ECLI:NL:RBROT:2025:6916

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
10-215801-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en rijden onder invloed

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 mei 2022 in Schiedam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een te hoge snelheid en onder invloed van alcohol, waardoor hij tegen een middengeleider en meerdere palen botste. Dit resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een passagier in zijn voertuig. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het veroorzaken van gevaar op de weg en het rijden onder invloed, met een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 12 maanden, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en het tijdsverloop van de zaak. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan een benadeelde partij, terwijl een andere benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-215801-22
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde: veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel (artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard. Dit feit is door de verdachte bekend en hierop is geen verweer gevoerd door de verdediging.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 en 3
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de precieze snelheid waarmee de verdachte heeft gereden, niet kan worden vastgesteld. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat dat de verdachte op 5 mei 2022 als beginnend bestuurder van een personenauto in Schiedam reed op de ’s-Gravelandseweg. Hij reed daar de kruising met de Broersvest op en is op die kruising tegen een middengeleider aangereden. De verdachte is als gevolg daarvan tegen een paal van de bovenleiding van de trambaan en een verkeerslicht aangeschoven en is uiteindelijk tot stilstand gekomen tegen een tweede paal van de bovenleiding. Daarbij heeft de passagier mevrouw [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De verdachte verkeerde ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het ongeval 103 kilometer per uur heeft gereden. Op basis van de verklaringen van de getuigen en de eigen verklaring van de verdachte kan wel worden vastgesteld dat hij harder heeft gereden dan de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur.
Door met een te hoge snelheid, terwijl de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, een kruising op te rijden en daarbij onvoldoende rechts te houden, waardoor de verdachte de middengeleiding en meerdere palen heeft geraakt, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden. Daarmee is het verkeersongeval waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, aan de schuld van de verdachte te wijten. Daarnaast heeft de verdachte met zijn gedragingen gevaar op de weg veroorzaakt, hetgeen zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
4.2.3.
Conclusie
De onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zullen bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring feiten
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij, op 5 mei 2022 te Schiedam, als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig aanmerkelijk, onvoorzichtig en
onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de
’s- Gravelandseweg en de Broersvest
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen, daar
- heeft gereden met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse toegestane
50 km/u, en zijn snelheid niet of
onvoldoende heeft aangepast aan de wegsituatie en niet zijn voertuig tot
stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien
en
- bij het naderen van het naar rechts afbuigende weggedeelte van de Broersvest,
onvoldoende rechts heeft gehouden en- vervolgens op de op de Broersvest gelegen verhoogde middengeleider
is en(op)gebotst en- (ten gevolge waarvan) dat motorrijtuig is gaan schuiven en is
(op)gebotst en tot stilstand is gekomen tegen de op de
Broersvest gelegen palen van de bovenleiding en een verkeerslicht,
als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een botbreuk in
de linker ellepijp), werd toegebracht,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig heeft bestuurd onder invloed van
alcohol;
2.
hij, op 5 mei 2022 te Schiedam als bestuurder van een motorrijtuig,
personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als
bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994,
295 microgram, alcohol per liter uitgeademde
lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was
vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem
voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de
leeftijd van 18 jaar had bereikt, ;
3.
hij, op 5 mei 2022 te Schiedam, als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmee rijdende op de voor het verkeer openstaande wegen, de
s- Gravelandseweg en de Broersvest, zich zodanig
heeft gedragen dat gevaar op die wegen werd veroorzaakt, en het verkeer op die wegen kon
worden gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte toen, daar,
- heeft gereden met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse toegestane
50 km/u, en zijn snelheid niet of
onvoldoende heeft aangepast aan de wegsituatie en niet zijn voertuig tot
stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien
en
- bij het naderen van het naar rechts afbuigende weggedeelte van de Broersvest,
onvoldoende rechts heeft gehouden en
- vervolgens op de op de Broersvest gelegen verhoogde middengeleider
is en(op)gebotst en
- ( ten gevolge waarvan) dat motorrijtuig is gaan schuiven en is
(op)gebotst en tot stilstand is gekomen tegen de op de
Broersvest gelegen palen van de bovenleiding en een verkeerslicht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Eendaadse samenloop van
1.
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, van deze wet;
2.
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (295 microgram);

