Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- de heer mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat);
- mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Stichting Woonstad Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker die een voorlopige voorziening vroeg op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoeker had op 11 april 2025 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om een moratorium voor een periode van zes maanden, om te voorkomen dat verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, het vonnis van 5 maart 2025 tot ontruiming van zijn woonruimte zou uitvoeren. De verzoeker had aangegeven dat hij zijn huurtermijnen van mei en juni 2025 niet had betaald en dat hij in financiële problemen verkeerde, aangezien hij sinds april 2025 zonder werk zat en een uitkering had aangevraagd. Tijdens de zitting op 14 mei 2025 werd besproken dat de huurtermijnen niet voldaan waren en dat het verzoek zou worden afgewezen als dit niet zou gebeuren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een bedreigende situatie, maar oordeelde dat het belang van de verweerster zwaarder woog dan dat van de verzoeker. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft aangegeven dat de verzoeker in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig.