ECLI:NL:RBROT:2025:6774

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
C/10/672492 / HA ZA 24-87
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen diverse partijen betrokken bij hotelgroep en financier over herstructurering en onrechtmatig handelen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen verschillende partijen die betrokken zijn bij een hotelgroep, waaronder een financier. De hotelgroep was oorspronkelijk georganiseerd in een commanditaire vennootschap (CV) en een exploitatievennootschap (OpCo). De financier heeft executiemiddelen ingezet na een herstructurering van de hotelgroep, waarbij de CV-structuur werd verlaten. De eisers, die belangen in de hotelgroep hadden, stellen dat de financier en de medevennoten onrechtmatig hebben gehandeld door hen hun belangen af te nemen zonder vergoeding. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen of wanprestatie. De situatie waarin de eisers zich bevinden is voornamelijk het gevolg van hun eigen handelen. De rechtbank motiveert haar beslissing door te stellen dat de financier geen misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt en dat de medevennoten rechtmatig hebben gehandeld. De vorderingen van de eisers worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/672492 / HA ZA 24-87
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2],
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 3],
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. I.J.A. Tax te Rotterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde 1],
gevestigd te [plaats 2] ( [land 1] ),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.C. Netten te [plaats 6] ,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde 2],
gevestigd te [plaats 3] ( [land 2] ),
gedaagde in conventie,
advocaat mr. E.C. Netten te [plaats 6] ,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde 3],
gevestigd te [plaats 4] ( [land 2] ),
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.R.C. van Zoest te [plaats 6] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.R.C. van Zoest te [plaats 6] ,

5.[gedaagde 5] ,

wonende te [plaats 5] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.R.C. van Zoest te [plaats 6] ,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [plaats 5] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.R.C. van Zoest te [plaats 6] ,
7.
[gedaagde 7],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.R.C. van Zoest te [plaats 6] ,
8.
[gedaagde 8],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.R.C. van Zoest te [plaats 6] ,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 9],
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.R.C. van Zoest te [plaats 6] ,
10. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde 10],
gevestigd te [plaats 4] ( [land 2] ),
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.R.C. van Zoest te [plaats 6] ,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 11],
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.R.C. van Zoest te [plaats 6] ,
12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 12],
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.R.C. van Zoest te [plaats 6] ,
13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 13],
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. E.C. Netten te [plaats 6] ,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 14],
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. E.C. Netten te [plaats 6] ,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 15],
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. E.C. Netten te [plaats 6] ,
16. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 16],
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. E.C. Netten te [plaats 6] ,
17. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 17],
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. E.C. Netten te [plaats 6] ,
18.
[gedaagde 18],
wonende te [plaats 6] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. R.J. van Agteren te [plaats 6] ,
19.
[gedaagde 19],
wonende te [plaats 7] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. R.J. van Agteren te [plaats 6] .
waarin zich heeft gevoegd aan de kant van eisers in conventie:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gevoegde partij 1],
gevestigd te [plaats 6] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gevoegde partij 2],
gevestigd te [plaats 5] ,
gevoegde partijen,
advocaat mr. S. Derksen te [plaats 6] .
Eisers in conventie zullen hierna [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] genoemd worden. Als eisers in conventie samen bedoeld zijn worden ze [eiser c.s.] genoemd.
Gedaagden in conventie 1, 2 en 13 tot en met 17 worden hierna respectievelijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 13] , [gedaagde 14] , [gedaagde 15] , [gedaagde 16] en [gedaagde 17] genoemd. Samen worden ze [gedaagde 1 c.s.] genoemd.
Gedaagden 3 tot en met 12 worden hierna respectievelijk [gedaagde 3] , [gedaagde 4] , [gedaagde 5] , [gedaagde 6] , [gedaagde 7] , [gedaagde 8] , [gedaagde 9] , [gedaagde 10] , [gedaagde 11] en [gedaagde 12] genoemd. Samen worden zij [gedaagde 2 c.s.] genoemd.
Gedaagden 18 en 19 worden hierna [gedaagde 18] en [gedaagde 19] genoemd.
De gevoegde partijen worden hierna samen [gevoegde partijen c.s.] genoemd.
Als alle gedaagden in conventie samen bedoeld zijn worden ze ook wel aangeduid als “gedaagden”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 oktober 2022, met producties 1 tot en met 148;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie van [gedaagde 1 c.s.] , met producties 1 tot en met 89;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, tevens conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv van [gedaagde 2 c.s.] , met producties 1 tot en met 176;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 18] en [gedaagde 19] ;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 149 tot en met 151;
  • het vonnis in incident van de rechtbank Den Haag van 20 december 2023, waarbij het [gevoegde partijen c.s.] is toegestaan zich aan de zijde van [eiser c.s.] te voegen, en de aan dat vonnis ten grondslag liggende stukken;
  • de akte positie gevoegde partijen van [gevoegde partijen c.s.] ;
  • het vonnis van 17 januari 2024, waarbij de rechtbank Den Haag de zaak heeft verwezen naar team handel en haven van de rechtbank Rotterdam;
  • de conclusie van repliek in conventie, met wijziging van eis, met producties 152 tot en met 166;
  • de conclusie van [gevoegde partijen c.s.] ;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in het 843a Rv-incident van [gedaagde 1 c.s.] , met producties 90 tot en met 92;
  • de conclusie van dupliek in de hoofdzaak, tevens conclusie van antwoord in het incident ex art. 843a Rv van [gedaagde 2 c.s.] , met producties 177 tot en met 185;
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde 18] en [gedaagde 19] ;
  • de e-mail van 10 september 2024 van de rechtbank, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling;
  • de brief van 31 januari 2025 van de rechtbank, met nadere informatie over de zitting;
  • de brief van 18 februari 2025 namens [eiser c.s.] , met producties 167 tot en met 175;
  • de mondelinge behandeling van 4 maart 2025, het daarvan opgestelde proces-verbaal en de bij die gelegenheid door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat er vonnis zal worden gewezen.

2.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om een geschil tussen diverse (rechts)personen die zijn betrokken bij een hotelgroep, waaronder een financier van de hotelgroep. De hotelgroep was aanvankelijk zo ingericht dat het hotelvastgoed aan een CV toebehoorde en de exploitatie van de hotels in een daarvan losstaande groep van vennootschappen plaatsvond, die hun winsten afdroegen aan de CV. [eiser sub 1] heeft een substantieel (indirect) belang in de CV. De CV is in
defaultkomen te verkeren onder de financieringsovereenkomst. Daarop heeft de financier executiemiddelen ingezet. Als gevolg daarvan zijn [eiser c.s.] hun aandelenbelangen in de hotelgroep uiteindelijk kwijtgeraakt en bevindt het hotelvastgoed zich niet meer in de CV. Volgens [eiser c.s.] hebben onder meer de medevennoten van de CV en de financier onrechtmatig gehandeld, of wanprestatie gepleegd, door hem zijn belangen in de hotelgroep af te nemen en zich de daaraan verbonden waarde toe te eigenen.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van onrechtmatig handelen of toerekenbaar tekortschieten. De situatie waarin [eiser c.s.] zijn komen te verkeren, is naar het oordeel van de rechtbank in overwegende mate het gevolg van het eigen handelen en/of nalaten. In de omstandigheden van dit geval heeft de financier geen misbruik van bevoegdheid gemaakt door de haar toekomende executiemiddelen aan te wenden en mochten de medevennoten handelen zoals zij hebben gedaan. In dit vonnis motiveert de rechtbank hoe zij tot deze beslissingen is gekomen.

3.De feiten

De beginfase van de [bedrijf 1] in de Benelux

3.1.
Het Britse [bedrijf 1] exploiteert een budget-hotelketel onder de naam [bedrijf 1] .
3.2.
[gedaagde 7] had in 2007 de mogelijkheid om een licentie te verkrijgen voor het openen van hotels in de Benelux op basis van het [bedrijf 1] -concept. Om van die mogelijkheid gebruik te kunnen maken, is [gedaagde 7] gaan samenwerken met [eiser sub 1] , die een groot netwerk had in de Benelux. Op 28 december 2007 heeft [bedrijf 1] een exclusieve licentie verleend aan [gedaagde 7] voor het opzetten van [bedrijf 1] in de Benelux.
3.3.
De groep waartoe de [bedrijf 1] in de Benelux behoorden (hierna: de Hotelgroep) bestond aanvankelijk uit de zogenaamde PropCo-tak en OpCo-tak. In de PropCo-tak was het vastgoed van de Hotelgroep ondergebracht. De OpCo-tak was de operationele tak van de Hotelgroep, waarin de exploitatievennootschapen van de verschillende hotels waren ondergebracht (hierna: de Exploitatievennootschappen). De Exploitatievennootschappen huurden de hotelgebouwen van de PropCo-tak.
De PropCo-tak
3.4.
De PropCo-tak bestond uit de op 1 januari 2010 door [gedaagde 7] en [eiser sub 1] opgerichte commanditaire vennootschap [CV] (hierna: de CV). [eiser sub 2] (de persoonlijke holding van [eiser sub 1] ) en [gedaagde 3] (de persoonlijke holding van [gedaagde 7] en zijn echtgenote [gedaagde 8] ) hebben elk als commanditaire vennoot een belang van 47,05% in de CV. [gedaagde 4] heeft als commanditaire vennoot een CV-belang van 4,9%. De echtgenote van [gedaagde 6] (voor de leesbaarheid hierna aangeduid als: [gedaagde 6] ) heeft als commanditaire vennoot een CV-belang van 1%.
[eiser sub 2] , [eiser sub 1] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 6] worden hierna ook wel aangeduid als “de Vennoten” [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 6] worden hierna ook wel “de Medevennoten” genoemd.
3.5.
Aanvankelijk was [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) de beherend vennoot van de CV. De aandelen in [bedrijf 2] worden voor 100% gehouden door [eiser sub 1] . Vanaf 16 december 2015 is [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) de beherend vennoot van de CV. [bedrijf 3] is een 100% dochter van [bedrijf 2] .
3.6.
De juridische eigendom van het vastgoed van de Hotelgroep berustte in de aanvankelijke structuur bij de beherend vennoot, dus eerst bij [bedrijf 2] en later bij [bedrijf 3] . De economische eigendom van het vastgoed van de Hotelgroep berustte bij de CV.
3.7.
Tussen 2010 en 2013 heeft de CV via haar beherend vennoot de juridische eigendom verkregen van hotelgebouwen aan [adres 1] te [plaats 6] , [adres 2] te [plaats 1] en [adres 3] te [plaats 8] . In 2016 werd daar het hotelgebouw aan [adres 4] aan toegevoegd (hierna tezamen aangeduid als: het Hotelvastgoed).
3.8.
Een CV-overeenkomst van 17 december 2015 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“8.4. Any assets at any time acquired in the name of the CV shall be legally owned by the Managing Member and economically owned by the Members.”
3.9.
Een CV-overeenkomst van 18 januari 2017 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

