ECLI:NL:RBROT:2025:7348

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
10/121736-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door aanrijden van fietser in Rotterdam

Op 2 juni 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 11 mei 2023 een fietser heeft aangereden. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Tijdens de zitting op 19 mei 2025 werd het standpunt van de officier van justitie gepresenteerd, die een gevangenisstraf van 12 maanden eiste. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet opzettelijk handelde en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 5 maanden op, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/121736-23
Datum uitspraak: 2 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op 21 mei 1980,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. R.V. Paniagua, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.J.G. Leeuw heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest;
  • ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden met aftrek van de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging. Het openbaar ministerie zou hebben nagelaten het opsporingsonderzoek uit te voeren conform de eigen Instructie afhandeling verkeersongevallen. Er heeft geen sporenonderzoek plaatsgevonden op de plaats van het ongeval en aan de betrokken voertuigen. De verdachte is in zijn verdediging geschaad omdat doelbewust en met grove veronachtzaming van zijn belangen zijn recht op een eerlijk proces tekort is gedaan.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van opvatting dat hij ontvankelijk is in de vervolging. Besloten is de Instructie afhandeling verkeersongevallen niet te volgen, omdat sprake was van een verdenking ter zake artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht en een verkeersongevallenanalyse dan niet in de rede ligt.
4.3.
Beoordeling
De instructie van het openbaar ministerie is van toepassing nu het gaat om een verkeersongeval in de zin van de Instructie afhandeling verkeersongevallen en sprake is van een verdenking van artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, dat in de aanhef van deze instructie staat vermeld als toepasselijk wetsartikel. In deze instructie staat welke opsporingshandelingen moeten worden verricht nadat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 18 februari 2025 (ECLI:NL:HR:2025:304) stelt de rechtbank voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”.
De rechtbank stelt vast dat diverse opsporingshandelingen uit de instructie zijn verricht, zoals het opmaken van processen-verbaal, het horen van meerdere getuigen en het bekijken van camerabeelden. Gelet op de hoeveelheid informatie die bij de politie bekend was en de verklaring van de verdachte zelf ter plaatse, is technisch onderzoek achterwege gelaten. De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet blijkt van een inbreuk die het verstrekkende oordeel kan dragen dat het proces als geheel niet eerlijk was, noch dat doelbewust of met grove onachtzaamheid tekort is gedaan aan de belangen van de verdachte en daarmee aan zijn recht een eerlijk proces, zodat dit niet tot niet-ontvankelijkheid kan leiden.
4.4.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Feit 1
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) wettig en overtuigend bewezen. De verdachte reed in zijn bestelwagen met een snelheid van 40 tot 50 km/u en stuurde vervolgens in een abrupte beweging in de richting van de aangever. Deze stuurbeweging levert primair boos opzet op. Subsidiair aanvaardde de verdachte, door met zijn bestelwagen met die snelheid op de aangever in te rijden, bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever.
5.1.2.
Standpunt raadsman
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair (poging tot doodslag) en het subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling). Uit het dossier blijkt onvoldoende dat de verdachte zijn handen continu aan het stuur had en dat hij bewust de stuurbeweging heeft gemaakt. De richtingsverandering van de bestelwagen kan ook zijn ontstaan doordat de verdachte kort de controle over het stuur verloor of kort zijn handen niet meer aan het stuur had. De verdediging verwijst hiertoe naar een door haar ingebrachte ongevallenanalyse door [persoon A] . Niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet - al dan niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op de dood of zwaar lichamelijk letsel van de aangever.
5.1.3.
Beoordeling
Op 11 mei 2023 reed de verdachte als de bestuurder van een bestelwagen over de Zwart Janstraat in Rotterdam. Aangever [slachtoffer 1] fietste langs de bijrijderszijde van de bestelwagen en sprak de verdachte door het openstaande raam aan op diens gedrag tegenover een andere fietser. Het gesprek met aangever [slachtoffer 1] mondde uit in een discussie. De verdachte heeft met de bestelwagen ineens heel scherp naar rechts gestuurd waar aangever [slachtoffer 1] op dat moment fietste, waardoor aangever [slachtoffer 1] door de bestelwagen is geraakt en gevallen.
De verdediging heeft aangevoerd dat onvoldoende blijkt dat de verdachte een stuurbeweging heeft gemaakt, maar dat wordt weerlegd door de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en getuige [getuige] , een vriend van de verdachte die in diens auto zat.
