ECLI:NL:RBROT:2025:6944

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
10/997252-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door het verschaffen van illegaal verblijf en arbeid in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de betrokkene, die samen met zijn moeder betrokken was bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf aan drie personen in Nederland. De betrokkene heeft door deze handelingen wederrechtelijk voordeel verkregen, dat door de rechtbank is geschat op € 33.691,03. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn is de betalingsverplichting vastgesteld op € 30.321,93. De rechtbank heeft geconstateerd dat de betrokkene en zijn moeder samenwerkten om illegale arbeid te faciliteren, wat resulteerde in kostenbesparingen voor hun onderneming. De ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, die dateert van 4 november 2022, was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het opleggen van een betalingsverplichting aan de staat. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de berekeningen in het ontnemingsrapport beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten uit zijn strafbare handelen. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/997252-19 (ontneming)
Datum uitspraak: 5 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] te [postcode] [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat in Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2022, 18 januari 2023 en 22 mei 2025.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 5 juni 2025 is de betrokkene veroordeeld ter zake van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
medeplegen van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij, en gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot, het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt.

3.Vordering van het openbaar ministerie

De ontnemingsvordering dateert van 4 november 2022 en strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat op € 36.277,55 en dat aan de betrokkene een verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van datzelfde bedrag.
Op de terechtzitting van 22 mei 2025 heeft de officier van justitie, mr. S.M. van der Kallen, gerekwireerd het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast te stellen op € 18.138,-, omdat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geacht in gelijke delen aan betrokkene en zijn moeder [medeveroordeelde] te zijn toegekomen, en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van € 16.325,-. De voorgestelde vermindering van € 18.138 naar € 16.325 houdt verband met de overschrijding van de redelijke termijn.

4.Standpunt verdediging

De ontnemingsvordering dient te worden gematigd op grond van de volgende omstandigheden.
Er dient prudent te worden omgegaan met de verklaringen van [naam persoon 1] , [naam persoon 2] en [naam persoon 3] die de basis vormen van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het ontnemingsrapport.
[naam persoon 1] heeft een minder lange periode en minder uren gewerkt voor de [naam bedrijf] dan waar in het ontnemingsrapport van uit is gegaan.
[naam persoon 2] is pas op 14 maart 2018 bij de [naam bedrijf] begonnen met werken en hij heeft hiervoor € 65,- per dag betaald gekregen, wat meer is dan het minimumloon.
[naam persoon 3] heeft niet voor de [naam bedrijf] gewerkt.