8. Management and representation.
8.1.
The management of the CV shall be vested in the Managing Member. The Managing Member shall have full authority to perform all acts of management ("beheer en beschikking") and to represent and bind the CV within the scope of the objects set out in Article 3. Notwithstanding any other provision of this Agreement, the following actions of the Managing Member shall require the unanimous prior written consent of the Limited Members:
(…)
b. the merger or consolidation of the CV with another company, partnership or enterprise;
(…)”
8.5.
Any assets at any time acquired in the name of the CV are to be acquired as much as practically possible and legally owned by the Custodian and are beneficially owned by the Members with a Membership Interest. If in deviation of the foregoing the Managing Member acquires and holds legal title to property in the name of the CV, such property is beneficially owned by the Members with a Membership Interest.”
De OpCo-tak
3.10.
De OpCo-tak bestaat op het laagste niveau uit individuele werkmaatschappijen. Ieder van deze werkmaatschappijen is verantwoordelijk voor de exploitatie van één van de hotels van de Hotelgroep.
3.11.
De aandelen van de OpCo-werkmaatschappijen werden gehouden door [gedaagde 11] B.V. (thans genaamd [gedaagde 12] , hierna: [gedaagde 11] ). [gedaagde 11] had op basis van een franchiseovereenkomst het exclusieve recht om het [bedrijf 1] -concept in de Benelux op te zetten en te exploiteren. De aandelen in [gedaagde 11] worden gehouden door de Vennoten, in dezelfde verhouding als hun respectievelijke belangen in de CV, met dien verstande dat het aandelenbelang niet door [gedaagde 5] maar door [gedaagde 6] wordt gehouden. Bestuurder van [gedaagde 11] was aanvankelijk [eiser sub 1] (via [eiser sub 3] ).
3.12.
Op 26 september 2014 heeft [gedaagde 11] alle aandelen in de Belgische vennootschap [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ) gekocht. In [bedrijf 5] is het hotelvastgoed aan [adres 5] te [plaats 9] ondergebracht.
De verhuur van het Hotelvastgoed
3.13.
De OpCo-werkmaatschappijen huurden het Hotelvastgoed van de CV. Als huur betaalden de OpCo-werkmaatschappijen ingevolge de betreffende huurovereenkomsten een bedrag gelijk aan hun gerealiseerde EBITDA, minus een beperkt kostenbedrag (hierna: de EBITDA-regeling) aan de CV. Dat kwam er in de praktijk op neer dat het volledige exploitatieresultaat van de OpCo-werkmaatschappijen (afgezien van de genoemde beperkte kostenbijdrage) in de CV terechtkwam en uiteindelijk ten gunste kwam van de Vennoten. Aan deze structuur lagen fiscale overwegingen ten grondslag.
3.14.
In de huurovereenkomsten met de OpCo-werkmaatschappijen is ten aanzien van de EBITDA-regeling het volgende opgenomen:
“Afhankelijk van de gerealiseerde EBITDA van huurder treden huurder en verhuurder in overleg om eventuele bijstelling van de huurprijs. Deze eventuele bijstelling van de huurprijs zal nooit neerwaarts zijn.”
Het sluiten van de eersteMezzanine Facility Agreement
3.15.
In januari 2015 had de Hotelgroep behoefte aan een nieuwe financiering. In dit verband is de Hotelgroep in overleg getreden met [gedaagde 1] .
3.16.
[gedaagde 1] is een financier die participeert in bedrijven.
3.17.
Op 6 februari 2015 hebben [gedaagde 1] en de CV een
Indicative Term Sheetondertekend. Daaruit volgt dat [gedaagde 1] en de CV een
mezzaninefinanciering voor ogen hebben, met een achtergesteld karakter ten opzichte van een in de toekomst door een derde partij aan de Hotelgroep te verschaffen
seniorfinanciering. Uit de
Indicative Term Sheetvolgt dat de Hotelgroep op korte termijn behoefte had aan overbruggingskrediet van € 3,7 miljoen (hierna: het Overbruggingskrediet), op de middellange termijn aan een herfinanciering van € 14,7 miljoen en op de langere termijn aan één of meer nieuwe
senior loans.Daarnaast wordt in de
Indicative Term Sheetde optie tot verkrijging van een aandelenbelang door [gedaagde 1] benoemd.
3.18.
Op 21 mei 2015 heeft [persoon A] , CEO bij [gedaagde 1] , het volgende aan [eiser sub 1] gemaild:
“We should set up a meeting, possibly for next week to start immediately working on:
- Getting the senior in place
- Finalizing the underwriting of the pipeline
We were not just talking, we want to assist and lead you in this context to ensure we all get the best outcome.”
3.19.
Op 26 mei 2015 is een
Mezzanine Facility Agreement(hierna: de aanvankelijke MFA) voor € 25 miljoen euro tot stand gekomen tussen [gedaagde 1] als kredietverstrekker, [gedaagde 2] als
agenten
security agent, [bedrijf 2] als de beherend vennoot van de CV namens de CV en enkele andere entiteiten (hierna: de [gedaagde 1] -lening). De aanvankelijke MFA luidt, voor zover voor deze zaak van belang, als volgt:

1.DEFINTIONS AND INTERPRETATIONS1.1 Definitions(…)“Default” means an Event of default or any event or circumstance specified in clause 22 (Events of default) which would (with the expiry of a grace period, the giving of notice, the making of any determination under the Finance Documents or any combination of any of the foregoing) be an Event of default;(…)18 UNDERTAKINGS

(…)
18.1
Reorganisation
(a) Within 90 days of the date of this Agreement (the "
Re-organisation Period"), the Obligors shall procure that the Group has implemented the reorganisation as described in the letter from the Partnership to the Dutch Tax Authority dated 2 April 2015 ("
Proposed Re-organisation") (the "
DTA Letter").”
Artikel 18.10 heeft het oog op een reorganisatie waarbij de CV-structuur wordt verlaten. Als
Schedule 7is bij de aanvankelijke MFA een concept
Equity Option Heads of Termsgevoegd, waarin de voorwaarden staan voor een koopoptie van 25% voor [gedaagde 1] van de aandelen in de besloten vennootschap die in het kader van de reorganisatie wordt opgericht.
De [uitgaansgelegenheid]
3.20.
In 2014 verwerft [gedaagde 11] een belang van 50% in het kapitaal van [bedrijf 6] is eigenaar van de [uitgaansgelegenheid] en exploiteert op de [uitgaansgelegenheid] diverse activiteiten. De andere 50% van de aandelen in [bedrijf 6] werd door [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ) verkregen.
3.21.
In de samenwerking tussen [gedaagde 11] en [bedrijf 7] is [gedaagde 11] verplicht financiële middelen aan [bedrijf 6] ter beschikking te stellen voor de aankoop, ontwikkeling en exploitatie van de [uitgaansgelegenheid] . In dat verband is [gedaagde 11] op 16 juni 2015 een kredietovereenkomst aangegaan met [bedrijf 6] Ter nakoming van deze financiële verplichtingen moest [gedaagde 11] externe financiering aantrekken. Dat heeft zij gedaan door het daarvoor opgerichte [bedrijf 8] (hierna: [bedrijf 8] ) obligaties uit te laten gegeven aan 70 investeerders voor een totaalbedrag van € 2.475.000,-. Dit bedrag is door de obligatiehouders overgemaakt op de bankrekening van [eiser sub 3] .
3.22.
[eiser sub 3] heeft aan de obligatiehouders een garantie verstrekt.
3.23.
[bedrijf 8] moest het geleende bedrag van € 2.475.000,- in januari 2018 aan de obligatiehouders terugbetalen.
Overbruggingskrediet
3.24.
De Hotelgroep had in de tweede helft van 2015 behoefte aan het (reeds in de
indicative term sheetgenoemde) Overbruggingskrediet van € 3,7 miljoen euro om aan de verplichtingen te voldoen die zij op zich had genomen vanwege de acquisitie van het hotel in [plaats 9] (zie 3.12). Voor die acquisitie heeft [gedaagde 11] geld geleend van [bedrijf 1] . Deze lening moest in september 2015 worden afgelost.
3.25.
Omdat het niet lukte om het Overbruggingskrediet bij een andere financier dan [gedaagde 1] te krijgen, heeft [gedaagde 1] het Overbruggingskrediet verstrekt.
Aanvang herstructurering en aantreden ING Bank alsseniorfinancier
3.26.
Nadat eind 2015 in het kader van de herstructurering van de Hotelgroep [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] ) en [bedrijf 3] zijn opgericht als onderdeel van een herstructureringsplan, is ING Bank (hierna: ING) aangetreden als
seniorfinancier.
3.27.
[eiser sub 1] was aanvankelijk (indirect) bestuurder van [bedrijf 9] en [bedrijf 3] .
De financieringsdocumentatie
3.28.
De financiering van de Hotelgroep en de onderlinge verhouding en rangorde tussen de financiers van de CV - [gedaagde 1] (en [gedaagde 2] als zekerhedenagent) en ING - zijn vastgelegd in de volgende documenten (hierna: de Financieringsdocumentatie”):
- een
Senior Facility Agreementvan 28 december 2015 (hierna: de SFA);
- een gewijzigde
Mezzanine Facility Agreement(hierna: de MFA);
- een
Intercreditor Agreementvan 21 december 2015 (hierna: de ICA);
- een (gewijzigde) garantieovereenkomst van 27 december 2015 (hierna: de Garantieovereenkomst);
De SFA
3.29.
Met de SFA hebben de CV als kredietnemer en ING als kredietverstrekker en een aantal andere entiteiten als garantieverstrekkers een kredietovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 25 miljoen. Overeengekomen is dat dit bedrag in drie tranches zou worden uitbetaald. De derde tranche zou pas worden uitbetaald na opening van een hotel in [plaats 9] .
De MFA
3.30.
De MFA geeft [gedaagde 2] een vordering op de CV, gelijk aan de vordering van [gedaagde 1] op de CV - een zogenaamde
parallel debt. Deze vordering is gesecureerd met verschillende zekerheidsrechten, waaronder met een eersterangs pandrecht op de belangen van de Vennoten in de CV, een eersterangs pandrecht op de aandelen van [eiser sub 1] in [bedrijf 2] , een eersterangs pandrecht op de aandelen van [eiser sub 3] , [gedaagde 8] , [gedaagde 6] en [gedaagde 4] in [bedrijf 9] en een tweederangs hypotheekrecht (na ING) op het Hotelvastgoed.
De MFA luidt verder, voor zover voor deze zaak van belang, als volgt:

1.1 Definitions
(…)
“1.2 Incorporation of defined terms and construction
( a) Unless a contrary indication appears, terms defined in, or construed for the purposes of, the Original Mezzanine Facility Agreement have the same meanings when used in this Agreement (unless the same are otherwise defined in this Agreement). (…)
7. REPAYMENT
7.1
Repayment of Loans
The Partnership shall repay EUR 2.500.000 together with any accrued interest on the Loans as at the date of such repayment) on 27 May 2016 and the remainder of all Loans in full on the Termination Date.
(…)
14. COSTS AND EXPENSES
14.1
Transaction expenses
The Partnership shall promptly on demand pay each of the Agent, the Arranger and the Security Agent the amount of all pre-approved out of pocket costs and expenses (including legal fees) reasonably incurred by any of them (and, in the case of the Security Agent, by any Receiver or Delegate) in connection with the negotiation, preparation, printing, execution, syndication and perfection of:
( a) this Agreement and any other documents referred to in this Agreement or in a Security Document; and
( b) any other Finance Documents executed after the date of this Agreement.
(…)
15. BANK ACCOUNTS
15.1
Designation of Accounts
( a) The Partnership must maintain the following bank accounts in the name of the Partnership:
(i) a deposit account designated the "
Distributions Account";
(…)
(v) a deposit account designated the "
Disposals Account".
(…)
15.4 Disposals Account(…)
( b) The Obligors must ensure that the Disposal Proceeds of a Property are, unless immediately applied in accordance with clause 8.3 (Mandatory prepayment) paid into the Disposals Account in accordance with clause 18.3 (Disposal Accounts).
(…)
15.6 Distributions Account
(…)
(b) At least 2 Business Days prior to each Interest Payment Date, the Partnership shall procure that the Opco's pay an amount that is at least equal to FCF (Quarterly) into the Distributions Account from their respective Operating Accounts.
(…)
18. UNDERTAKINGS
Each Obligor covenants with the Finance Parties that, as from the date of this Agreement until all its liabilities under the Finance Documents have been discharged to undertake the following obligations. (…)
18.5
Acquisitions
No Obligor may make any acquisition of any real property (nor enter into any agreement to purchase any real property) nor enter into a lease agreement other than pursuant to an Approved Transaction.
(…)
18.1
Reorganisation
(a) By no later than 1 March 2016, the Obligors shall procure that the Group has implemented the reorganisation as described in schedule 5 to the Senior Facility Agreement.
(…)
22. EVENTS OF DEFAULT
Each of the events or circumstances set out in Clause 22 is an Event of Default (save for Clause 22.20 (Acceleration).
22.1.
Non-payment
An Obligor does not pay on the due date any amount payable pursuant to a Finance Document at the place and in the currency in which it is expressed to be payable.
(…)
22.3
Other obligations(a) A Transaction Obligor does not comply with any term of:
(…)
(vi) Clause 18.10(a) (Reorganisation); …
(…)
(b) A Transaction Obligor does not comply with any provision of the Finance Documents (other than those referred to in clause 22.1 (Non-payment), clause 22.2 (Financial covenants) and paragraph (a) above.
( c) No Event of Default under paragraph (b) above will occur if the failure to comply is capable of remedy and is remedied within 15 Business Days after the earlier of (i) the relevant Obligor becoming aware of such non-compliance and (ii) the Agent notifying the Obligor of such non-compliance. (…)
36. GOVERNING LAW
This Agreement and any non-contractual obligations arising out of or in connection with it are governed by English law.”
3.31.
In artikel 15.6 c-e van de MFA is bepaald dat de betalingen aan [gedaagde 1] moeten worden verricht vanaf de “Distribution accounts”.
3.32.
In de MFA hebben onder meer [bedrijf 2] , [gedaagde 11] , [bedrijf 3] en [bedrijf 9] zich hoofdelijk verbonden om zorg te dragen voor de nakoming van bepaalde verplichtingen die de CV heeft ten aanzien van [gedaagde 1] .
De ICA
3.33.
In de ICA is vastgelegd hoe de onderlinge verhoudingen van ING als
seniorkredietverstrekker, [gedaagde 2] als
mezzanine agenten
mezzanine security agent, [gedaagde 1] als
mezzaninekredietverstrekker en de CV als kredietnemer zijn.
3.34.
In de ICA is bepaald dat de vordering van [gedaagde 1] achtergesteld is aan die van ING en dat ING eersterangs zekerheidsrechten krijgt op de activa van de Hotelgroep en [gedaagde 1] tweederangs zekerheidsrechten krijgt daarop.
3.35.
In de ICA is bepaald dat [gedaagde 1] eersterangs pandrechten kreeg op de aandelen in [bedrijf 2] en [bedrijf 9] . Op grond van de ICA kon [gedaagde 1] van deze eersterangs zekerheidsrechten gebruik maken als er sprake was van verzuim jegens [gedaagde 1] , maar er geen verzuim bestond jegens ING.
3.36.
Indien [gedaagde 1] overging tot het executoriaal verkopen van deze aandelen, was zij op grond van de ICA verplicht om de aandelen zelf in te kopen. Het voornemen hiertoe moest eerst aan ING worden meegedeeld. Vervolgens had [gedaagde 1] op grond van de bepalingen in de ICA 60 dagen de tijd om de executieverkoop te effectueren, bij gebreke waarvan het pandrecht niet meer kon worden uitgewonnen. Op grond van de ICA konden uitsluitend alle aandelen, en niet een deel van de aandelen, worden overgedragen en moesten de aandelen verkocht worden aan een aan [gedaagde 1] gelieerde entiteit.
De Garantieovereenkomst
3.37.
Bij de Garantieovereenkomst heeft [eiser sub 3] zich garant gesteld voor de nakoming van de verplichtingen van (onder meer) de CV als kredietnemer uit de MFA. [eiser sub 3] heeft zich bij de Garantieovereenkomst verplicht om door de kredietnemers verschuldigde bedragen direct te voldoen aan [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] als de kredietnemers niet aan hun betalingsverplichtingen voldoen.
3.38.
[eiser sub 3] heeft zich in de Garantieovereenkomst verbonden om aan [gedaagde 1 c.s.] op eerste verzoek alle kosten die in verband met de Garantieovereenkomst worden gemaakt, te vergoeden.
3.39.
In de Garantieovereenkomst is bepaald dat [eiser sub 3] aan [gedaagde 1] een
disposal feevan € 1 miljoen moet voldoen op 30 april 2016 (hierna: de Disposal Fee), tenzij voor die datum een verkoop van het hotelgebouw aan [adres 6] te [plaats 6] (hierna: [adres 6] ) plaatsvond, waarbij de koopsom niet later dan op 30 april 2016 verschuldigd was. Artikel 10 van de Garantieovereenkomst luidt in zoverre:
“10. DISPOSAL FEE
( a) The Guarantor agrees to pay [gedaagde 1] (for its own account) a fee of EUR 1,000,000 on 30 April 2016 (“Disposal fee").
( b) The Disposal fee shall not be payable by the Guarantor if the Guarantor procures the disposal by the Partnership of all of the Partnership’s rights and obligations in respect of the [adres 6] (…) on arm’s length terms for a price which is the greater of:
( i) EUR 500,000; and
(ii) the cost basis (book value) of the PM Property as depicted in the latest set of consolidated accounts delivered to the Agent pursuant to clause 18.1(a)(i) of the Mezzanine Facility Agreement,
on terms which provide that all consideration is payable by no later than 30 April 2016”
3.40.
De Garantieovereenkomst wordt beheerst door Engels recht.
De periode vanaf maart 2016
3.41.
Op 1 maart 2016 was de in de MFA overeengekomen reorganisatie van de Hotelgroep nog niet doorgevoerd.
3.42.
Per e-mail van 30 maart 2016 heeft [gedaagde 1] de CV op basis van de afspraken daarover in de MFA verzocht de juridische kosten gemaakt in het kader van de uitvoering van de MFA van € 70.000, te vergoeden.
3.43.
Op 30 april 2016 hebben [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] ) als koper en de CV als verkoper (vertegenwoordigd door [eiser sub 1] ) een intentieverklaring ondertekend tot koop/verkoop van [adres 6] voor een bedrag van € 5.250.000,-. In een whatsapp-groep met onder meer [eiser sub 1] , [persoon A] (CEO [gedaagde 1] ) en [persoon B] (Executive Director [gedaagde 1] ) heeft, voor zover hier van belang, hierover de volgende conversatie plaatsgevonden:
[eiser sub 1] :
“Made deal. 5.250.000
Only conditions are check on basestructure and legal
Closing before may 28th
Signed today
(…)
We clear € 2.147.500
(…)”
[persoon A] :
“Nice”
3.44.
[gedaagde 1] en de CV zijn overeengekomen dat de verkoopopbrengst van [adres 6] zou worden aangewend voor het (gedeeltelijk) aflossen van het bedrag van € 2,5 miljoen dat op grond van de MFA op 27 mei 2016 opeisbaar werd. Afgesproken is daartoe dat de CV de verkoopopbrengst direct na ontvangst zou overmaken naar de in 15.4 van de MFA bedoelde “Disposal Account” (zie hiervoor in 3.30, hierna: Disposal Account).
3.45.
Een e-mail van 24 mei 2016 van [gedaagde 2] aan de toenmalige CFO van de Hotelgroep [persoon C] (hierna: [persoon C] ) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Please find the Repayment Statement for the repayment on 27/05/16 attached. As you can see the due amount is EUR 2,593.417.88.
We understand that you are in the process of selling the [adres 6] property in order to repay. Please transfer the relevant sales proceeds into the disposals account according to clause 15.4 (b) “Disposal Proceeds of a Property are, unless immediately applied in accordance with clause 8.3 (Mandatory prepayment), paid into the Disposals Account in accordance with clause 18.2 (Disposals)".
3.46.
Op 27 mei 2016 heeft [bedrijf 11] de CV een
letter of intentaangeboden waarin zij aanbiedt [adres 6] te kopen, onder verstrekking van een lening door [bedrijf 11] aan de CV. Op diezelfde dag heeft [eiser sub 1] deze
letter of intentvoorgelegd aan [gedaagde 1] . In reactie hierop heeft [gedaagde 1] , voor zover hier van belang, in een e-mail van 31 mei 2016 het volgende gemaild aan [eiser sub 1] :
“For above reasons, we do not feel the [bedrijf 11] deal is in our common interest and cannot support it in favour of a clean sale to [bedrijf 10] (or other third party). Let’s stop wasting time on financial reengineering and focus on creating value for the business.
All of the above has to be taken in the context of the situation of the company today, being in default on multiple provisions of the loan, most importantly (but not limited to):
  • An Event of Default has occurred on 1 March 2016 and remains outstanding as [gedaagde 11] failed to comply with reorganisation;
  • An additional Event of Default has occurred on 27 May 2016 as you have missed the due payment of €2,593,417.88; and
3.47.
Op 27 mei 2016 heeft [gedaagde 1] [eiser sub 1] op diens verzoek een aflosnota toegezonden.
3.48.
Op 27 mei 2016 is het in 7.1 van de MFA bedoelde bedrag van € 2,5 miljoen niet terugbetaald aan [gedaagde 1] .
3.49.
Op 13 juni 2016 heeft [gedaagde 2] aan de CV een “Notification of default and reservation of rights” gestuurd. Hierin maakt [gedaagde 2] melding van twee
events of default, te weten het uitblijven van de reorganisatie op 1 maart 2016 en het uitblijven van de aflossing van € 2,5 miljoen op 27 mei 2016. [gedaagde 2] meldt in deze brief verder dat sinds 1 maart 2016 de “Margin Ratchet Rate” verschuldigd is over de openstaande bedragen. [gedaagde 2] geeft verder aan dat zij zich haar rechten uit hoofde van de financieringsovereenkomst voorbehoudt.
3.50.
[adres 6] is in juli 2016 aan [bedrijf 10] verkocht. Op 12 juli 2016 heeft de CV de netto-verkoopopbrengst van € 1.981.681,- ontvangen. Op diezelfde dag heeft [gedaagde 1] aan [persoon C] en [eiser sub 1] gevraagd te bevestigen dat die dag een bedrag van € 2.593.417,88 werd terugbetaald aan [gedaagde 1] .
3.51.
In een e-mail van 22 juli 2016 heeft [gedaagde 1] aan [persoon C] en [eiser sub 1] verzocht om bewijs dat de verkoopopbrengst van [adres 6] was ontvangen en heeft zij gevraagd om uit te leggen waar het geld zich bevond en waarom [gedaagde 1] nog niet was betaald. Hierop volgde tussen 22 juli 2016 en 25 juli 2016 een mailwisseling, hierna voor zover relevant weergegeven:
[eiser sub 1] :
“We will be doing the payment to you on monday. Weve been sloshing around some of it with our cashplanning. Will send you details over the weekend. Im in fuerte right now with family, will call you on monday.”
[gedaagde 1] :
“ [eiser sub 1] - very simple question: do you still have the cash?
You don’t appreciate the urgency. Your actions are starting to lead me to believe that cash has been misappropriated by you and the CFO of the business. You’d better convince me otherwise immediately. WE expect payment today”
[eiser sub 1] :
“We found ourselves in a situation of “better ask forgiveness than permission” and Im sure we’ll have it resolved ASAP”
3.52.
Op 26 juli 2016 heeft [gedaagde 2] de CV een “Notification of default and reservation of rights” gestuurd waarin zij haar zorgen uitte over het niet op de “Disposal Account” gestort zijn van de netto-verkoopopbrengst van [adres 6] , waarin zij om opheldering vroeg en melding maakte van diverse
events of default. [gedaagde 2] wees er in deze brief op dat zij gerechtigd is om haar rechten uit te oefenen, zoals:
“(i) accelerate the Loan;
(ii) commence formal enforcement proceedings; and
(iii) exercise a number of alternative rights available to them under the Finance Documents which would have the effect of enabling the Finance Parties to exercise a significant degree of control over one or more of the Obligors.”
en behoudt zich haar rechten voor.
3.53.
In de periode mei-juli 2016 hebben [eiser sub 1] en [gedaagde 7] per e-mail gesproken over een verkoop van het aandeel van [gedaagde 8] en [gedaagde 7] in de Hotelgroep aan [eiser sub 1] . De achtergrond hiervan was dat [gedaagde 8] ernstig ziek was en [gedaagde 7] voor haar wilde zorgen. In juli 2016 bereikten [gedaagde 7] en [eiser sub 1] daarover een principeakkoord. [gedaagde 7] had toen vanwege de ziekte van [gedaagde 8] al een stap terug gedaan uit de leiding van de Hotelgroep. [eiser sub 1] is met het oog op de financiering van een uitkoop van [gedaagde 8] en [gedaagde 7] in overleg getreden met [bedrijf 12] B.V. (hierna: [bedrijf 12] ).
3.54.
Op 4 augustus 2016 heeft [eiser sub 1] namens de CV een bedrag van € 900.000,- aan [gedaagde 1] voldaan.
3.55.
Bij brief van 5 augustus 2016 heeft [gedaagde 1] [eiser sub 3] onder verwijzing naar de Garantieovereenkomst en de MFA gesommeerd een bedrag van € 2.773.417,88 te voldoen. Dit bedrag ziet op de uitgebleven aflossing van € 2,5 miljoen, minus het op 4 augustus 2016 betaalde bedrag van € 900.000,- en € 70.000,- voor “legal fees”, vermeerderd met rente, en uit een bedrag van € 1 miljoen terzake de Disposal Fee. Omdat betaling uitbleef, heeft [gedaagde 1] vervolgens beslag onder derden gelegd ten laste van [eiser sub 3] .
3.56.
In augustus 2016 heeft [gedaagde 1] BDO ingeschakeld om onderzoek te doen naar de bestemming van de verkoopopbrengst van [adres 6] .
3.57.
Op 22 augustus 2016 heeft een vergadering met alle vennoten van de CV plaatsgevonden. Een geluidstranscript van deze vergadering luidt, voor zover van belang, als volgt:
“ [gedaagde 8] : Ok. Right, so, it would be great to hear from you how we got there.
[eiser sub 1] : Ok, basically what happened is that we used the money that we got from [adres 6] [ [adres 6] , toevoeging rechtbank] partly to eh you know, to get some costs out of the way or some pending funding requirements out of the way for the [uitgaansgelegenheid] . So we used the money, took it out, to put it back in the [uitgaansgelegenheid] .
[gedaagde 8] : So the money went into the [uitgaansgelegenheid] ?
[eiser sub 1] : Yes.
[gedaagde 8] : Yeah?
[eiser sub 1] : Yes.
[gedaagde 8] : The actual cash then went back into the [uitgaansgelegenheid] ?
[eiser sub 1] : Yeah.
(…)
[gedaagde 8] : Ok. So then why are you saying this money went into the [uitgaansgelegenheid] , when
clearly it did not go into the [uitgaansgelegenheid] .
[eiser sub 1] : Well, it went back to [eiser sub 3] .
[gedaagde 8] : The money went back to [eiser sub 3] ?
[eiser sub 1] : Yes, who already paid for the [uitgaansgelegenheid] .
[gedaagde 8] : That’s not what you said. You told me the money went into the [uitgaansgelegenheid] .
[eiser sub 1] : That is what I say. And that’s my position.
(…)
[gedaagde 6] : (…) We agree on that. You said that you will pay back the extracted money from the [uitgaansgelegenheid] by the end of this week, which is Friday 12:00 o'clock.
[eiser sub 1] : Yes, Friday 5:00 o'clock.
[gedaagde 6] : Ok, Friday 5:00 o'clock. How much money is that?
[eiser sub 1] : 1.7 million.
[gedaagde 6] , Ok, 1.7 million,
[eiser sub 1] : Or 1.8 million, I'm not sure, [persoon C] knows that.
(…)”
3.58.
Op 7 september 2016 is [eiser sub 1] ontslagen als bestuurder van [bedrijf 9] , met benoeming van [gedaagde 9] - een holdingvennootschap van [gedaagde 7] - als bestuurder.
3.59.
Bij besluit van 8 september 2016 is [eiser sub 3] ontslagen als bestuurder van [gedaagde 11] , met benoeming van [bedrijf 9] tot bestuurder.
3.60.
Op 12 september 2016 is [bedrijf 3] ontslagen als beherend vennoot van de CV. Op 19 september 2016 is het nieuw opgerichte [gedaagde 11] (hierna: [gedaagde 11] ) benoemd als nieuwe beherend vennoot van de CV. Bestuurder van [gedaagde 11] is [bedrijf 9] .
3.61.
