ECLI:NL:RBROT:2025:7014

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
11493711 CV EXPL 25-967
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en aansprakelijkheid van de huurder in een civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2025, staat de huurachterstand van € 11.800 centraal. Eiseres, woonachtig in Capelle aan den IJssel, heeft de gedaagde, woonachtig in Papendrecht, aangeklaagd voor het betalen van deze huurachterstand die is ontstaan tussen 1 januari 2023 en 1 juni 2024. Eiseres stelt dat er een huurovereenkomst is gesloten op 1 november 2021, maar gedaagde betwist dat hij huurder was in de betreffende periode. Gedaagde beweert dat een werknemer van hem, [naam 2], de huurovereenkomst heeft gesloten en dat hij slechts als tussenpersoon heeft gefungeerd. Tijdens de zitting op 5 maart 2025 was gedaagde niet aanwezig, terwijl eiseres en de beheerder van het pand wel aanwezig waren.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagde aansprakelijk is voor de huurachterstand van € 11.593,55, omdat hij onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet de huurder was. De rechter wijst de vordering van eiseres tot betaling van incassokosten en rente af, omdat de huurovereenkomst een oneerlijke bepaling bevatte die gedaagde benadeelt. De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat er geen andere oneerlijke bepalingen in de overeenkomst zijn. Gedaagde wordt verder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 456,04. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiseres het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als gedaagde in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11493711 CV EXPL 25-967
datum uitspraak: 4 april 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: Capelle aan den IJssel,
eiseres,
die zelf procedeert,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Papendrecht,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 6 januari 2025, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord, met bijlagen;
1.2.
Op 5 maart 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiseres] en [naam 1] , de beheerder van het pand in kwestie. [gedaagde] is niet verschenen op de zitting.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] een bedrag van € 11.800 aan huurachterstand moet betalen aan [eiseres] ten aanzien van de woning aan de [adres] .
2.2.
Volgens [eiseres] moet die vraag met ‘ja’ worden beantwoord omdat tussen haar en [gedaagde] op 1 november 2021 een huurovereenkomst (voor onbepaalde tijd) tot stand is gekomen en in de periode van 1 januari 2023 tot en met 1 juni 2024 een huurachterstand is ontstaan van € 11.800,-. Op 27 mei 2024 heeft [gedaagde] de sleutels ingeleverd en is de huurovereenkomst geëindigd. Ondanks verschillende herinneringen en aanmaningen heeft [gedaagde] de huurachterstand niet betaald. [eiseres] eist daarom dat [gedaagde] in deze procedure wordt veroordeeld tot betaling van de huurachterstand met rente en kosten.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering en betwist dat hij huurder was in de periode waarin de huurachterstand is ontstaan. Een werknemer van hem zou voor deze woning een huurovereenkomst hebben gesloten met [eiseres] en volgens [gedaagde] is deze werknemer daarom verantwoordelijk voor het betalen van de achterstallige huur.
De uitkomst
2.4.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de huurachterstand van € 11.593,55 aan [eiseres] moet betalen. De buitengerechtelijke incassokosten en de rente worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[gedaagde] is aansprakelijk voor de huurachterstand
2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat een huurachterstand van € 11.800,- is ontstaan en dat deze huurachterstand ziet op de periode van 1 januari 2023 tot en met 1 juni 2024. Partijen zijn het alleen niet eens over de vraag of [gedaagde] degene is die dit bedrag moet betalen.
2.6.
[gedaagde] heeft betwist dat hij huurder is geweest in de periode waarop de huurachterstand ziet. Volgens [gedaagde] heeft hij slechts drie maanden in de woning gewoond en woont hij sindsdien ergens anders. [gedaagde] voert verder aan dat [eiseres] een huurovereenkomst heeft gesloten ten aanzien van dezelfde woning met een werknemer van hem, [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Omdat [naam 2] zelf geen bankrekening had, zijn de betalingen van de huur via de vrouw van [gedaagde] gelopen. [gedaagde] geeft aan slechts een tussenpersoon te zijn geweest in die periode, niet de huurder zelf. Om dit te onderbouwen, heeft [gedaagde] een getekende huurovereenkomst overgelegd tussen [eiseres] en [naam 2] .
2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] betwist dat de huurovereenkomst tussen haar en [naam 2] tot stand is gekomen. [gedaagde] wilde dit wel, maar die huurovereenkomst is nooit tot stand gekomen. [eiseres] heeft de huurovereenkomst volgens haar meegegeven aan [gedaagde] zodat [naam 2] deze kon ondertekenen, maar zij stelt nooit een ondertekende versie van de huurovereenkomst terug te hebben ontvangen. Verder betwist [eiseres] dat [gedaagde] als tussenpersoon is opgetreden. Zij stelt dat dit nergens uit blijkt en dat ook uit de overgelegde correspondentie kan worden opgemaakt dat [gedaagde] huurder is en niet slechts een tussenpersoon.
2.8.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij de huurder was van de woonruimte in de periode waarop de huurachterstand ziet. De stelling dat hij slechts drie maanden in de woning heeft gewoond en sindsdien ergens anders verblijft, heeft [gedaagde] niet met stukken onderbouwd en blijkt ook niet uit de Whatsappberichten die [gedaagde] en [eiseres] over en weer hebben verstuurd. Daaruit blijkt juist dat [gedaagde] de achterstand erkent en daarvoor graag een betalingsregeling wil. [gedaagde] heeft ook niets overgelegd waaruit blijkt dat de huur door hem op een eerder moment is opgezegd dan op 27 mei 2024, zoals gesteld door [eiseres] en zoals ook uit de door haar overgelegde whatsappberichten blijkt. Verder is ook niet komen vast te staan dat een huurovereenkomst tussen [naam 2] en [eiseres] is ontstaan. Dit is namelijk door [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd betwist. [gedaagde] is niet op de mondelinge behandeling verschenen, waardoor hij dit niet heeft weersproken.
2.9.
Omdat voldoende vast staat dat [gedaagde] huurder was tot de huur is geëindigd op 27 mei 2024 moet hij de achterstallige huur aan [eiseres] betalen. Haar vordering wordt op dat punt toegewezen tot een bedrag van € 11.593,55 nu [gedaagde] niet verplicht kan worden huur te betalen na inlevering van de sleutels op 27 mei 2024 tot 1 juni 2024.
[gedaagde] hoeft geen incassokosten en rente te betalen
2.10.
De kantonrechter wijst de incassokosten en de rente af. In de huurovereenkomst van eiseres staat hierover namelijk een oneerlijke bepaling. Omdat die bepaling oneerlijk is, mag [eiseres] daar geen beroep op doen en kan zij ook geen aanspraak maken op de incassokosten en rente uit de wet. [1] De bepaling is oneerlijk, omdat daarin staat dat gedaagde een boete moet betalen als gedaagde niet aan de verplichtingen uit de overeenkomst voldoet. Daaronder valt ook het op tijd betalen van de huur. Op grond van de wet zou [gedaagde] als hij te laat betaalt alleen de wettelijke rente en incassokosten moeten betalen. [eiseres] wijkt met de boete dus in het nadeel van een consument af van de wet door daarnaast een boete op te leggen. Dat maakt deze bepaling hier oneerlijk.
Verder geen oneerlijke bepalingen
De kantonrechter heeft onderzocht of er nog andere oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor de beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen op € 149,04 aan dagvaardingskosten en € 257,- aan griffierecht en € 50,- aan onkosten. Dat is in totaal € 456,04. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 11.593,55;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 456,04;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
64362

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021 (Dexia)