In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1995 en feitelijk verblijvend op een onbekend adres, heeft de rechtbank Rotterdam op 16 juni 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting en aanranding van een slachtoffer, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van vijf maanden eiste. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bewijsvoering onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. De verklaring van het slachtoffer werd niet ondersteund door overtuigend bewijs, ondanks dat DNA-resultaten de betrokkenheid van de verdachte konden suggereren. De rechtbank concludeerde dat het DNA ook op andere manieren op het slachtoffer terecht had kunnen komen, en dat er geen sluitend bewijs was dat de verdachte de dader was. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in zedenzaken waar de verklaringen van de betrokkenen cruciaal zijn voor de beoordeling van de zaak.