Op 30 september 2016 kwam BDO in het kader van het door [gedaagde 1] opgedragen onderzoek met een rapport. De conclusies van dat rapport waren (onder meer) dat een bedrag van circa € 800.000,- van de verkoopopbrengst van [adres 6] door de CV is overgemaakt aan [eiser sub 3] en dat er in de periode 2015-2016 betalingen hebben plaatsgevonden door de CV aan onder meer [eiser sub 2] en [eiser sub 3] die niet direct een verband lijken te hebben met de bedrijfsvoering van de CV. Het rapport van BDO gaat uit van onttrekkingen aan het vermogen van de CV voor een bedrag van in totaal € 1,8 miljoen.
3.62.
Op 20 december 2016 heeft de CV de aandelen in de vennootschap waarin het [bedrijf 1] in [plaats 9] was ondergebracht, zonder medeweten van [eiser sub 1] , verkocht aan [gedaagde 11] voor een bedrag van € 9,6 miljoen.
3.63.
Op 1 februari 2017 hebben de Medevennoten zich tot hun advocaat gewend met de vraag of het mogelijk was om [eiser sub 1] uit te stoten.
3.64.
Bij mailbericht van 6 februari 2017 heeft [gedaagde 1] aan ING onder meer meegedeeld dat door toedoen van [eiser sub 1] de verkoopopbrengst van [adres 6] tegen de afspraken in niet bij [gedaagde 1] terecht was gekomen, dat [gedaagde 1] BDO had ingeschakeld en dat er minstens € 1,76 miljoen was onttrokken aan de CV dat naar (onder meer) [eiser sub 1] en aan hem gelieerde personen of entiteiten is gevloeid. Dit bericht luidt verder, voor zover van belang, als volgt:
“As a consequence of the actions summarized above, [gedaagde 1] 's lnvestment Committee has decided that we can no langer lend to and/ or partner with [eiser sub 1] [ [eiser sub 1] , toevoeging rechtbank] for legal, compliance and reputation considerations.
As you know, we are fully coordinated with the other shareholders in [gedaagde 11] who in fact are seeking our help to remove [eiser sub 1] and his accomplice [persoon C] . We look forward to working together with you in the coming days to work out the best solution for the lenders and the business.”
3.65.
Op 8 februari 2017 heeft [gedaagde 1] het BDO-rapport aan ING verstrekt.
Het consensual reorganisation plan
3.66.
In of omstreeks februari 2017 heeft [gedaagde 1] aan de Medevennoten een
consensual reorganisation plan”(hierna: het CRP) voorgelegd. Het CRP behelst – kort weergegeven – een wijziging van de structuur van de Hotelgroep, waarbij [gedaagde 1] voor 60% en [gedaagde 3] , [gedaagde 6] en [gedaagde 4] samen voor 40% aandeelhouder worden in de topholding van de Hotelgroep. Die topholding wordt (indirect) de 100% aandeelhouder van zowel de Opco- als de Propco-tak. De CV-structuur verdwijnt daarbij. Voor [eiser sub 1] en zijn vennootschappen ( [eiser sub 3] en [eiser sub 2] ) is in de nieuwe structuur geen plaats. Het CRP luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“OVERVIEW[gedaagde 1] together with the majority shareholders and management of [gedaagde 11] Group have consensually determined a comprehensive restructuring to implement the originally contemplated reorganisation, combining the Propco and Opco, to exclude [eiser sub 1] (the “Defaulting Shareholder'’), and set the business on a new solid foundation for future expansion.
The contemplated consensual reorganisation described in this Memorandum has been developed by [gedaagde 1] and the other shareholders, in consultation with our legal counsel DLA, with the following objectives:
• The restructure process should not impact in any way the on-going successful operations of the business;
• The anticipated restructure should be implemented within a timeframe of 3-6 months; and
• The new shareholder structure should be composed of the three existing shareholders, excluding the Defaulting Shareholder, and [gedaagde 1] .
(…)
• [gedaagde 1] is fully aligned with the existing shareholders, other than the Defaulting Shareholder, and intends to also incorporate an incentive plan with the current management to ensure it is fully motivated and aligned to execute the Company’s growth plan.
(…)
Reorganisation Steps Plan
Acquisition of Interest in Hotel OpcoLegal Aspects
• [gedaagde 1] / [gedaagde 2] to accelerate the Mezzanine Facility based on occurrence of an Event of Default.
1. Enforcement notice is served to [eiser sub 3] stating that [gedaagde 2] executes the right of pledge granted by [eiser sub 3] on its shares in [bedrijf 9] .
• [gedaagde 1] [ [bedrijf 13] ] to acquire [eiser sub 3] shares ([47.05]%) in [bedrijf 9] by way of a public auction (c.5 weeks from notice) or a private foreclosure sale (c.12 weeks from notice).
• Consideration payable for equity stake in [bedrijf 9] likely to be minimal as a result of contingent liability from [gedaagde 1] Mezzanine Facility.
2. [gedaagde 1] [ [bedrijf 13] ] to increase its ownership in [bedrijf 9] via share capital increase at pre-money valuation as per private foreclosure or public auction sale result.
3. [bedrijf 9] to incorporate [ [bedrijf 14] ] as its subsidiary.
(…)
Acquisition of Real Estate via Right of Mortgage
Enforcement of Mortgage SecurityLegal Aspect
• [gedaagde 2] jointly with ING enforce their right of mortgage upon the occurrence of an Event of Default by way of a public auction or a private foreclosure sale.
(…)
Acquisition of Real Estate
Legal Aspect
• [bedrijf 14] acquires real estate out of foreclosure sale.
• ING Senior to remain in place with new security being granted by [bedrijf 14] ; alternative, ING to advance new Senior Loan to refinance old facility.
• [gedaagde 1] [bedrijf 13] advances new subordinated, interest bearing loan to [bedrijf 14] to fund excess purchase consideration above ING senior loan.”
De mededelingen van [gedaagde 1] en [eiser sub 1] aan ING
3.67.
Op 21 februari 2017 heeft [eiser sub 1] per e-mail (voor zover voor deze zaak van belang) het volgende aan ING geschreven:
“Het leek mij goed vanuit mijn perspectief de historie met [gedaagde 1] [ [gedaagde 1] , toevoeging rechtbank] toe te lichten aan de hand van een tijdslijn. Dit geeft wellicht een wat genuanceerder beeld van de situatie dan wa[t] [gedaagde 1] schetst.
(…)
Jan-maart 2015Na heel veel praten en op en neer mailen komt er dan uiteindelijk een termsheet waarbij we de deal in 2 delen zouden gaan doen: eerst een deel met Rotterdam als onderpand (waar nog geen senior tegenaan stond op dat moment) en een 2e deel later, als het ook duidelijker zou zijn wie onze lange termijn senior partner zou worden (…)
April-mei 2015
[persoon A] laat ons weten dat de kosten voor een 2 staps sprong te hoog zijn (zijn legal mensen van DLA doen er ook extreme moeilijk over, lijken het niet echt te begrijpen) en dat we maar beter voor 1 deal kunnen gaan, asap te closen. Hij stelt voor om voor de “schoonheid" ook maar meteen de senior banken uit te nemen zodat we “tijdelijk” alleen mezzanine hebben. Wij vinden dat eng, niet alleen vanwege de kosten maar ook omdat het nog niet heel zeker en duidelijk was dat senior op [bedrijf 1] makkelijk te vinden was / zou zijn. We uitten onze twijfels en hij stelt ons gerust met emails en telefoongesprekken dat het met zijn netwerk en reputatie een eitje wordt en verwacht een goede senior (bank) partner binnen enkele weken na closing met hem binnen te hebben. We vertrouwden daar op, ondanks het feit dat er op geen enkele manier te praten valt over een sanctie voor [gedaagde 1] als ze niet met senior partners zouden doorkomen. We closen eind mei 2015: alle leningen (waaronder ca 9mio bestaande senior) worden afgelost en vervangen door [gedaagde 1] mezzanine.
Juni-Nov 2015
[gedaagde 1] komt maar niet door met Senior. Er volgen wat vage termsheets met idiote tarieven. (…)
Tijdens de onderhandeling met ING blijkt dat [gedaagde 1] duidelijk aan de andere kant van de lijn staat en ipv een “financial partner" onderhandelen ze tegen ons in op zon beetje elk punt.
(…)
Ik ben op dat moment diep teleurgesteld door de samenwerking met [gedaagde 1] en heb in plaats van een partner een soort parasiet binnengehaald: het heeft bijna 2mio gekost aan afsluit provisies en legal fees en er zit geen enkel gezamenlijk gedrag in. We gaan op zoek naar een vervanger van [gedaagde 1] vanaf
de zomer.
Na closing van de [adres 6] ( [adres 6] ; toevoeging rechtbank) deal besluit ik om de afgesproken aflossing van 2.5mio niet te doen en [gedaagde 1] in het duister te houden. Ik los 1.1 mio af. De RC met de [uitgaansgelegenheid] wordt opgehoogd en in 2016 neemt de RC met mijn holding ca 550k toe, waarvan ca 300k in feite ook weer toe te wijzen is aan de [uitgaansgelegenheid] .
Ik doe dat met volle bewustzijn en ben uit op een fikse ruzie met [gedaagde 1] : Mijn strategie daarbij is dat [gedaagde 1] niet met mij verder kan willen dan en dus ook geen enkele waarde aan de optie die ze hebben kan toekennen: de discussie moet dan alleen nog maar gaan over: voor welk bedrag kunnen vervroegd van de MFA met [gedaagde 1] af.”
3.68.
Op 25 februari 2017 heeft ING de Hotelgroep onder bijzonder beheer geplaatst.
De periode vanaf eind maart 2017
3.69.
Vanaf eind maart 2017 heeft [gedaagde 8] meerdere besprekingen gevoerd met [bedrijf 12] over een mogelijke financiering van de Hotelgroep door [bedrijf 12] .
3.70.
Bij brief van 18 april 2017 (hierna: de Acceleration Notice) heeft [gedaagde 2] , mede namens [gedaagde 1] , de gehele [gedaagde 1] -lening opgeëist bij de CV. In deze brief heeft [gedaagde 2] de volgens haar bestaande en voortdurende
events of defaultopgesomd, waaronder het uitblijven van de reorganisatie. In deze brief deelde [gedaagde 2] verder mee dat het onder de [gedaagde 1] -lening openstaande bedrag op dat moment € 30.321.496,74 was, en over welk bedrag de “Margin Ratchet Rate” verschuldigd was voor zo lang als de
events of defaultvoortduurden.
3.71.
Op 19 april 2017 heeft [eiser sub 1] aan [gedaagde 7] , [gedaagde 4] en [gedaagde 6] een mail gestuurd met in bijlage een overzicht waaruit volgens [eiser c.s.] zou volgen dat sprake was van rekening-courantschuld van de Hotelgroep aan [eiser c.s.] die eind 2015 € 737.131,-, op 31 mei 2016 € 819.631,- en op 31 maart 2017 € 1.045.886,- bedroeg.
3.72.
Bij brief van 21 april 2017 heeft [bedrijf 12] haar interesse om te investeren in [gedaagde 11] aan [gedaagde 11] kenbaar gemaakt en daarvoor een niet-bindend voorstel gedaan. Dat voorstel ging er van uit dat [eiser sub 1] (indirect) aandeelhouder zou blijven van de Hotelgroep.
3.73.
Bij brief van 25 april 2017 heeft [gedaagde 1] aan ING haar voornemen kenbaar gemaakt om haar pandrechten op de aandelen in [bedrijf 9] uit te winnen. Op grond van de ICA begon vanaf dat moment een termijn van 60 dagen te lopen waarbinnen de aandelen executoriaal verkocht moesten zijn.
3.74.
Op 24/25 april 2017 heeft een mailwisseling tussen onder meer [eiser sub 1] en [gedaagde 7] plaatsgevonden. Daarin heeft [gedaagde 7] tot uitdrukking gebracht dat de
events of defaultwaarop [gedaagde 1] zich beroept “cannot reasonably be contested”. [eiser sub 1] heeft daar als volgt op gereageerd: “I think most of them are misguided”.
3.75.
Bij brief van 3 mei 2017 heeft [eiser sub 1] aan de CV geschreven dat (en waarom) het volgens hem onjuist is dat de
events of default “cannot reasonably be contested
en dat de CV volgens hem geen serieuze onderhandelingen heeft gevoerd over een herfinanciering met [bedrijf 12] .
3.76.
In een brief van 8 mei 2017 maakt [gedaagde 2] namens [gedaagde 1] kenbaar aan de aandeelhouders van [bedrijf 9] ( [eiser sub 3] , [gedaagde 3] , [gedaagde 6] en [gedaagde 4] ) dat zij overgaat tot het uitwinnen van het pandrecht op de aandelen in het kapitaal van [bedrijf 9] en het openbaar verkopen van deze aandelen. In deze brief heeft [gedaagde 1] aan alle aandeelhouders een voorstel gedaan om de aandelen via een onderhandse executieverkoop te kopen voor een totaalbedrag van € 1 miljoen. [gedaagde 3] , [gedaagde 6] en [gedaagde 4] hebben dat voorstel geaccepteerd en hebben hun aandelenbelang (van samen 52,95%) in [bedrijf 9] verkocht aan [gedaagde 13] , een 100% dochteronderneming van [gedaagde 1] . [eiser sub 1] heeft dat voorstel niet geaccepteerd.
3.77.
Op 10 mei 2017 heeft [gedaagde 2] op instructie van [gedaagde 1] melding gemaakt bij de CV van twee nieuwe
events of default, te weten de aanvraag van het faillissement van [eiser sub 3] op 26 april 2017 en een beslaglegging ten laste van [eiser sub 3] (hierna: de Supplemental Notice).
3.78.
Op 10 mei 2017 heeft [bedrijf 12] contact opgenomen met de Hotelgroep over de aankoop van de Hotelgroep. [gedaagde 8] heeft meerdere besprekingen gehad met [bedrijf 12] over een herfinanciering van de MFA.
3.79.
Bij brief van 11 mei 2017 heeft [gedaagde 2] namens [gedaagde 1] aan [eiser sub 3] bericht dat het haar intentie was om op 2 juni 2017 de aandelen van [eiser sub 3] in [bedrijf 9] openbaar te veilen. Op 12 mei 2017 is [gedaagde 1] overgegaan tot het aanzeggen van een executieveiling op 2 juni 2017.
3.80.
[gedaagde 2] heeft op instructie van [gedaagde 1] op 11 mei 2017, onder overlegging van en verwijzing naar de Acceleration Notice en de Supplemental Notice, aan [bedrijf 2] bericht dat [gedaagde 2] het stemrecht op de aandelen in [bedrijf 2] naar zich doet overgaan.
3.81.
In een mailbericht van 16 mei 2017 heeft [bedrijf 12] , voor zover hier van belang, het volgende aan [gedaagde 1] laten weten:
“We are following-up with you on our meeting of Wednesday the 10th at the [gedaagde 1] offices in [plaats 6] . During the meeting we understood that [gedaagde 1] considers two alternative solutions going-forward with the latter being the preferred solution:
1. Acceleration share pledge: follow a legal track to take ownership of 100% of shares of the company with no equity value left for the current shareholders. Subsequently, convert (part) mezzanine debt into equity to create 'real equity' in the balance sheet;
and/or
2. Sell current [gedaagde 1] position: sell current mezzanine debt position and rights to a third party for EUR30.3 million.
[bedrijf 12] indicated that it considers the second alternative solution during the meeting
(i.e. taking over [gedaagde 1] position). This is a solution that can 'tick all boxes' for the stakeholders
involved, i.e. (i.) help the company survive, (ii.) provide [gedaagde 1] with their loan exposure and (iii.) can also preserve shareholder value for the existing shareholders. However, for this solution to
work for [bedrijf 12] it needs to reach agreement with the existing shareholders on the
equity side (a.o. transaction structure and governance structure). If we don't come to an agreement
on the equity side, [bedrijf 12] will end-up in the same 'dispute situation' as [gedaagde 1] . We
understand from [eiser sub 1] that he is willing to sell whole or part of his shares and from a governance
perspective will be outside the structure. We would like have a meeting with [gedaagde 7] (may be together
with [gedaagde 1] ) to further work out a solution. We would welcome your support on this as well.
We have the funds available to take over the full position of [gedaagde 1] but need to work out a
structure for the existing shareholders first for alternative 2 to work for [bedrijf 12] . If the
existing shareholders ultimately don't get to the table or reach agreement with [bedrijf 12] ,
we could work out a transaction structure with [gedaagde 1] following alternative 1. In this scenario
[gedaagde 1] continues its legal track and secures all the shares from the existing shareholders.”
3.82.
Op 20 mei 2017 heeft [gedaagde 1] een brief van [eiser sub 3] ontvangen waarin [eiser sub 3] haar verweren tegen de opeisbaarheid van de [gedaagde 1] -lening en de executiebevoegdheid van [gedaagde 1] kenbaar maakte. Bij mailbericht van 26 mei 2017 heeft [gedaagde 2] op die brief gereageerd met een uiteenzetting over de volgens haar bestaande
events of defaultonder de MFA, over de opeisbaarheid van de [gedaagde 1] -lening en over haar bevoegdheid tot executie. In dit bericht geeft [gedaagde 2] aan door te zullen gaan met de executieverkoop van de aandelen in [bedrijf 9] . In dit bericht wijst [gedaagde 2] er verder op dat zij contact heeft gehad met [bedrijf 12] maar dat dit niet tot een bindend aanbod heeft geleid.
3.83.
Op 26 mei 2017 heeft [bedrijf 15] (Hierna: [bedrijf 15] ) een brief aan [gedaagde 1] gestuurd waarin zij voorstelde om de positie van [gedaagde 1] over te nemen vóór de executieveiling van de aandelen in [bedrijf 9] op 2 juni 2017. In deze brief heeft [bedrijf 15] gevraagd om onder meer de voorlopige jaarcijfers over 2016 voor een
due diligence. In reactie hierop heeft [gedaagde 1] bij mailbericht van 30 mei 2017 aan [bedrijf 15] bericht dat - kort weergegeven - zij alleen zou afzien van de door haar ingeslagen route van executie als op 1 juni 2017 door [bedrijf 15] een bedrag van ruim € 30 miljoen op een derdenrekening werd gestort, met de instructie dat onvoorwaardelijk aan [gedaagde 1] over te maken op eerste verzoek van [gedaagde 1] .
3.84.
Op 30 mei 2017 hebben [eiser c.s.] een kort geding aanhangig gemaakt om de executoriale verkoop van de aandelen in [bedrijf 9] tegen te houden.
3.85.
Accuracy Netherlands B.V. heeft op 31 mei 2007 de “
fair market value”van de aandelen in [bedrijf 9] bepaald op “
zero”.
3.86.
De zitting in het onder 3.84 bedoelde kort geding heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017. De voorzieningenrechter heeft de vordering om aan [gedaagde 1] een verbod op te leggen om tot executoriale verkoop van de aandelen in [bedrijf 9] over te gaan afgewezen.
3.87.
Op 2 juni 2017 heeft de executieveiling plaatsgevonden, waarbij alle aandelen van [eiser sub 3] in het kapitaal van [bedrijf 9] zijn verkocht en geleverd aan [gedaagde 13] voor een bedrag van EUR 175.000,-. [gedaagde 1] heeft hiermee - via [gedaagde 13] - een 100% aandelenbelang in [bedrijf 9] en daarmee controle over de OpCo-tak gekregen.
