ECLI:NL:RBROT:2025:7317

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
FT RK 25/600 en FT RK 25/601
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.P. van Eeden-van Harskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker die een voorlopige voorziening vroeg op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoeker had op 11 april 2025 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om een moratorium voor een periode van zes maanden, om te voorkomen dat verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, het vonnis van 5 maart 2025 tot ontruiming van zijn woonruimte zou uitvoeren. De verzoeker had aangegeven dat hij zijn huurtermijnen van mei en juni 2025 niet had betaald en dat hij in financiële problemen verkeerde, aangezien hij sinds april 2025 zonder werk zat en een uitkering had aangevraagd. Tijdens de zitting op 14 mei 2025 werd besproken dat de huurtermijnen niet voldaan waren en dat het verzoek zou worden afgewezen als dit niet zou gebeuren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een bedreigende situatie, maar oordeelde dat het belang van de verweerster zwaarder woog dan dat van de verzoeker. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft aangegeven dat de verzoeker in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 4 juni 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 11 april 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 11 april 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 14 mei 2025.
Ter zitting van 14 mei 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat);
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Stichting Woonstad Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
Op 2 juni 2025 heeft de advocaat de rechtbank een aanvullend e-mailbericht gestuurd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker is sinds april 2025 gestopt met zijn baan en krijgt hiervan nog een loonnabetaling. Verzoeker heeft een uitkering aangevraagd. De huur bedraagt € 710,35 per maand. De advocaat van verzoeker heeft ter zitting verklaard dat de huur van mei 2025 niet is voldaan. De advocaat heeft aan verweerster aangeboden dat verzoeker voor 1 juni 2025 de huurtermijnen van mei en juni 2025 zal voldoen. Hiervan zullen betalingsbewijzen aan de rechtbank worden overgelegd. Daarnaast zal budgetbeheer worden opgestart, waardoor ook voldoende is gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. De advocaat heeft de rechtbank op 2 juni 2025 per e-mailbericht laten weten dat de huurtermijnen van mei en juni 2025 niet zijn voldaan.

3.Het verweer

Verweerster heeft ter zitting ingestemd met het verzoek van de advocaat. Daarnaast heeft verweerster verzoeker verzocht om (indien bekend) meer informatie te overleggen over het schuldhulpverleningstraject dat zal worden opgestart.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 25 maart 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 15 april 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 5 maart 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huurtermijnen van mei en juni 2025 zijn (ondanks het voorstel van verzoeker) niet betaald. Ter zitting is besproken dat, wanneer de huurtermijnen van mei en juni 2025 niet zouden worden betaald, het verzoek zal worden afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. van Eeden-van Harskamp, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.