3.overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft een ongeval veroorzaakt. Hij is onder invloed met een hogere snelheid dan is toegestaan een kruispunt opgereden en heeft daarbij onvoldoende rechts gehouden, waardoor hij tegen een middengeleider is aangereden en verderop tegen een paal tot stilstand is gekomen. In de auto van de verdachte zaten drie vrouwen. Deze vrouwen hebben allen letsel opgelopen door het ongeval, waarvan één van de vrouwen, mevrouw [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel. Dit kan de verdachte strafrechtelijk worden verweten. Tegelijkertijd verliest de rechtbank niet uit het oog dat de verdachte nooit een aanrijding heeft willen veroorzaken. Daarnaast heeft de verdachte op de zitting berouw getoond en de indruk gegeven het onverantwoorde van zijn rijgedrag in te zien.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte is na het ongeval zijn baan als beveiliger kwijtgeraakt. Hij heeft momenteel een nieuwe baan en werkt fulltime bij [naam werkgever] als bezorger en als opleider van nieuwe medewerkers. Hij heeft voor zijn werk zijn rijbewijs nodig.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 maart 2025 gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Na onderhavige feiten heeft de verdachte in 2023 wel een strafbeschikking opgelegd gekregen voor overtreding van artikel 83 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (het negeren van een stopteken).
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop van de zaak. Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 5 mei 2022, omdat de verdachte op die dag bekend is geworden met de verdenking. Tot aan dit vonnis is een periode van meer dan 3 jaar verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn met meer dan één jaar is geschonden.
De rechtbank acht gelet op de ernst van het feit oplegging van een forse taakstraf passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop van de zaak zal de rechtbank deze ontzegging geheel voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit wordt geen aparte straf opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit: [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een vergoeding van € 344,37 aan materiële schade. De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een vergoeding van € 85,95 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1] gevorderd een bedrag van € 133,33 toe te wijzen en voor het overige deel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk ter verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
8.2.
Beoordeling
Vordering [benadeelde 1]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding tot een bedrag van € 133,33 genoegzaam is onderbouwd zal de vordering voor dat deel worden toegewezen. Voor het overige deel wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 mei 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Vordering [benadeelde 2]
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien enige onderbouwing van de vordering ontbreekt.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.3.
Conclusie
Vordering [benadeelde 1]
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 133,33, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2022. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Vordering [benadeelde 2]In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 8, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit geen straf wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
ontzegtde verdachte ten aanzien de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 133,33 (zegge: honderddrieëndertig euro en drieëndertig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 1] te betalen
€ 133,33(hoofdsom,
zegge: honderddrieëndertig euro en drieëndertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 133,33 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
2 (twee) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Oord, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en G.P van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 28 mei 2025.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 5 mei 2022 te Schiedam, als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig roekeloos, in elk geval, zeer althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of onachtzaam en/of met verwaarlozing van de te dezen geboden
zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de
’s-Gravelandseweg en/of de Broersvest
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen, daar
- heeft gereden met een snelheid die (veel) hoger lag dan de ter plaatse toegestane
50 km/u, namelijk met een snelheid van (minstens) 103 km/u, althans met een voor
de situatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of zijn snelheid niet of
onvoldoende heeft aangepast aan de wegsituatie en/of niet zijn voertuig tot
stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien
en/of
- bij het naderen van het naar rechts afbuigende weggedeelte van de Broersvest,
rechtdoor is blijven rijden, althans niet naar rechts heeft gestuurd en/of
onvoldoende rechts heeft gehouden en/of
- (vervolgens) op/tegen de in/op de Broersvest gelegen verhoogde middengeleider
is (aan)gereden en/of (op)gebotst en/of
- (ten gevolge waarvan) dat motorrijtuig is gaan slippen/schuiven en/of is
(aan)gereden en/of (op) gebotst en/of tot stilstand is gekomen tegen de in/op de
Broersvest gelegen pa(a)l(en) van de bovenleiding en/of een verkeerslicht,
als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een botbreuk in
de linker ellepijp), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig heeft bestuurd onder invloed van
alcohol;
2.
hij, op of omstreeks 5 mei 2022 te Schiedam als bestuurder van een motorrijtuig,
personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als
bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994,
295 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde
lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was
vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem
voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de
leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van
18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van de
categorie B is afgegeven;
3.
hij, op of omstreeks 5 mei 2022 te Schiedam, als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmee rijdende op de voor het verkeer openstaande wegen, de
s-Gravelandseweg en/of de Broersvest, althans op één van deze wegen, zich zodanig
heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon worden
veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte toen, daar,
- heeft gereden met een snelheid die (veel) hoger lag dan de ter plaatse toegestane
50 km/u, namelijk met een snelheid van (minstens) 103 km/u, althans met een voor
de situatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of zijn snelheid niet of
onvoldoende heeft aangepast aan de wegsituatie en/of niet zijn voertuig tot
stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien
en/of
- bij het naderen van het naar rechts afbuigende weggedeelte van de Broersvest,
rechtdoor is blijven rijden, althans niet naar rechts heeft gestuurd en/of
onvoldoende rechts heeft gehouden en/of
- (vervolgens) op/tegen de in/op de Broersvest gelegen verhoogde middengeleider
is (aan)gereden en/of (op)gebotst en/of
- (ten gevolge waarvan) dat motorrijtuig is gaan slippen/schuiven en/of is
(aan)gereden en/of (op) gebotst en/of tot stilstand is gekomen tegen de in/op de
Broersvest gelegen pa(a)l(en) van de bovenleiding en/of een verkeerslicht.