De periode vanaf oktober 2017
3.88.
Omdat [eiser sub 1] desverzocht door [gedaagde 2] geen aandeelhoudersvergadering ex artikel 2:220 lid 2 BW heeft belegd bij [bedrijf 2] , heeft [gedaagde 2] zelf, na toestemming daarvoor van de voorzieningenrechter, een algemene vergadering uitgeroepen op 3 oktober 2017, te houden op 31 oktober 2017.
3.89.
Op 30 oktober 2017 heeft [eiser sub 1] namens [bedrijf 3] een koopovereenkomst gesloten met [bedrijf 16] (hierna: [bedrijf 16] ), strekkende tot verkoop van de vier hotelpanden van de CV aan [bedrijf 16] , voor een koopsom van € 55 miljoen (hierna: de [bedrijf 16] Koopovereenkomst). In de [bedrijf 16] Koopovereenkomst is een levering van het hotelvastgoed op 31 december 2018 overeengekomen. In de [bedrijf 16] Koopovereenkomst is geen verplichting tot het storten van een waarborgsom opgenomen. De overige vennoten van de CV ( [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 6] ) noch [gedaagde 1] waren op de hoogte van het sluiten van de [bedrijf 16] Koopovereenkomst.
3.90.
Op 31 oktober 2017 heeft de door [gedaagde 2] uitgeroepen algemene vergadering van [bedrijf 2] plaatsgevonden. [eiser sub 1] is tijdens die vergadering ontslagen als bestuurder van [bedrijf 2] . [gedaagde 18] is vervolgens benoemd tot bestuurder van [bedrijf 2] . [gedaagde 18] is tot 10 december 2018 bestuurder geweest van [bedrijf 2] .
3.91.
Op 1 november 2017 heeft [gedaagde 18] namens [bedrijf 2] in haar hoedanigheid van enig aandeelhouder van [bedrijf 3] een algemene vergadering van [bedrijf 3] uitgeroepen. Die vergadering heeft op 10 november 2017 plaatsgevonden. Op die vergadering is besloten om [eiser sub 1] als bestuurder van [bedrijf 3] te ontslaan en om [gedaagde 18] als bestuurder te benoemen. [gedaagde 18] is tot 21 november 2018 bestuurder van [bedrijf 3] geweest.
3.92.
Met ingang van 23 februari 2018 (tot 20 juni 2018) volgde [gedaagde 18] [gedaagde 9] op als bestuurder van [bedrijf 9] .
3.93.
Op 9 maart 2018 heeft een door [eiser sub 1] bijeengeroepen vergadering van de CV plaatsgevonden. De (concept-)notulen van die vergadering luiden, voor zover voor deze zaak van belang, als volgt:
“The Chairman ( [gedaagde 7] ; toevoeging rechtbank) proceeded and indicated that one issue which has been highlighted to him is the lack of clarity in the lease agreements between the CV and the operating companies (also referred to as opco’s) and that now they may present a challenge to any potential lender. The Chairman has asked [persoon D] to provide for comments on the wording in the leases and whether and how these could be improved on behalf of the CV.
[eiser sub 1] ( [eiser sub 1] ; toevoeging Rechtbank) asked whether these are still the lease agreements of two years ago and whether these will be amended. To the first questions the Chairman responded yes and as to the second question he responded no.
(…)
[eiser sub 1] said that parties have discussed the rental agreements which remain unchanged and that for the record he would like to record the numbers and summarized as follows:
[adres 7] , six hundred sixty k (660k) with a variable EBITDA, total around one point one (1,1) million
[adres 2] , six hundred sixty k (660k) with a variable EBITDA, total around one point one (1,1) million.
[adres 3] , six hundred sixty k (660k) with a variable EBITDA, rounded off to about a million.
[adres 4] , nine hundred k (900k) in contract and remain variable EBITDA, total around one point nine (1.9) million.
[eiser sub 1] subsequently asked the Chairman whether he agrees these numbers and to which the Chairman responded that these are the rents that they are paid.”
[eiser sub 1] heeft tijdens deze vergadering geen melding gemaakt van de [bedrijf 16] Koopovereenkomst.
3.94.
Op 12 maart 2018 is de [bedrijf 16] Koopovereenkomst ingeschreven in de openbare registers.
3.95.
De CV heeft vastgoed- en investeringsadviseur CBRE ingeschakeld om de mogelijkheden van herfinanciering van de [gedaagde 1] -lening te onderzoeken. CBRE concludeerde in haar advies van 13 maart 2018 het volgende:
“It should be noted that all of the rental contracts for these four assets are not in line with market standards.
(…)
CONCLUSIONS
These four hotels in the Netherlands operating as [bedrijf 1] are well-performing budget hotels with high occupancy levels. Performing in general above market norms, the hotels show strength in their niche market.
Lenders will in principle be unwilling to lend into a structure with a potential disagreement between landlord and tenant, ongoing legal disputes between the C.V. partners and risk of bankruptcy of one of the C.V. partners.
Due to their lower risk appetite and focus on downside risk, lenders will also focus on the current status of the rental contracts. This means that if the rental contracts are not restructured (or set to be restructured before funding of the loan) no performance component will be take into account when evaluating their willingness to finance. From a collateral value perspective lenders will focus on the lower BOP on the basis of base rent.
(…)
To conclude: the combination of potential disputes between land lord and tenant, the C.V. partners amongst themselves and the absence of a restructuring of the rental contracts (reflecting market rent, rent indexation and a clearly defined performance payment), makes refinancing of the currently outstanding debt unfeasible. When all these issues are resolved (or set to be resolved) the refinancing might be possible but has a high chance of failing or being prohibitively expensive due to the high valuation and high loan to value required.”
3.96.
Op 23 maart 2018 raakte [bedrijf 3] bekend met (de inschrijving van) de [bedrijf 16] Koopovereenkomst (zie 3.94).
3.97.
[bedrijf 3] heeft [bedrijf 16] op 28 maart 2018 en 23 april 2018 aangeschreven om te overleggen over de uitvoering van de [bedrijf 16] Koopovereenkomst.
3.98.
Op 7 mei 2018 heeft [bedrijf 3] de [bedrijf 16] Koopovereenkomst ontbonden.
3.99.
Op 28 mei 2018 hebben de CV als verhuurder en de exploitatievennootschappen van de Hotelgroep als huurders, een verzoek als bedoeld in artikel 96 Rv aan de kantonrechter gedaan, om een beslissing te geven over de uitleg van de EBITDA-regeling in de huurovereenkomsten tussen de CV en de Exploitatievennootschappen voor het Hotelvastgoed (hierna: het 96 Rv-verzoek). [eiser sub 1] is niet betrokken geweest bij het 96 Rv-verzoek.
3.100. Op 14 juni 2018 zijn exploten uitgebracht aan onder meer de CV met daarin de aankondiging dat [gedaagde 2] zal overgaan tot uitwinning van haar rechten van tweede hypotheek door openbare verkoop van het Hotelvastgoed op 4 september 2018.
3.101. Op 10 juli 2018 heeft de kantonrechter een beschikking gegeven op het 96-Rv-verzoek. In deze beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat “een redelijke uitleg van [de EBITDA-regeling] met zich brengt dat partijen in redelijkheid een grens van de (gerealiseerde) EBITDA dienen te bepalen en dat huurders, afhankelijk van de vraag of voormelde grens bereikt wordt, in overleg dienen te treden met [gedaagde 11] over een eventuele huuraanpassing en dat partijen zich in dat overleg redelijk en billijk dienen op te stellen jegens elkaar.”
De CV en de Exploitatievennootschappen hebben op 8 augustus 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten die inhield dat de huurovereenkomsten in zoverre werden gewijzigd dat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 een vaste huurprijs verschuldigd was door de Exploitatievennootschappen. Op 22 november 2018 zijn de aangepaste huurprijzen vastgelegd in nieuwe huurovereenkomsten.
3.102. Op 2 augustus 2018 zijn de veilingvoorwaarden voor de openbare verkoop van het Hotelvastgoed vastgelegd. Op [datum] 2018 is de veiling aangekondigd in [publicatie] .
3.103. Op 15 augustus 2018 heeft een door [eiser sub 1] ingeschakelde notaris aan [gedaagde 1] bericht dat er middelen beschikbaar waren voor [eiser sub 1] om de [gedaagde 1] -lening te voldoen en verzocht om een opgave van de hoogte van de schuld. Bij brief van 21 augustus 2018 heeft de advocaat van [gedaagde 1] aan [eiser sub 1] (via de notaris) om nadere informatie gevraagd.
3.104. Op 23 augustus 2018 zijn [eiser c.s.] een kort geding gestart om de executie van het Hotelvastgoed door [gedaagde 1 c.s.] te verbieden. Op 28 augustus 2018 is [bedrijf 16] met datzelfde doel een kort geding tegen [gedaagde 1 c.s.] gestart. Tijdens de gezamenlijke mondelinge behandeling van deze kort gedingen heeft [bedrijf 16] aangegeven bereid te zijn om € 58 miljoen voor het Hotelvastgoed te betalen en dat zij beschikt over de middelen om de [bedrijf 16] Koopovereenkomst na te komen. De voorzieningenrechter heeft [gedaagde 1 c.s.] op 3 september 2018 veroordeeld de executie te staken. [gedaagde 1 c.s.] zijn in hoger beroep gegaan van deze beslissing.
December 2018-mei 2021: onderhandelingen
3.105. In de periode van december 2018 tot mei 2021 hebben de relevante partijen met elkaar onderhandeld over een oplossing van de geschillen. Daarbij is eerst een uitkoop door [bedrijf 1] onderzocht. Tijdens de onderhandelingen met [bedrijf 1] zijn partijen een
Standstill and Settlement Agreement(hierna: de SA) overeengekomen waarin is afgesproken dat geen verdere uitvoering wordt gegeven aan de lopende rechtszaken.
3.106. De SA is twee keer verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de [bedrijf 16] Koopovereenkomst.
3.107. Op 8 mei 2019 heeft [bedrijf 1] aangegeven niet tot uitkoop van de Hotelgroep te zullen overgaan.
3.108. In de zomer van 2019 hebben [gedaagde 3] [gedaagde 6] en [gedaagde 4] gezamenlijk 40% van de aandelen in het kapitaal van [gedaagde 13] gekocht van [gedaagde 1] . De overige 60% van de aandelen bleef bij [gedaagde 1] berusten.
3.109. [gedaagde 1] en [eiser c.s.] hebben daarna samen verder onderhandeld. Op 9 augustus 2019 hebben ze een
Buy-out and Settlement Agreement(hierna: BOSA) gesloten. Uitgangspunt van de BOSA was dat één van partijen de andere partij uitkoopt, waarbij [eiser sub 1] als eerste de kans had om de zogenoemde [bedrijf 16] Option uit te oefenen. Indien [eiser sub 1] niet tot uitkoop kwam op grond van de [bedrijf 16] Option, mocht [gedaagde 1] tot uitkoop overgaan op grond van de zogenoemde [gedaagde 1] Option. De [bedrijf 16] Option diende uiterlijk op 3 september 2019 tot een ondertekende overeenkomst te hebben geleid (hierna: de [bedrijf 16] SPA Period).
3.110. In de BOSA heeft [eiser sub 1] zich verplicht om een onherroepelijke notariële verklaring van [bedrijf 16] te verkrijgen (hierna: de [bedrijf 16] PoA) waarbij [bedrijf 16] – kort gezegd – instemde met beëindiging van de [bedrijf 16] Koopovereenkomst. Op 9 augustus 2019 heeft [bedrijf 16] de [bedrijf 16] PoA afgegeven.
3.111. Op 16 oktober 2019 heeft [bedrijf 16] aan [eiser sub 1] meegedeeld dat de [bedrijf 16] PoA niet langer geldig was. In een brief aan [eiser sub 1] van 29 oktober 2019 heeft [bedrijf 16] deze mededeling herhaald.
3.112. De [bedrijf 16] SPA Period is een aantal keren verlengd terwijl [gedaagde 1] en [eiser sub 1] onderhandelden over de inhoud van de [bedrijf 16] SPA.
3.113. Op 22 november 2019 heeft [eiser sub 1] [gedaagde 1] ervan op de hoogte gebracht dat [bedrijf 16] zich op het standpunt stelde dat de [bedrijf 16] PoA niet meer geldig is. Tussen [eiser sub 1] en [gedaagde 1] is toen besproken hoe daarmee moest worden omgegaan. In een Whatsapp-bericht van [persoon B] ( [gedaagde 1] ) aan [eiser sub 1] staat daarover het volgende:
“On [persoon E] (aandeelhouder [bedrijf 16] ; toevoeging rechtbank)
The notarial [bedrijf 16] POA is irrevocable and valid.
The deadline is March next year, it has not expired.
[persoon E] is not in the picture anymore and we don't need his cooperation to complete
the deal. Yes, we have him as a signatory in the Settlement Agreement. You need to
hold us harmless if he doesn’t sign. In any event, this cannot holdup signing the SPA.”
3.114. Op 25 november 2019 heeft [eiser sub 1] een nieuwe versie van de [bedrijf 16] SPA aan [gedaagde 1] toegestuurd, waarin [eiser sub 1] voorstelde om de verplichting om de [bedrijf 16] SPA uit te voeren en mee te werken aan levering van de aandelen afhankelijk te maken van de opschortende voorwaarde dat de situatie met betrekking tot de [bedrijf 16] Koopovereenkomst is opgelost. In het begeleidende schrijven bij dat voorstel heeft [eiser sub 1] het over “jointly adress the [bedrijf 16] situation”.
3.115. In een brief van 2 december 2019 heeft [gedaagde 1] aan [eiser sub 1] meegedeeld dat de [bedrijf 16] SPA Period verstreken was en heeft zij het voorstel van [eiser sub 1] om gezamenlijk tegen [bedrijf 16] te procederen van de hand gewezen.
3.116. In februari 2020 heeft [gedaagde 1] het uitoefenen van de [gedaagde 1] Buy Out onderzocht. Onderdeel van deze
buy outwas dat [eiser sub 1] een bedrag van € 23 miljoen zou ontvangen voor zijn belang in de groep. [bedrijf 3] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 6] waren akkoord met de voorwaarden van deze
buy out.
3.117. Op 10 maart 2020 heeft de zitting in twee door [gedaagde 1] ingestelde kort gedingen, één tegen [bedrijf 16] en één tegen [eiser sub 1] , plaatsgevonden. Met [bedrijf 16] is in het kader van deze zitting een schikking getroffen er op neerkomend dat de [bedrijf 16] Koopovereenkomst is vervallen en de inschrijving in het kadaster wordt doorgehaald. In het kort geding tegen [eiser sub 1] is [eiser sub 1] bij vonnis van 12 maart 2020 door de voorzieningenrechter veroordeeld om mee werken aan de [gedaagde 1] Buy Out.
3.118. Na het kort gedingvonnis van 12 maart 2020 zijn [gedaagde 1] en [eiser sub 1] overeengekomen dat [eiser sub 1] nog tot 31 maart 2020 de gelegenheid kreeg om [gedaagde 1] uit te kopen, welke termijn twee keer is verlengd, als laatste tot 8 april 2020.
3.119. In maart 2020 was de coronapandemie uitgebroken. Het lukte [eiser sub 1] niet om tijdig financiering te krijgen voor de uitkoop van [gedaagde 1] . Door de coronapandemie had [gedaagde 1] niet langer interesse om [eiser sub 1] uit te kopen.
3.120. Op 19 april 2020 heeft [eiser sub 1] wederom een bod gedaan om [gedaagde 1] uit te kopen.
3.121. Op 15 juli 2020 heeft [gedaagde 1] het Hotelvastgoed onderhands verkocht aan een nieuw opgerichte groepsvennootschap van [gedaagde 1] , [bedrijf 17] (hierna: [bedrijf 17] ). [bedrijf 17] is een indirecte dochter van [gedaagde 13] . De koopsom voor het hotelvastgoed was € 55 miljoen.
3.122. In september 2020 heeft [eiser sub 1] nog een kans gekregen om [gedaagde 1] uit te kopen. De fatale termijn van deze
buy outovereenkomst was 15 november 2020. Onderdeel van deze overeenkomst was dat [eiser sub 3] een
break feevan € 75.000,- zou betalen als zij het Hotelvastgoed niet afnam (hierna: de Break Fee).
3.123. Op 1 oktober 2020 heeft [bedrijf 3] een nieuwe overeenkomst tot verkoop van het Hotelvastgoed met [bedrijf 18] ( [bedrijf 18] ) gesloten. [bedrijf 18] is een indirecte dochter van [gedaagde 13] .
3.124. [eiser sub 1] heeft de onder 3.122 bedoelde
buy outniet uiterlijk op 15 november 2020 gerealiseerd.
3.125. In januari 2021 heeft [gedaagde 1] aanspraak gemaakt op betaling van de Break Fee door [eiser c.s.] De Break Fee is niet betaald door [eiser c.s.]
3.126. In april 2021 heeft [eiser sub 1] aangegeven weer in overleg te willen treden met [gedaagde 1] over een uitkoop. [gedaagde 1] heeft daarop geantwoord alleen verder te willen onderhandelen als de Break Fee wordt voldaan.
Uitspraak in hoger beroep in kort gedingen over executie hypotheekrechten [gedaagde 1]
3.127. Bij arrest van 25 mei 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis in kort geding, waarbij [gedaagde 1] was veroordeeld de executie van de hypotheekrechten op het Hotelvastgoed te staken, vernietigd en alle vorderingen van [eiser sub 1] in dat verband afgewezen.
Omvang van de schuld onder de [gedaagde 1] -lening
3.128. In juni 2021 bedroeg de vordering van [gedaagde 1] uit hoofde van de [gedaagde 1] -lening circa € 47 miljoen.
Uitvoering koopovereenkomst Hotelvastgoed met [bedrijf 18] en herstructurering Hotelgroep
3.129. Op 3 juni 2021 heeft [gedaagde 1] de overeenkomst met [bedrijf 18] (zie 3.123) uitgevoerd en is het Hotelvastgoed voor een koopprijs van € 55 miljoen overgedragen aan [bedrijf 18] . [bedrijf 18] heeft het Hotelvastgoed onmiddellijk doorverkocht en doorgeleverd aan vier nieuwe
special purpose vehicles, te weten [gedaagde 15] , [gedaagde 14] , [gedaagde 16] en [gedaagde 17] voor dezelfde koopprijs van € 55 miljoen. [gedaagde 15] , [gedaagde 14] , [gedaagde 16] en [gedaagde 17] zijn indirecte dochters van [gedaagde 13] . Met de opbrengst van de verkoop is de [gedaagde 1] -lening afgelost.
3.130. Gelijktijdig met de verkoop van het Hotelvastgoed, zijn de aandelen in de exploitatievennootschap die - indirect - het hotel te [plaats 9] in eigendom heeft, voor een bedrag van € 11,8 miljoen overgedragen aan een (klein)dochtervennootschap van [gedaagde 13] .
3.131. De aandelen van [gedaagde 11] in de exploitatievennootschappen zijn tegen een vergoeding van € 2 miljoen overgedragen aan [gedaagde 15] , [gedaagde 14] , [gedaagde 16] en [gedaagde 17] .
3.132. Na de herstructurering vallen alle activa van de Hotelgroep onder [gedaagde 13] .
Verkoop aan [bedrijf 1]
3.133. De aandelen in de Hotelgroep zijn op 13 oktober 2022 overgedragen aan een aan [bedrijf 1] gerelateerde entiteit voor een bedrag van € 41.479.552. De schulden en cash zijn buiten die transactie gehouden.

