Deze uitspraak betreft de ambtshalve uitschrijving van verzoeker uit de basisregistratie personen (brp) per 12 december 2024. Verzoeker is het niet eens met deze uitschrijving en heeft daarom verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat de procedure niet zorgvuldig is verlopen en er niet kan worden gesteld dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft.
Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 28 maart 2025 besloten om verzoeker ambtshalve uit te schrijven uit de brp. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 15 mei 2025 heeft verzoeker, samen met zijn gemachtigden, zijn standpunt toegelicht. Verzoeker stelt dat hij sinds 13 april 2007 rechthebbende is van de woning op het adres waar hij ingeschreven staat en dat hij daar nog steeds woont, ondanks dat er in de periode van augustus tot december 2024 derden in de woning verbleven.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college verzoeker ten onrechte heeft aangenomen dat hij niet op het adres woont. De communicatie van het college was niet voldoende zorgvuldig, aangezien verzoeker niet op de hoogte is gesteld van het voorgenomen besluit tot uitschrijving. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de procedure niet zorgvuldig is verlopen en dat de nadelige gevolgen van de uitschrijving voor verzoeker zwaar wegen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst en verzoeker voorlopig weer ingeschreven op het adres.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het college het door verzoeker betaalde griffierecht moet vergoeden en dat het college in de proceskosten van verzoeker moet worden veroordeeld. De uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2025.