ECLI:NL:RBROT:2025:680

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
C/10/691414 / KG ZA 24-1220
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert de vrouw dat de man haar ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening van de woning die op naam van de man staat. De partijen hebben een geregistreerd partnerschap gehad dat op 16 mei 2024 is ontbonden, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn. De vrouw heeft de woning verlaten en woont nu in een huurwoning met haar kinderen. De man heeft echter niet voldoende inspanningen geleverd om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan, ondanks dat hij in de woning blijft wonen met zijn nieuwe vriendin. De voorzieningenrechter oordeelt dat het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering voldoende is aangetoond, en dat de man verplicht is om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan. De man wordt veroordeeld om dit binnen zes weken na betekening van het vonnis te doen, met een dwangsom van € 250,- per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 150.000,-. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/691414 / KG ZA 24-1220
Vonnis in kort geding van 21 januari 2025
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.D. Bakker te Den Haag.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 december 2024, met 6 producties;
  • de mondelinge behandeling op 7 januari 2025.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 8 augustus 2011 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Zij hebben samen vier (nog minderjarige) kinderen, waarover zij gezamenlijk het ouderlijk gezag hebben.
2.2.
Tijdens het geregistreerd partnerschap woonden partijen samen in de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De woning is in eigendom van de man. Op de woning rust een hypotheek, die op naam staat van beide partijen.
2.3.
Bij beschikking van 16 mei 2024 (hierna: de beschikking) heeft de rechtbank Rotterdam het geregistreerd partnerschap van partijen ontbonden en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn. Verder heeft de rechtbank beslissingen genomen over de zorgregeling van de kinderen, partner- en kinderalimentatie en de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden (lees: de woning). Ten aanzien van dat laatste heeft de rechtbank het volgende beslist:
“4.8. bepaalt in het kader van de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden dat de vrouw, uiterlijk binnen drie maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire geldlening behorende bij de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] ;”
2.4.
Op 26 juli 2024 heeft de man bij het gerechtshof Den Haag hoger beroep ingesteld tegen de beschikking en daarbij verzocht de tenuitvoerlegging van de beschikking te schorsen. Die procedure loopt nog.
2.5.
Op 11 september 2024 is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen tot nakoming van de verplichting neergezet in de overweging 4.8 van de beschikking d.d. 16 mei 2024 met kenmerk C/10/649322 / FA RK 22-8841 en C/10/676073 / FA RK 23-2263 door de vrouw binnen vier weken na het wijzen van het vonnis uit de hoofdelijkheid te laten ontslaan betreffende de hypothecaire geldlening behorende bij de woning aan de [adres] te [plaats] , bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd van € 250,- per dag met een maximum van € 200.000,-;
II. de man te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De man concludeert tot afwijzing van de vordering.

4.De beoordeling

4.1.
Anders dan de man meent, is het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering voldoende gegeven. Uitgangspunt is dat niemand kan worden gedwongen om in een onverdeelde gemeenschap te blijven zitten. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor de hypothecaire geldlening staat niet alleen in de weg aan de verdeling van de gemeenschap van partijen, maar belemmert de vrouw ook in haar mogelijkheden om een eigen woning te verwerven. De stelling van de man dat de vrouw ook zonder die hoofdelijke aansprakelijkheid financieel niet in staat is om een woning te kopen – wat overigens niet is onderbouwd en door de vrouw wordt betwist – doet daar niet aan af.
4.2.
Voor de beoordeling of de gevraagde ordemaatregel toewijsbaar is, komt het aan op een beoordeling van de acties die man heeft ondernomen om de beschikking na te komen en op een belangenafweging.
4.3.
De vrouw vordert dat de man de verplichting uit r.o. 4.8 van de beschikking nakomt. Dat levert een moeilijkheid op in die zin dat daarin niet concreet staat waartoe de man wordt veroordeeld. Aan de andere kant is glashelder dat in r.o. 4.8. van de beschikking, die ertoe strekt dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, ligt besloten dat de man medewerking moet verlenen aan alles wat daarvoor moet gebeuren. De aan de man gegeven termijn om dat te bewerkstelligen, is op 11 december 2024 verlopen.
Daarbij is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet valt in te zien waarom de vrouw, blijkbaar voor onbepaalde tijd (zo wordt afgeleid uit de overgelegde appelschriftuur van de man), aansprakelijkheid moet blijven dragen voor een geldlening ten behoeve van de woning, waarvan zij geen eigenaar is en waarin zij niet woont.
4.4.
Ter zitting is gebleken dat de vrouw bijna 3 jaar geleden de woning heeft verlaten en thans, met de kinderen, in een huurwoning met drie slaapkamers woont. De vrouw heeft geen eigen slaapkamer en de huurprijs is hoog. De man is in de woning (die de vrouw omschrijft als een villa) gebleven en woont daar nu samen met zijn nieuwe vriendin.
4.5.
De man stelt dat het hem – op dit moment – niet lukt om de vrouw te laten ontslaan uit de hypotheek omdat de hypotheekhouder daar niet aan wil meewerken gezien zijn financiële situatie. Wanneer hij denkt dat hem dat wel gaat lukken en waarom van de vrouw mag worden verlangd dat zij daar (nog langer) op wacht, laat hij onbesproken. De man benoemt dat twee van zijn panden in april 2024 zijn afgebrand, en stelt dat dit drukt op zijn financiën. De man heeft deze stellingen echter niet voorzien van enige onderbouwing. Bijzonder merkwaardig is dat de man expliciet verwijst naar afwijzingsbrieven van de bank, maar deze vervolgens niet overlegt, (blijkbaar) ook niet in de hoger beroepsprocedure. De man heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij (voldoende) inspanningen heeft verricht om de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Verder maakt hij niet duidelijk of, in hoeverre, zijn vriendin financieel bijdraagt aan de woonlasten.
4.6.
Bij deze stand van zaken – die op dit moment niet als een al dan niet tijdelijke onmogelijkheid in de zin van artikel 611d Rv kan worden aangemerkt – brengen zowel het niet nakomen van de beschikking als een belangenafweging met zich dat er een dwangmiddel moet worden verbonden aan de verplichting om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan. De in 4.4. geschetste belangen van de vrouw wegen zwaarder dan die van de man die zonder enig uitzicht op verandering wil blijven wonen in een villa waarvoor hij, blijkbaar, de financiële verantwoordelijkheid niet kan dragen. De man wordt dan ook veroordeeld om de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening met betrekking tot de woning. Aan hem wordt daarvoor een termijn van 6 weken na de betekening van dit vonnis verleend. De voorzieningenrechter voegt daar aan toe dat partijen altijd in overleg kunnen treden. Naar het zich laat aanzien zijn er, in de (in dit kort geding niet aannemelijk gemaakte) situatie waar de man van uitgaat maar twee oplossingen mogelijk: verkoop van de woning of overzetten van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor de lening op een ander, bijvoorbeeld de vriendin van de man.
4.7.
Aan de veroordeling wordt een dwangsom verbonden van € 250,- per dag, met een maximum van € 150.000,- (zoals verzocht door de man).
4.8.
In geschillen tussen ex-echtelieden geldt de hoofdregel dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet geen grond om in het onderhavige geval daarvan af te wijken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de man om, binnen zes weken na de betekening van dit vonnis, de vrouw uit de hoofdelijkheid te laten ontslaan betreffende de hypothecaire geldlening behorende bij de woning aan de [adres] te [plaats] ;
5.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 150.000,- is bereikt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.
2091 / 2009