4.De vordering in conventie (hoofdzaak)

[eiser c.s.]

4.1.
[eiser c.s.] vorderen, na wijziging van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
iii. voor recht te verklaren dat de gedaagden, zowel individueel als gezamenlijk,
onrechtmatig jegens ieder van [eiser c.s.] hebben gehandeld ex artikel 6:162 BW door de gedragingen die in hoofdstuk 4 van de Dagvaarding en hoofdstukken 3, 5 en 6 van de
Conclusie van Repliek worden omschreven, waaronder:
o het aangaan en uitvoeren van het Consensual Reorganisation Plan
o het uithollen van de waarde van de CV, onder meer door de Huurtruc
o het misleiden van rechterlijke instanties
en dientengevolge gehouden zijn de schade die [eiser c.s.] daardoor hebben geleden, lijden en/of zullen lijden te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens
de wet;
iv. voor zover uw rechtbank mocht oordelen dat het onder iii. gevorderde ten aanzien van
een of meerdere gedaagden niet kan worden toegewezen, ten aanzien van deze
gedaagden voor recht te verklaren dat zij jegens ieder van [eiser c.s.] hoofdelijk
aansprakelijk zijn in groepsverband ex artikel 6:166 BW voor de onder iii. genoemde
gedragingen, en dientengevolge gehouden zijn de schade die [eiser c.s.] daardoor hebben geleden, lijden en/of zullen lijden te vergoeden, nader op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet;
v. [gedaagde 1] , [gedaagde 8] , [gedaagde 5] en [gedaagde 4] , althans de gedaagden die naar het oordeel van de rechtbank daarvoor in aanmerking komen, hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser c.s.] van een voorschot op de in de schadestaatprocedure vast te stellen schadevergoeding ter grootte van € 23 miljoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
vi. te verklaren voor recht dat gedaagden op ongerechtvaardigde wijze ten laste van [eiser c.s.] zijn verrijkt, en dientengevolge gehouden zijn de schade die [eiser c.s.] daardoor hebben geleden, lijden en/of zullen lijden te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de nakosten, met bepaling dat, indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van het vonnis gewezen in onderhavige procedure zullen zijn voldaan, gedaagden daarover zonder nadere sommatie hoofdelijk wettelijke rente zullen zijn verschuldigd.
4.2.
[gedaagde 1 c.s.] voeren verweer. [gedaagde 1 c.s.] concluderen tot het bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk verklaren van [eiser c.s.] in hun vorderingen dan wel tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van [eiser c.s.] in de kosten van deze procedure en in de nakosten.
4.3.
[gedaagde 2 c.s.] voeren verweer. [gedaagde 2 c.s.] concluderen tot het bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk verklaren van [eiser c.s.] in hun vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser c.s.] in de kosten van deze procedure en in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.4.
[gedaagde 18] en [gedaagde 19] voeren verweer. Zij concluderen tot het bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, afwijzen van de vorderingen van [eiser c.s.] met veroordeling van [eiser c.s.] in de kosten van de procedure.
[gevoegde partijen c.s.]
4.5.
concluderen, als aan de zijde van [eiser c.s.] gevoegde partijen, tot het, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
( a) toewijzen van de vorderingen van [gevoegde partijen c.s.] in de hoofdzaak conform het gewijzigde petitum opgenomen in de conclusie van repliek;
( b) bepalen in het dictum dat de inningsbevoegdheid van de in het vonnis toegewezen vorderingen bij de interveniërende partijen [gevoegde partijen c.s.] als openbaar pandhouders berust;
( c) bepalen in het dictum dat het vonnis mede ertoe strekt een executoriale titel te verschaffen aan [gevoegde partijen c.s.] tot het bedrag van de door het pandrecht gesecureerde vordering;
( d) hoofdelijk veroordelen van [gedaagde 1 c.s.] in de kosten van het geding aan de zijde van [gevoegde partijen c.s.]
4.6.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [gevoegde partijen c.s.] in de vorderingen, althans tot afwijzing daarvan. [gedaagde 2 c.s.] en [gedaagde 1 c.s.] verzoeken [gevoegde partijen c.s.] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.