5.Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten. De betrokkene is samen met zijn moeder behulpzaam geweest bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland aan drie personen door hen arbeid te laten verrichten voor het bedrijf [naam bedrijf] . Deze mensen ontvingen hiervoor een salaris dat lager was dan het wettelijk minimumloon. Daarnaast werden werkgeverslasten niet afgedragen, waardoor kosten werden bespaard.
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen.
De berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, is gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de Inspectie SZW met nummer [dossiernummer] van 16 april 2020 (hierna: het ontnemingsrapport), behalve voor zover daarvan in het onderstaande uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Deze berekening is in het ontnemingsrapport voldoende door middel van wettige en nauwkeurig aangeduide bewijsmiddelen onderbouwd en geeft een voldoende nauwkeurige schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel weer. Bovendien zijn de uitgangspunten van de berekening aan de behoedzame kant, doordat wordt uitgegaan van het minimaal door de werknemers aangegeven gewerkte uren, er geen rekening is gehouden met de wel in het dossier genoemde maar niet aangetroffen illegale werknemers, en het wettelijk recht op niet-opgenomen vakantiedagen en niet-uitbetaalde ziektedagen buiten beschouwing wordt gelaten.
In het vonnis in de strafzaak is reeds gemotiveerd waarom de verklaringen van [naam persoon 1] , [naam persoon 2] en [naam persoon 3] betrouwbaar zijn en daarmee bijdragen aan het bewijs. [1] De rechtbank is van oordeel dat dit ook geldt voor de verklaringen van deze getuigen met betrekking tot de onderwerpen die zien op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, meer in het bijzonder de periode en het aantal uren dat zij hebben gewerkt, hoeveel salaris zij daarvoor ontvingen en de omstandigheid dat [naam persoon 3] ook voor de [naam bedrijf] heeft gewerkt, zoals door de verdediging is betwist.
De berekening in het ontnemingsrapport is voor het overige door de verdediging niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarom zal worden volstaan met het vermelden van de volgende conclusies en onderdelen van het ontnemingsrapport. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende berekening.
Illegale werknemers
[naam persoon 2]
Hij heeft in de periode van 1 juni 2017 tot en met 7 juni 2018 gewerkt, met uitzondering de periode dat hij in het buitenland heeft verbleven. Mede gelet op de ter zitting van 22 mei 2025 door de verdediging overgelegde op schrift gestelde gesprekken en chatberichten, die ook niet tegenstrijdig zijn met de verklaringen van [naam persoon 2] zelf, houdt de rechtbank bij de berekening rekening met een langere periode dat [naam persoon 2] in het buitenland heeft verbleven, dan waar in het ontnemingsrapport vanuit wordt gegaan. De rechtbank zal een periode van 2 maanden (extra) in mindering brengen.
[naam persoon 2] heeft 8 uur per dag en 6 dagen per week gewerkt. Het op grond van het voorgaande extra in mindering te brengen aantal werkdagen is dus: 6 dagen x 8 weken = 48 dagen.
Het totaal aantal werkdagen betreft daarom 284 - 48 = 236. Gelet op het voorgaande is het aannemelijk dat [naam persoon 2] een bedrag van € 9.440,- heeft ontvangen (236 werkdagen x € 40 per dag). [2]
[naam persoon 1]
Hij heeft in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 19 september 2018 gewerkt. De eerste twee maanden 5 dagen per week en daarna 3 dagen per week, uitgaande van 8 uur per dag verminderd met nationale feestdagen. Daarmee is rekening gehouden met het standpunt van de verdediging dat [naam persoon 1] niet de hele periode fulltime heeft gewerkt voor de [naam bedrijf] .
Het is aannemelijk dat hij een bedrag van € 7.200,- heeft ontvangen (180 werkdagen x € 40 per dag). [3]
[naam persoon 3]
Hij heeft in de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 februari 2018, 8 uur per dag en 6 dagen per week gewerkt, verminderd met nationale feestdagen. Het is aannemelijk dat hij een bedrag van € 8.160,- heeft ontvangen (210 werkdagen x € 40,- per dag). [4]
Opbrengsten
De opbrengsten bestaan uit de besparing van het brutosalaris dat op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml) betaald had moeten worden en de niet afgedragen werkgeverslasten.
1.
Brutosalaris
Op grond van het voorgaande wordt het in het ontnemingsrapport opgenomen wettelijke brutosalaris van [naam persoon 2] ten aanzien van de 1e helft van 2018 [5] bijgesteld naar
€ 4.407,78((104-48) x 8 x 9,11 = € 4.081,28 + 8% vakantiegeld (=326,50) [6] ).
De in het ontnemingsrapport opgenomen tabel 14 met betrekking tot het totale brutosalaris [7] wordt daarom als volgt aangepast:
Werknemer
2017 in €
2018 in €
Totaal recht Wml/VG €
[naam persoon 2]
14.041,73
4.407,78
18.449,51
[naam persoon 1]
6.170,34
7.976,97
14.147,31
[naam persoon 3]
12.493,44
3.935,52
16.428,96
TOTAAL
32.705,51
16.320,27
€ 49.025,78
2.
Niet afgedragen werkgeverslasten
Gelet op het voorgaande wordt de in het ontnemingsrapport opgenomen tabel 15 met betrekking tot de besparing van kosten, door niet afdragen van werkgeverslasten, [8] als volgt aangepast:
2017 in €
2018 in €
Totaal WGl in €
Bruto loon incl. vak. Toeslag
32.705,51
16.320,27
€ werkgeverspremie en -heffingen
19,32%
19,28%
Werkgeverslasten
6.318,70
3.146,55
€ 9.465,25
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank de opbrengsten op:
€ 49.025,78 + € 9.465,25 =
€ 58.491,03.
Kosten
Als kosten worden in mindering gebracht de lonen die daadwerkelijk zijn betaald aan de illegaal tewerkgestelden, zoals hiervoor opgenomen:
[naam persoon 2]
9.44
[naam persoon 1]
7.2
[naam persoon 3]
8.16
TOTAAL
€ 24.800,-
Conclusie
Op basis van het voorgaande schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op: € 58.491,03 -/- € 24.800,- =
€ 33.691,03.
Toerekening
Aannemelijk is geworden dat de betrokkene door middel van en uit de baten van het strafbare feit voornoemd wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Nu er onvoldoende aanwijzingen zijn dat dit voordeel aan anderen is toegekomen, dient dit voordeel geheel van de betrokkene te worden ontnomen. Anders dan door de officier van justitie is gesteld, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat (een deel van) voornoemd wederrechtelijk voordeel is toegekomen aan [medeveroordeelde] .
Vorderingen benadeelde partij
Nu de vorderingen benadeelde partij ten aanzien van de [naam bedrijf] niet zijn toegewezen, wordt hiermee geen rekening gehouden in het kader van de ontnemingsvordering zoals door de verdediging is aangevoerd.

6.Vaststelling van de betalingsverplichting

Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. In deze zaak geldt echter het volgende.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn het volgende.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 25 mei 2022, omdat toen in de strafzaak de ontnemingsvordering is aangekondigd door de officier van justitie.
Tot aan dit vonnis is een periode van ruim 3 jaren verstreken.
Omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak maximaal twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg in de strafzaak. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met ruim één jaar.
Dit betekent dat de rechtbank redenen aanwezig acht om de betalingsverplichting te verminderen met een bedrag van 10% van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals gerekwireerd door de officier van justitie.
Conclusie
De slotsom is dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd om een bedrag van
€ 30.321,93 (€ 33.691,03 minus € 3.369,10) aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene in aanmerking genomen.

7.Maximale duur gijzeling

Op grond van artikel 6:6:25 Sv zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Uitgaande van een maximum duur van de gijzeling van drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr) hanteert de rechtbank naar rato de volgende verdeling:
  • voor bedragen tot € 50.000,- geldt een maximum van 360 dagen;
  • voor bedragen tot € 500.000,- geldt een maximum van 720 dagen;
  • voor bedragen van € 5.000.000,- of meer geldt een maximum van 1080 dagen.
Het aantal dagen gijzeling in deze zaak zal daarom worden vastgesteld op 218 dagen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op
€ 33.691,03 (zegge: drieëndertigduizend zeshonderdeenennegentig euro
en drie cent);
legt aan de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 30.321,93 (zegge: dertigduizend driehonderdeenentwintig euro en drieënnegentig cent) ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op
218 (zegge: tweehonderdachttien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mr. W.J. de Veld en mr. A.C.M. Klaasse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vonnis in de strafzaak, p. 2.
2.Ontnemingsrapport, p. 24, 25 en 27.
3.Ontnemingsrapport, p. 25 en 27.
4.Ontnemingsrapport, p. 25 en 27.
5.Ontnemingsrapport, p. 25 (tabel 11).
6.Ontnemingsrapport, p. 25.
7.Ontnemingsrapport, p. 26.
8.Ontnemingsrapport, p. 26.