ECLI:NL:RBROT:2025:6797

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
10-014021-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door boekhouder met aanzienlijke schade voor slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, een boekhouder, heeft gedurende een periode van 3,5 jaar ongeveer € 270.000,- verduisterd van de rekening van zijn werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen heeft overgemaakt naar zijn eigen rekeningen, waarbij hij gebruik maakte van zijn positie als boekhouder. De verdachte heeft de frauduleuze handelingen gepleegd terwijl de aangeefster, die ongeneeslijk ziek was, op haar kwetsbaarst was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een beroepsverbod opgelegd voor de duur van drie jaren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft openheid van zaken gegeven nadat de verduistering aan het licht kwam en heeft het verduisterde bedrag inmiddels terugbetaald via een civiele procedure. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straffen gemotiveerd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-014021-22
Datum uitspraak: 4 juni 2025
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
raadsvrouw mr. B.L.M. Ficq, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. ter Braak heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden en ontzetting uit het recht tot uitoefening van het beroep van financieel administrateur voor de duur van 5 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde is door de verdachte bekend en hierop is door de verdediging geen verweer gevoerd. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 4 september 2017 tot en met 18 januari 2021,
in Nederland,
meermalen, telkens opzettelijk
een geldbedrag ter hoogte van totaal
185.631,50euro,
geheel of ten dele toebehor
ende aan mevrouw [persoon A] en/of [bedrijf 1]
en/of meneer [persoon B] en/of [bedrijf 2]
,
en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking , te weten (als) boekhouder van [bedrijf 1] en/of als medewerker
van [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] ,
onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 18 mei 2020 tot en met 19 mei 2021,
in Nederland,
meermalen, telkens opzettelijk
een geldbedrag ter hoogte van totaal 85.145,- euro,
geheel of ten dele toebehor
ende aan mevrouw [persoon A] en/of [bedrijf 1]
, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking , te weten (als) boekhouder van [bedrijf 1] en/of als medewerker
van [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] ,
onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze cursief in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
2.
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft over een periode van ongeveer 3,5 jaar grote geldbedragen van in totaal ongeveer € 270.000,- verduisterd. De verdachte heeft als boekhouder van het bedrijf van de aangeefster betalingen overgemaakt naar veertien verschillende eigen (buitenlandse) bankrekeningen en een bankrekening op naam van zijn partner. De naam van de tegenrekening werd door de verdachte steeds veranderd naar het bedrijf van een van de zzp’ers die voor het bedrijf van de aangeefster werkte. Om die reden heeft de aangeefster de frauduleuze handelingen van de verdachte niet opgemerkt. Ook heeft hij naar eigen zeggen een zogenaamde lening afgesloten en daarmee – zonder dat de aangeefster van deze ‘lening’ op de hoogte was – tienduizenden euro’s weggesluisd. De verdachte heeft zich daarbij niet bekommerd om de schade en het leed dat hij hiermee veroorzaakte. Hij heeft het vertrouwen dat de aangeefster in hem stelde – en ook behoorde te kunnen stellen – op ernstige wijze beschaamd. De verdachte heeft zich kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin. Extra wrang is dat de verdachte deze gedragingen beging op het moment dat de aangeefster ongeneeslijk ziek was.
Nadat de verduistering aan het licht kwam, heeft de verdachte openheid van zaken gegeven. Inmiddels is het geldbedrag – via een civiele procedure – terugbetaald aan de aangeefster.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in 2008 is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Gelet op de ouderdom van deze veroordeling zal de rechtbank die niet als recidive meewegen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gevangenisstraf
Gelet op de aard, de ernst en de duur van de strafbare feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. De daarvoor aangedragen persoonlijke omstandigheden van de verdachte wegen echter niet zo zwaar dat aanleiding bestaat af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting voor fraude van een bedrag tussen de € 250.000,- en € 500.000,- een gevangenisstraf tussen de 12 en 18 maanden voorgesteld.