5.De vordering in het incident ex artikel 843a Rv

5.1.
[eiser c.s.] vorderen bij vonnis, bij voorraad uitvoerbaar, in het incident ex artikel 843a Rv:
i. [gedaagde 1] , [gedaagde 11] , [gedaagde 8] en [gedaagde 4] te veroordelen om binnen vijf (5) werkdagen na betekening van het te wijzen vonnis inzage te verstrekken in de in randnummer 294 van conclusie van repliek genoemde bescheiden, door middel van het verstrekken van afschriften daarvan aan [eiser c.s.] , althans op een in goede justitie te bepalen wijze overeenkomstig artikel 843a lid 2 Rv;
ii. [gedaagde 1] , [gedaagde 11] , [gedaagde 8] en [gedaagde 4] te veroordelen tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000.000 (zegge: een miljoen euro) (althans een in goede justitie te bepalen bedrag) voor iedere overtreding door [gedaagde 1] , [gedaagde 11] , dan wel [gedaagde 8] , dan wel [gedaagde 4] van de overeenkomstig sub i. gevorderde op te leggen bevelen, dan wel, ter vrije keuze van [eiser c.s.] , voor iedere dag dat [gedaagde 1] , [gedaagde 11] , dan wel [gedaagde 8] , dan wel [gedaagde 4] in strijd mocht handelen met deze bevelen,
met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente als deze kosten niet binnen twee weken na betekening van het vonnis zijn betaald.
5.2.
[gedaagde 11] , [gedaagde 8] , [gedaagde 4] en [gedaagde 1] voeren verweer. Zij concluderen elk tot afwijzing van de vorderingen in het incident, met veroordeling van [eiser c.s.] in de proceskosten en de nakosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis. [gedaagde 11] , [gedaagde 8] en [gedaagde 4] vorderen ook betaling van de rente over de proces- en nakosten.

6.De vordering in reconventie

6.1.
[gedaagde 1] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser sub 3] te veroordelen tot het binnen zeven dagen na de datum van het te wijzen vonnis betalen aan [gedaagde 1] van een bedrag van € 1.000.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente sinds 30 april 2016 tot aan de dag van volledige betaling, met veroordeling van [eiser c.s.] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
6.2.
[eiser sub 3] voert verweer. [eiser sub 3] concludeert tot het bij vonnis, uitvoerbaar bij
voorraad, afwijzen van de vordering van [gedaagde 1] , met veroordeling van [gedaagde 1] in
de kosten van de procedure, vermeerderd met wettelijke rente.

