ECLI:NL:RBROT:2025:7261

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
ROT 24/740
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de Wet WIA met betrekking tot nierfalen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2025, wordt de zaak behandeld van eiser, die een WIA-uitkering heeft aangevraagd. Eiser is het niet eens met het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 65,85% en voert aan dat zijn medische beperkingen, veroorzaakt door nierfalen, onvoldoende zijn meegenomen in de beoordeling door het UWV. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig heeft gehandeld door onvoldoende rekening te houden met de vermoeidheidsklachten van eiser, die voortkomen uit zijn nierinsufficiëntie. De rechtbank concludeert dat het UWV een nieuwe beslissing moet nemen over het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser, aangezien het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Eiser krijgt gelijk en het beroep wordt gegrond verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en geeft het UWV acht weken de tijd om een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/740

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P. Harten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: K.D. Pijl-Okan).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het arbeidsongeschiktheidspercentage van de aan eiser toegekende loongerelateerde WGA-uitkering [1] op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser is het niet eens met het vastgestelde percentage arbeidsongeschiktheid van 65,85%. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Eiser vindt dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat het UWV aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, onzorgvuldig is. Met name eisers medische beperkingen als gevolg van zijn nierfalen zijn onderschat. Vanwege zijn beperkingen kan hij de geselecteerde functies niet uitoefenen. Zijn arbeidsongeschiktheidspercentage had minstens tussen 80-100% moeten zijn vastgesteld. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat in de medische rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV ten onrechte onvoldoende rekening is gehouden met eisers vermoeidheidsklachten rond de datum in geding (18 oktober 2022) zoals die blijken uit het dossier (anamnese, dagverhaal) en passen bij de vaststelling door de behandelend nefroloog van de diagnose dat de nierfunctie van eiser al in 2018 ernstig verminderd was (stadium 4). Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft laatst gewerkt als IT SAP specialist bij zijn (ex)werkgever, voor 40 uur per week. Hij heeft zich per 20 oktober 2020 vanuit de Werkloosheidwet ziek gemeld wegens gezondheidsklachten.
2.1.
Eiser heeft 5 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het UWV heeft bij besluit van 1 augustus 2023 deze aanvraag toegewezen per 18 oktober 2022, naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 70,61% (het primaire besluit).
2.2.
Met het besluit van 6 december 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiser hiertegen gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschikt bijgesteld naar 65,85% (het bestreden besluit). Er is een urenbeperking van vier uur per dag, 20 uur per week vastgesteld. Aan het bestreden besluit heeft het UWV een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 november 2023 en een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 december 2023 ten grondslag gelegd.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en door [persoon A] . Namens het UWV is zijn gemachtigde verschenen.
2.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
2.6.
Eiser heeft nadere stukken ingediend, te weten een rapportage van een verzekeringsarts ( [verzekeringsarts] van Het Expertise Orgaan) van 10 september 2024 en een rapportage van een arbeidsdeskundige ( [arbeidsdeskundige] van Het Expertise Orgaan) van 24 september 2024. Het UWV heeft hierop gereageerd met een nader verweerschrift, waarbij een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gevoegd (van 10 oktober 2024). Eiser heeft nogmaals nadere stukken ingediend, te weten een rapportage van dezelfde verzekeringsarts en van dezelfde arbeidsdeskundige van Het Expertise Orgaan, beide van 8 november 2024. Het UWV heeft ook hierop gereageerd met een nader verweerschrift, waarbij een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gevoegd (van 27 februari 2025).
2.7.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 9 april 2025. Ter zitting is eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en door [persoon A] , verschenen. Het UWV is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht vanaf 18 oktober 2022 heeft vastgesteld op 65,85%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan hem voorgehouden functies te verrichten.
Het bestreden besluit
4. In de rapportage van 30 november 2023 die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep na een beoordeling van de gegevens van de behandelend sector en een fysiek spreekuur aanvullende beperkingen aangenomen en een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld. In de FML heeft hij een urenbeperking opgenomen van vier uur per dag, twintig uur per week.
Wat vindt eiser?
5. Eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de nefroloog van het EMC al in 2018 heeft vastgesteld dat de nierfunctie van eiser dusdanig slecht was dat sprake was van ‘stadium 4’ nierinsufficiëntie. Dat wil zeggen dat sprake is va ‘voorbereiding op nierfunctievervangende therapie (dialyse of transplantatie)’. Gelet op het chronische verloop van de nierproblematiek en de bijbehorende vermoeidheidsklachten – waarvoor eiser verwijst naar een document van de Nederlandse Nierstichting – is onvoldoende rekening gehouden met zijn vermoeidheidsklachten. Bij de eerstejaars ziektewetbeoordeling (rapportage van 7 september 2021) is sprake van moeheid en niet goed kunnen concentreren in verband met de nierproblemen. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts bij de – late – beoordeling van de aanvraag om een WIA-uitkering gerapporteerd dat eiser ‘in de loop van de dag last heeft van toenemende vermoeidheid’ en dat hij alleen ’s middags rust neemt. Deze rapportage van 17 juli 2023 is opgesteld op basis van een telefonisch spreekuurcontact en geeft geen juiste weergave van de vermoeidheidsklachten van eiser. Er had gelet op de bij de nierproblemen (stadium 4) passende vermoeidheidsklachten rond de datum in geding een urenbeperking moeten zijn aangenomen van maximaal tien uur per week. Eiser verwijst naar de rapportages van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts van Het Expertise Orgaan (de onafhankelijke verzekeringsarts). Tot slot voert eiser aan dat de beperkingen duurzaam zijn gelet op het chronisch verloop van de nierinsufficiëntie en dat hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan uitoefenen gelet op de onjuist vastgestelde beperkingen in de FML.
Boordeling van de medische grondslag
6. Tussen partijen staat met name ter discussie of de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige en juiste wijze rekening heeft gehouden met de klachten en beperkingen van eiser als gevolg van zijn nierinsufficiëntie. De rechtbank bespreekt daarom hierna de beroepsgrond ten aanzien hiervan.
6.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 30 november 2023 weliswaar gelet op de medische informatie rekening gehouden met nierproblemen en vermoeidheid, maar met de overgelegde rapportages van de onafhankelijke verzekeringsarts heeft eiser twijfel gezaaid over de juistheid van de beoordeling hiervan. Terecht heeft de onafhankelijke verzekeringsarts in de rapportage van 8 november 2024 gewezen op de forse energetische beperkingen van eiser rond de datum in geding zoals die volgen uit de anamnese, het dagverhaal en de medische informatie van de nefroloog. Ook wijst de onafhankelijke verzekeringsarts er in deze rapportage terecht op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 30 november 2023 de urenbeperking van twintig uur per week niet heeft gemotiveerd. In de rapportage van 27 februari 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarover enkel gezegd dat de energetische beperkingen verdisconteerd zijn in de rubrieken 4 en 5 van de FML en dat de urenbeperking van twintig uur daarom ‘wel te verdedigen is’. De rechtbank acht het echter, gelet op de rapportage van de onafhankelijke verzekeringsarts van 8 november 2024, aannemelijk dat het ‘plausibel’ is dat eiser al rond de datum in geding overdag regelmatig moest rusten en sprake was van ernstige vermoeidheid. Omdat de eerste rapportage van de (primaire) verzekeringsarts dateert van bijna negen maanden na de datum in geding, en toen sprake is geweest van een telefonische hoorzitting, hecht de rechtbank minder waarde aan het in de rapportage van 17 juli 2023 opgenomen dagverhaal (dat uitgaat van een ‘toenemende vermoeidheid gedurende de dag’) dat door eiser feitelijk wordt betwist. De rechtbank hecht daarbij ook waarde aan de weergave van de vermoeidheid van eiser (anamnese, dagverhaal) als gevolg van de verslechterde nierfunctie in de rapportage van de eerstejaars ziektewetbeoordeling (rapportage van 13 februari 2022) en de omstandigheid dat ook door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gewezen op het chronisch verloop van de aandoening.
6.2.
De rechtbank oordeelt daarom dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de urenbeperking moet worden beperkt tot twintig uur in de week gelet op de forse energetische beperkingen van eiser als gevolg van zijn ernstig gestoorde nierfunctie. Reeds daarom slaagt het beroep.
6.3.
Omdat deze beroepsgrond ten aanzien van de medische grondslag slaagt, behoeft de beroepsgrond ten aanzien van de arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit en de duurzaamheid van de beperkingen geen beoordeling.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat het UWV een nieuwe beslissing over het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser per de datum in geding, 18 oktober 2022, zal moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7.1.
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het arbeidsongeschiktheidspercentage of de WIA-uitkering te nemen. Het UWV zal eiser opnieuw medisch moeten beoordelen en, indien dat is aangewezen, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe arbeidskundige beoordeling moeten laten uitvoeren. Nu nog een nader medisch onderzoek moet plaatsvinden, ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen.
7.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor acht weken.
7.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden.
7.4.
Ook krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft, een beroepschrift ingediend (1 punt) en heeft aan de eerste (1 punt) en de tweede (0,5 punt) zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 december 2023;
- draagt het UWV op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.267,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.R. Lautenbach, rechter, in aanwezigheid van
G.I. Heijblom, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WGA = werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.