ECLI:NL:RBROT:2025:6887

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
11428111 CV EXPL 24-29977
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening met geschil over de aard van de transactie

In deze zaak heeft eiseres aan gedaagde een bedrag van € 2.220,- uitgeleend tussen december 2023 en januari 2024, met een terugbetalingsafspraak vastgelegd in een overeenkomst van 11 februari 2024. Gedaagde heeft slechts € 1.000,- terugbetaald, waardoor er nog een openstaand bedrag van € 1.220,- resteert, plus rente en incassokosten. Gedaagde betwist dat het om een lening ging en stelt dat het geld een betaling was voor iPhones die nooit zijn geleverd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er wel degelijk sprake is van een geldlening, aangezien eiseres een ondertekende overeenkomst en bankafschriften heeft overgelegd die de lening onderbouwen. Gedaagde heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat het om een betaling voor iPhones ging. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen, inclusief de gevorderde rente en incassokosten, en gedaagde veroordeeld tot betaling van in totaal € 1.970,76, met wettelijke rente vanaf 1 december 2024. Tevens zijn de proceskosten aan gedaagde opgelegd, die zijn begroot op € 895,39. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11428111 CV EXPL 24-29977
datum uitspraak: 13 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.V. Blokland, h.o.d.n. KLANT Incasso & Debiteurenbeheer,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 21 november 2024, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de akte van [eiseres] van 17 april 2025, met bijlage.
1.2.
Op 15 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [eiseres] met haar schoonvader ([naam]) en gemachtigde. [gedaagde] is, hoewel hij daarvoor op de juiste wijze is opgeroepen, zonder bericht, niet verschenen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiseres] heeft aan [gedaagde] tussen december 2023 en januari 2024 in totaal een bedrag van € 2.220,- uitgeleend. Afspraken over terugbetaling zijn vastgelegd in een overeenkomst van 11 februari 2024. Daarin staat dat [gedaagde] het aan hem uitgeleende bedrag op 1 maart 2024 moet terugbetalen of anders in termijnen met 5% rente per maand tot 1 december 2024. [gedaagde] heeft tussen 1 maart 2024 en 7 juni 2024 in totaal € 1.000,- terugbetaald (4 x € 250,-). Per 7 juni 2024 staat nog € 1.220,- open, plus € 635,17 aan rente. Omdat [gedaagde] het openstaand saldo niet op tijd heeft betaald, vordert [eiseres] ook buitengerechtelijke incassokosten van € 115,59. In totaal eist [eiseres] in deze procedure € 1.970,76, met wettelijke rente vanaf 1 december 2024 en vergoeding van proceskosten.
2.2.
[gedaagde] stelt dat het bedrag geen lening was, maar een betaling voor bestelde iPhones die nooit geleverd zijn. [eiseres] wist dat het om een risicovolle aankoop ging. [gedaagde] erkent nog € 1.000,- schuldig te zijn en wil dit in termijnen terugbetalen, maar hij verzet zich tegen de gevorderde rente en extra kosten.
2.3.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat de eis wordt toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] € 1.970,76 moet betalen met bijkomende kosten. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Lening
2.4.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of sprake is van een geldleningsovereenkomst, zoals door [eiseres] is gesteld. De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is. [eiseres] heeft een schriftelijke, door [gedaagde] ondertekende geldleningsovereenkomst overgelegd. Ook heeft zij bankafschriften waaruit blijkt dat zij meerdere betalingen aan [gedaagde] heeft gedaan, overgelegd. Hiermee heeft zij voldoende onderbouwd dat sprake is van een geldlening. [gedaagde] heeft daar onvoldoende tegenover gesteld. De stelling van [gedaagde] dat de door hem ontvangen bedragen betrekking zouden hebben op een betaling voor bestelde iPhones is onvoldoende onderbouwd en is bovendien ter zitting gemotiveerd betwist door [eiseres] . Daar komt bij dat [gedaagde] heeft erkend dat hij nog een bedrag van € 1.000,- aan [eiseres] verschuldigd is. Daarmee bevestigt hij dat hij bedragen van haar heeft ontvangen die hij (deels) nog moet terugbetalen.
2.5.
Vaststaat aldus dat de gelden door [gedaagde] zijn ontvangen en dat hij de geldleningsovereenkomst heeft ondertekend. Hij moet dus het openstaande bedrag van € 1.220,- aan [eiseres] terugbetalen. De door [gedaagde] aangevoerde persoonlijke of financiële omstandigheden – die overigens niet met stukken zijn onderbouwd – vormen geen grond om hem van zijn contractuele verplichtingen tegenover [eiseres] te ontslaan. Deze omstandigheden komen voor zijn rekening en risico.
Incassokosten
2.6.
De incassokosten van € 115,59 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). [gedaagde] is op de juiste wijze aangemaand en in de gelegenheid gesteld om binnen de wettelijke termijn van veertien dagen alsnog tot betaling over te gaan. Nu betaling desondanks is uitgebleven, maakt [eiseres] terecht aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten.
Rente
2.7.
De contractuele rente van € 635,17 wordt toegewezen, omdat partijen dit hebben afgesproken in de overeenkomst. [gedaagde] heeft niet onderbouwd waarom deze rente onredelijk zou zijn. Vanaf 1 december 2024 wordt de wettelijke rente toegewezen.
In totaal zal worden toegewezen:
hoofdsom € 1.220,00 (plus wettelijke rente vanaf 1 december 2024 over
dat bedrag)
incassokosten € 115,59
contractuele rente
€ 635,17 +
€ 1.970,76
Proceskosten
2.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen op € 137,39 aan dagvaardingskosten, € 248,- aan griffierecht, € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 895,39. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 1.970,76 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.220,- vanaf 1 december 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 895,39;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
53954