De rechtbank merkt de volgende factoren als strafverzwarend aan. Allereerst heeft de verduistering gedurende een lange periode plaatsgevonden. Daarnaast heeft de verdachte de verschillende geldbedragen op slinkse wijze – via verschillende (buitenlandse) bankrekeningen op zijn en zijn partners naam – verduisterd. Ook heeft de verdachte niet alleen telkens misbruik gemaakt van zijn positie als boekhouder, maar heeft hij dit gedaan op het moment dat de aangeefster op haar zwakst was. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat de aangeefster in haar laatste levensjaren veelvuldig onder stress heeft gestaan als gevolg van de gedragingen van de verdachte. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn verantwoordelijkheid beperkt heeft genomen door niet ter zitting te verschijnen en daar verantwoording af te leggen.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop van de zaak. Een verdachte dient binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 9 mei 2022, omdat de verdachte op die dag bekend is geworden met de verdenkingen tegen hem. Tot aan dit vonnis is een periode van meer dan drie jaar verstreken. De redelijke termijn waarin deze zaak had moeten worden afgedaan is 2 jaar, omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze vertraging is niet aan de verdachte te wijten en dit betekent dat de redelijke termijn met ruim een jaar is overschreden. Verder neemt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat de verdachte met naam en toenaam publiekelijk is neergezet als fraudeur in een tv-programma en hij en zijn familie daarvan hinder en last hebben ondervonden en nog steeds ondervinden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Beroepsverbod
De rechtbank acht gevaar op herhaling aanwezig gelet op de aard van de strafbare gedraging, het grote financieel gewin voortkomend uit deze gedraging en de lange duur van de gedraging. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank als bijkomende straf een tijdelijk beroepsverbod opleggen. Daarmee wordt de samenleving beschermd tegen verder frauduleus handelen door de verdachte. Het verbod zal gelden voor de duur van drie jaren.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen van € 500,- en € 5.000,- terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen van € 500,- en € 5.000,- zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt als bijkomende straf op aan de verdachte:
- ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van boekhouder dan wel enig beroep als financieel administrateur voor de duur van 3 (drie) jaren. De termijn van dit beroepsverbod gaat in op de dag dat de verdachte het onvoorwaardelijke deel van de hem opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan;
geeft de reclassering op grond van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht opdracht toezicht te houden op de naleving van dit beroepsverbod;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
o 500 EUR ( [omschrijving 1] );
o 5000 EUR ( [omschrijving 2] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. P. Joele en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 4 juni 2025.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Feit 1 (de facturen):
hij in of omstreeks de periode van 4 september 2017 tot en met 18 januari 2021 ,
te Spijkenisse, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk
een geldbedrag ter hoogte van totaal 185.640,- euro,
in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehoorde aan mevrouw [persoon A] en/of [bedrijf 1]
en/of meneer [persoon B] en/of [bedrijf 2]
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking danwel uit
hoofde van zijn beroep, te weten (als) boekhouder van [bedrijf 1] en/of als medewerker
van [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] ,
elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 4 september 2017 tot en met 18 januari 2021 ,
te Spijkenisse, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal
een geldbedrag ter hoogte van totaal 185.640,- euro,
in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehoorde aan mevrouw [persoon A] en/of [bedrijf 1]
en/of meneer [persoon B] en/of [bedrijf 2]
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
Feit 2 (de lening):
hij in of omstreeks de periode van 18 mei 2020 tot en met 19 mei 2021,
te Spijkenisse, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
een geldbedrag ter hoogte van totaal 85.145,- euro,
in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehoorde aan mevrouw [persoon A] en/of [bedrijf 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking danwel uit
hoofde van zijn beroep, te weten (als) boekhouder van [bedrijf 1] en/of als medewerker
van [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] ,
elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 18 mei 2020 tot en met 19 mei 2021,
te Spijkenisse, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
een geldbedrag ter hoogte van totaal 85.145,- euro,
in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehoorde aan mevrouw [persoon A] en/of [bedrijf 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.