08 euro, althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was en/of het voorhanden heeft gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeetelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/ of
b) (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 1.732.111,08 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die
voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht)
2
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 januari 2011 tot en met 31 augustus 2011 te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen, te weten:
a. een bemiddelingsovereenkomst tussen [verdachte rechtspersoon] en [bedrijf 1] d.d.
12 oktober 2010, en/of,
b. een factuur van [bedrijf 1] aan [verdachte rechtspersoon],
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft
doen vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - op genoemd(e) geschrift(en) – zakelijk weergegeven - vermeld en/of doen vermelden:
ad a) in de bemiddelingsovereenkomst (onder meer) dat:
- de bemiddelingsovereenkomst is overeengekomen en is ondertekend op 12 oktober 2010, en/of,
- [naam] als directeur van [bedrijf 1] vanaf 1 oktober 2010 tot 11 oktober 2011 de activiteiten van de vennootschap in Wit-Rusland en Oekraïne zal overnemen en zich bezig zal gaan houden met de bemiddeling van pelzen bij pelsdierenhouderijen uit Oekraïne en Wit-Rusland,
ad b) in de factuur dat [bedrijf 1] nertsenvellen uit de Oekraïne heeft geleverd aan [verdachte rechtspersoon],
zulks (telkens) met het oogmerk om voormeld(e) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
(art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 februari 2007 tot en met 31 augustus 2015 te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband gevormd door haar, verdachte, en
- [medeverdachte 3], en/of,
- [medeverdachte 1], en/of,
- [medeverdachte 2], en/of
één of meer andere (rechts)perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (onder meer) meermalen
- plegen van (gewoonte)witwassen (artikel 420bis lid 1 ahf/ond a en b jo. 420ter Sr), en/of,
- opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) onjuist en/of onvolledig doen (art. 69 lid 2 AWR), en/of,
- plegen van valsheid in geschrift (artikel 225 Sr);
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)