Op basis van die verklaringen en van de verklaring van de verdachte zelf verwerpt de rechtbank ook het verweer dat de richtingsverandering is of kan zijn veroorzaakt doordat de verdachte de controle over het stuur verloor. De conclusie van het rapport van [persoon A] na het beoordelen van de videobeelden, is dat er twee scenario’s zijn. Namelijk dat de richtingsverandering is ontstaan door een bewuste stuuractie van de verdachte of dat die is ontstaan doordat de verdachte zijn handen niet aan het stuur had, waardoor de verdachte bij het overrijden van de drempel in combinatie met gas geven een stuuractie veroorzaakte. De voorwaarde waaronder volgens de deskundige dit laatste scenario aan de orde kan zijn, doet zich blijkens de genoemde verklaringen echter niet voor. De aangever en de getuige verklaren immers dat zij gezien hebben dat de verdachte stuurde en de verdachte verklaart tegenover de politie: “Ik was met de fietser aan het discussiëren. Ik was ook boos en had een hand aan het stuur.”
Feit 1 primair
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat de verdachte opzet - al dan niet in voorwaardelijke vorm - heeft gehad op de dood van aangever [slachtoffer 1] . Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de gedraging van de verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm gericht was op de dood van aangever [slachtoffer 1] of dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft aanvaard. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Feit 1 subsidiair
De vraag is of de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat de verdachte met die bedoeling is ingereden op aangever [slachtoffer 1] kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Anders dan de verdediging is de rechtbank wel van oordeel dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De Zwart Janstraat is een drukke winkelstraat met veel doorgaand verkeer waar aan beide kanten van de weg auto’s staan geparkeerd. Door met een rijdende bestelwagen abrupt, heel scherp naar rechts te sturen, waar de aangever [slachtoffer 1] op dat moment - dus als kwetsbare verkeersdeelnemer - fietste en waarvan de verdachte zich bewust was door de discussie die zij door het open raam heen voerden, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever daarmee zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.2
Feit 2
5.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) wettig en overtuigend bewezen. Door in een straat met veel geparkeerde auto’s een abrupte stuurbeweging te maken, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij tegen een geparkeerde auto zou aanrijden, waardoor de aangeefster die zich op dat moment in die auto bevond, zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
5.3.3.
Beoordeling
Nadat de verdachte met zijn bestelwagen op aangever [slachtoffer 1] was ingereden, schoot de bestelwagen door tegen een auto die aan de zijkant van de straat geparkeerd stond. Aangeefster [slachtoffer 2] bevond zich als bijrijdster aan de stoepkant in die geparkeerde auto. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank niet van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangeefster pijn of (zwaar) lichamelijk letsel
zou toebrengen. De verdachte was niet op de hoogte dat de aangeefster zich in de geparkeerde auto bevond en had hier ook geen rekening mee hoeven houden. Van opzet is geen sprake, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde.
5.3
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 11 mei 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met zijn, verdachtes, auto naar rechts heeft gestuurd en op die [slachtoffer 1] is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan ook worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Feit 1 subsidiair
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 11 mei 2023 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling op een fietser door hem aan te rijden. Dit gebeurde nadat de fietser de verdachte had aangesproken op zijn rijgedrag en tussen hen een discussie was ontstaan.
Een fietser is een kwetsbare weggebruiker. Met zijn brutale rijgedrag heeft de verdachte een andere weggebruiker in gevaar gebracht. De verdachte heeft door zo te handelen de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer op grove wijze op het spel gezet. Hij deed dit midden in een drukke straat, waar veel mensen getuigen waren van zijn gedrag. Dit nadat hij zich eerder asociaal had gedragen tegenover een andere fietser. Zoiets veroorzaakt gevoelens van onveiligheid en onrust bij alle omstanders in de straat en bij de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
8.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.4
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt tot een fors lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, gelet op de beperktere bewezenverklaring.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de tijd waarin de verdachte in voorarrest heeft gezeten, acht de rechtbank niet passend. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte. Hij beschikt op dit moment over een woning en zit in het proces van schuldsanering. Daarnaast is rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het strafbare feit en de behandeling daarvan ter terechtzitting. In het nadeel van de verdachte is de context waarbinnen het strafbare feit heeft plaatsgevonden meegewogen.
Bij een misdrijf zoals dit, dat in het verkeer wordt gepleegd, past daarnaast een aanzienlijke rijontzegging.
Om de verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal een gedeelte van de straffen voorwaardelijk worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze ontzegging een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J. Knook en D. Yenice, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter, jongste rechter en griffiers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 mei 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door de verdachte genomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
- met zijn, verdachtes, auto (hard rijdend) naar rechts heeft gestuurd en/of
(vervolgens) op die [slachtoffer 1] is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 mei 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met zijn, verdachtes, auto (hard rijdend) naar rechts heeft gestuurd en/of
(vervolgens) op die [slachtoffer 1] is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 mei 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
als bestuurder van een personenauto onverhoeds en met vaart rijdend is opgebotst
of aangereden tegen de stilstaande personenauto waar voorgenoemde [slachtoffer 2] in zat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 mei 2023 te Rotterdam
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door
als bestuurder van een personenauto onverhoeds en met vaart rijdend op te botsen
en/of aan te rijden tegen de stilstaande personenauto waar voornoemde [slachtoffer 2] in zat.