7.De beoordeling

in conventie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
7.1.
[eiser c.s.] zijn in Nederland woonachtig of gevestigd. Een aantal van de gedaagde partijen is buiten Nederland gevestigd. Dat maakt dat sprake is van een internationale zaak. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de rechtbank rechtsmacht toekomt.
7.2.
Evenmin in geschil tussen partijen is dat op de MFA Engels recht van toepassing is en dat de vorderingen van [eiser c.s.] , evenals de vordering in reconventie, voor het overige moeten worden beoordeeld naar Nederlands recht. Dat is slechts anders voor zover de vorderingen van [eiser c.s.] gebaseerd zijn op bestuurdersaansprakelijkheid van bestuurders van buiten Nederland gevestigde vennootschappen. Dat laatste komt voor zover nodig bij de inhoudelijke beoordeling aan de orde.
Juridische grondslagen
7.3.
[eiser c.s.] voeren voor hun gewijzigde vorderingen verschillende juridische grondslagen aan. In de eerste plaats is volgens [eiser c.s.] sprake van onrechtmatig handelen van elk van de gedaagde partijen. Volgens [eiser c.s.] is daarnaast sprake van onrechtmatig handelen van alle gedaagden in groepsverband in de zin van artikel 6:166 BW. [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 6] zijn volgens de stellingen van [eiser c.s.] verder als medevennoten van de CV toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de CV-overeenkomst. Zij hebben volgens [eiser c.s.] ook in strijd gehandeld met de redelijkheid en billijkheid die de onderlinge rechtsverhouding van medevennoten van een CV beheerst. [gedaagde 1] heeft daarnaast volgens [eiser c.s.] misbruik gemaakt van recht. Deze onrechtmatige daden c.q. toerekenbare tekortkomingen leiden volgens [eiser c.s.] tot een verplichting tot vergoeding van de schade die [eiser c.s.] daardoor hebben geleden. Daarnaast leggen [eiser c.s.] aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 1] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 6] ongerechtvaardigd zijn verrijkt ten koste van [eiser c.s.] Dat resulteert volgens [eiser c.s.] eveneens in een schadevergoedingsverplichting van die partijen tegenover [eiser c.s.]
Feitelijke grondslag
7.4.
[eiser c.s.] voeren voor hun op verschillende juridische grondslagen gebaseerde vorderingen steeds dezelfde feitelijke grondslag aan. Ook [gevoegde partijen c.s.] beroept zich in haar conclusie op die feitelijke grondslag. Die feitelijke grondslag komt, zakelijk en kort weergegeven, op het volgende neer.
7.5.
[gedaagde 1] , [gedaagde 7] (via [gedaagde 3] ), [gedaagde 6] en [gedaagde 4] hebben een bewuste strategie gevoerd om [eiser c.s.] te ontdoen van zijn belangen in de Hotelgroep. Dat volgt uit het CRP (zie 3.66) dat tussen hen overeengekomen is. Op het moment dat het CRP werd vastgesteld, hadden [eiser c.s.] geen bestuurlijke rollen meer in de Hotelgroep en hadden zij geen zeggenschap meer. [eiser c.s.] waren doende financiering te krijgen voor de uitkoop van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] Dat had reeds tot concrete aanbiedingen geleid. Dat die financiering zou kunnen worden verkregen lag gezien de positie van de Hotelgroep - met drie goedlopende hotels en de aanstaande opening van nog twee hotels - zeer voor de hand. Van executie door [gedaagde 1] was op dat moment nog geen sprake en daar was ook geen aanleiding voor. Toch hebben de Medevennoten en [gedaagde 1] in het geheim in het CRP afspraken gemaakt die ertoe strekten dat [eiser c.s.] zowel in hun positie van vennoot van de CV als die van aandeelhouder zouden worden uitgestoten uit de Hotelgroep, door [gedaagde 1] gebruik te laten maken van haar executiebevoegdheden. Daarbij werd afgesproken dat het aandeel van de waarde in de Hotelgroep van [eiser c.s.] onder [gedaagde 1] en de medevennoten zou worden verdeeld, zonder dat daarvoor aan [eiser c.s.] een vergoeding zou worden betaald. De zekerheidsrechten van [gedaagde 1] zijn daarbij gebruikt als instrument om de gehele Hotelgroep in handen te krijgen en met geen ander doel dan [eiser c.s.] te schaden. Alles wat [gedaagde 1] en de Medevennoten na het aangaan van het CRP hebben gedaan, zoals het inzetten van de executierechten, het verleggen van de huurstroom van de PropCo- naar de OpCo-tak en het ‘verhangen’ van het Hotelvastgoed, moet worden geplaatst in het licht van het CRP en had tot doel om de CV uit te hollen en om zonder betaling van een vergoeding van [eiser c.s.] af te komen. De andere, hier betrokken vennootschappen hebben van dit onrechtmatig handelen geprofiteerd en daaraan meegewerkt. Van eerlijke onderhandelingen met [eiser c.s.] is gezien deze geheime “uitzettingsstrategie”, geen sprake geweest en alternatieve, door [eiser c.s.] aangedragen oplossingen zijn niet serieus bekeken.
Oordeel rechtbank: vorderingen niet toewijsbaar
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn [eiser c.s.] en [gevoegde partijen c.s.] er in het licht van de gemotiveerde en gedocumenteerde betwistingen van gedaagden niet in geslaagd de vorderingen voldoende gemotiveerd te onderbouwen. De rechtbank licht hieronder toe hoe zij tot dat oordeel komt.
Bewust confrontatie gezocht met [gedaagde 1] door [eiser c.s.] ; belangen van de Medevennoten veronachtzaamd
7.7.
[eiser c.s.] hebben in de zomer van 2016 - naar hun eigen stellingen - bewust de confrontatie met [gedaagde 1] gezocht door de opbrengst van [adres 6] niet naar [gedaagde 1] te laten vloeien. Volgens [eiser c.s.] hebben zij dat gedaan omdat vrij snel na het verkrijgen van de [gedaagde 1] -lening duidelijk werd dat [gedaagde 1] niet de financiële partner was die zij had beloofd te zullen zijn. Volgens [eiser c.s.] stelde [gedaagde 1] bij meerdere gelegenheden onredelijke eisen en kwam zij afspraken niet na (zie in dit verband de mededelingen die [eiser sub 1] daarover aan ING deed op 21 februari 2017 (3.67)).
7.8.
[eiser c.s.] doelen hiermee onder meer op het Overbruggingskrediet, dat de CV nodig had om de aankoop van het hotel in [plaats 9] te betalen. Volgens [eiser c.s.] heeft [gedaagde 1] geweigerd mee te werken aan een andere oplossing hiervoor in de vorm van een
letter of comfort.In reactie daarop heeft [gedaagde 1] gesteld dat zij er op basis van de tekst van de Indicative Term Sheet van uit is gegaan dat in het Overbruggingskrediet al was voorzien door de Rabobank. Verder heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat twee door [eiser c.s.] benaderde financiers afhaakten, en vervolgens alleen de Rabobank en ING nog overbleven als mogelijkheid maar dat de tijd tot de deadline waarop de betaling voor het hotel in [plaats 9] moest plaatsvinden, te kort was om bij hen de benodigde financiering te krijgen. Onder die omstandigheden is [gedaagde 1] kort voor bedoelde deadline overgegaan tot verstrekking van het Overbruggingskrediet.
7.9.
Vooropgesteld moet worden dat [gedaagde 1] niet verplicht was de CV te helpen om het probleem met de financiering van de aankoop van het hotel in [plaats 9] op te lossen. [gedaagde 1] heeft deze aanvullende financiering toch verstrekt en zodoende risico genomen om de financiële problemen van de Hotelgroep op te lossen. Het is volstrekt logisch dat een
private equity-financier als [gedaagde 1] voorwaarden verbond aan medewerking daaraan. Die voorwaarden zijn geaccepteerd door de CV en de andere betrokken partijen.
7.10.
[eiser c.s.] hebben ook gesteld dat [gedaagde 1] had toegezegd zorg te dragen voor het vinden van de
seniorfinanciering. Dat heeft [gedaagde 1] betwist. Uit het mailbericht waarop [eiser c.s.] deze stelling baseren (zie 3.18), waarin namens [gedaagde 1] is aangegeven dat zij “want[s] to assist and lead you in this context”, kan naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere concrete toelichting, die [eiser c.s.] niet hebben gegeven, niet een dergelijke toezegging worden afgeleid. Aanwijzingen voor een dergelijke afspraak of toezegging zijn ook niet terug te vinden in de financieringsdocumentatie.
7.11.
[eiser c.s.] voeren verder aan dat het zeer onredelijk van [gedaagde 1] was dat zij in het kader van het sluiten van de MFA geen uitstel wilde geven voor het terugbetalen van het Overbruggingskrediet. Door de voorwaarde van ING dat de laatste tranche van de
seniorfinanciering pas na opening van het hotel in [plaats 9] zou worden uitbetaald, kon de Hotelgroep het Overbruggingskrediet niet op 28 mei 2016 aflossen maar pas enkele maanden later. Door deze onredelijke houding, kon [gedaagde 1] volgens [eiser c.s.] aanzienlijke voordelen voor zichzelf bedingen, zoals de Garantieovereenkomst met daarin onder meer de verplichting tot verkoop van [adres 6] .
7.12.
Ook hier geldt evenwel dat [gedaagde 1] niet verplicht was in te stemmen met een latere terugbetaling van het Overbruggingskrediet omdat de voorwaarden van de
seniorlening terugbetaling door de CV op het afgesproken moment bemoeilijkte. Niet valt in te zien dat het onredelijk was dat [gedaagde 1] in de gegeven omstandigheden meer zekerheid verlangde voor de terugbetaling van het Overbruggingskrediet.
7.13.
De door [eiser c.s.] aangevoerde redenen om de confrontatie met [gedaagde 1] te zoeken overtuigen dus niet. Voor zover er al redenen zouden kunnen zijn die het moedwillig op scherp stellen van de relatie met een financier kunnen rechtvaardigen, is van het bestaan daarvan in dit geval niet gebleken. De redenen die [eiser c.s.] aanvoeren zijn uiterst discutabel en lijken vooral op hun eigen belang te zijn gericht. Dit terwijl het belang van [eiser c.s.] niet gelijk te stellen is aan het belang van de CV. Daarin waren immers de belangen van alle vennoten verenigd. De argumenten die [eiser c.s.] aanvoeren vormen dan ook geen rechtvaardiging voor het bewust zoeken van de confrontatie met [gedaagde 1] . Voor zover die confrontatie en daarmee de verslechterde verhouding met [gedaagde 1] er aan hebben bijgedragen dat [gedaagde 1] de positie en de belangen van [eiser c.s.] vervolgens niet zwaar heeft laten wegen, komt dat in overwegende mate voor risico en rekening van [eiser c.s.] De verontwaardiging daarover miskent het negatieve effect van het eigen handelen.
7.14.
[eiser c.s.] heeft bovendien de medevennoten van de CV niet gekend in zijn beslissing om niet over te gaan tot afdracht van de opbrengst van [adres 6] en daarmee de relatie met [gedaagde 1] onder druk te zetten. Die beslissing van [eiser c.s.] heeft ertoe geleid dat de CV in
defaultkwam te verkeren onder de MFA, onder meer doordat niet uiterlijk op 27 mei 2016 een bedrag van € 2,5 miljoen euro werd afgelost onder de [gedaagde 1] -lening.
7.15.
Door toedoen en nalaten van [eiser c.s.] zijn ook diverse andere
defaultsonder de MFA ontstaan. Zo was op 1 maart 2016 niet de beoogde reorganisatie van de Hotelgroep doorgevoerd waarbij [gedaagde 1] een 25%-aandelenbelang zou krijgen, zijn door de CV verschuldigde juridische kosten in het kader van de MFA niet voldaan aan [gedaagde 1] en is ook de
disposal feevanwege het niet tijdig verkopen van [adres 6] niet betaald.
7.16.
Deze
defaultsmaakten dat [gedaagde 1] het recht had om de [gedaagde 1] -lening op te zeggen en om haar zekerheden uit te winnen. [gedaagde 1] is ook daadwerkelijk overgegaan tot het opzeggen van de [gedaagde 1] -lening en heeft duidelijk gemaakt tot executie te zullen overgaan. Dat ING, zoals [eiser c.s.] aanvoeren, (wel) bereid was een
waiveraf te geven, betekent niet dat [gedaagde 1] het niet-nakomen van afspraken (ook) moesten accepteren. De belangen van ING en [gedaagde 1] waren anders. [gedaagde 1] had een minder sterke zekerheidspositie. Zij liep meer risico dan ING. Bovendien was het gezien de afspraken daarover in de MFA van meet af aan de intentie van [gedaagde 1] om te gaan participeren in de Hotelgroep en dat was dus ook de afspraak die partijen maakten. Door het uitblijven van de beoogde reorganisatie van de Hotelgroep kwam dat in gevaar.
7.17.
[eiser c.s.] hebben aangevoerd dat de CV en de Medevennoten het bestaan van de
defaultshadden kunnen en moeten betwisten en niet klakkeloos met [gedaagde 1] mee hadden moeten gaan. De rechtbank volgt [eiser c.s.] daarin niet. [gedaagde 2 c.s.] hebben gemotiveerd betwist dat de opzegging van de [gedaagde 1] -lening en het recht van [gedaagde 1] om zekerheden te gaan executeren te betwisten viel. [gedaagde 2 c.s.] hebben aangevoerd dat zij hierover advies hebben ingewonnen van een Engelse advocaat. Het door [gedaagde 2 c.s.] in het geding gebracht advies (productie 99) komt er, kort gezegd, op neer dat volgens de Engelse advocaat sprake was van verschillende
events of defaults, dat het niet direct uitoefenen van haar rechten vanwege
events of defaultsniet maakte dat [gedaagde 1] deze rechten niet meer kon uitoefenen en dat reparatie van
events of defaultsniet mogelijk was en dat de
defaults“can only be waived by the Lender”. [eiser c.s.] zijn niet ingegaan op deze onderbouwde betwisting door [gedaagde 2 c.s.] van de stelling dat de
defaultste betwisten waren. Dat betekent dat het er voor gehouden moet worden dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een zeer sterke juridische positie hadden ten aanzien van de CV als leningnemer en daarmee ten aanzien van de Medevennoten, en gerechtigd waren om de lening op te eisen op grond van de
events of default.
7.18.
[eiser c.s.] hebben door zonder overleg met de Medevennoten de confrontatie met [gedaagde 1] te zoeken niet alleen enorme risico’s genomen voor wat betreft hun eigen financiële belangen, maar ook voor wat betreft de financiële belangen van de Medevennoten. [eiser c.s.] hebben de opbrengst van [adres 6] voor andere doeleinden gebruikt dan aflossing van de [gedaagde 1] -lening, ten koste van de CV. Dat daarvoor in de ogen van [eiser c.s.] goede redenen waren, maakt dat niet anders. [eiser c.s.] hebben de Medevennoten daarin geen keuze gegeven, waardoor zij zich geconfronteerd zagen met een financier die op grond van de voorwaarden van de geldleenovereenkomst overging tot opzegging van de lening. Bovendien waren de overwegingen van [eiser c.s.] om de opbrengst van [adres 6] niet volledig af te dragen ter aflossing van de [gedaagde 1] -lening vooral ingegeven door (vermeend) eigen belang. Uit de in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie en het transcript van de CV-vergadering waarbij dit is besproken (zie 3.51 en 3.57) moet worden opgemaakt dat [eiser c.s.] de opbrengst van [adres 6] hebben gebruikt om financiële verplichtingen van andere, aan hen gelieerde ondernemingen te voldoen. Dat is niet een keuze die [eiser c.s.] in redelijkheid konden maken zonder de Medevennoten daarin vooraf te kennen. [eiser c.s.] hebben zich door die wijze van handelen bovendien een onaantrekkelijke partij voor de Medevennoten getoond om nog verder mee samen te werken.
7.19.
Daarbij komt dat uit het onderzoek dat BDO heeft gedaan naar aanleiding van het niet afdragen van de opbrengst van [adres 6] , sterke aanwijzingen volgden dat [eiser c.s.] bedragen in de orde van grootte van € 1,7 miljoen hadden onttrokken aan de CV. [eiser c.s.] stellen in dit kader wel dat zij gebruik konden maken van een rekening-courantverhouding met de CV, waarin betalingen tussen [eiser sub 2] en [eiser sub 3] en andere entiteiten binnen de Hotelgroep werden geadministreerd, maar niet gebleken is dat de andere belanghebbenden zoals de Medevennoten en [gedaagde 1] als financier daarmee bekend waren en hebben ingestemd. Er zijn bindende contractuele afspraken gemaakt met [gedaagde 1] over de wijze waarop met liquiditeiten zou worden omgegaan. [eiser c.s.] hebben die hiermee doorkruist. Dat er in het verleden wellicht bedragen van relatief kleinere omvang door [eiser c.s.] in rekening-courant werden geboekt waarmee iets werd gefinancierd dat niet direct de CV aanging, betekent niet dat er wetenschap, laat staan toestemming was voor het gebruiken van grote, de CV toekomende bedragen door [eiser c.s.] voor andere doeleinden.
7.20.
De stelling van [eiser c.s.] dat feitelijk sprake was van een rekening-courantvordering van [eiser c.s.] op de CV in plaats van een schuld aan de CV, mist een deugdelijke onderbouwing. Daarvoor voeren zij aan dat ook sprake was van een rekening-courantverhouding tussen [eiser c.s.] en [bedrijf 8] , dat deze samen met de andere rekening-courantverhouding werd beschouwd als één en dat daaruit juist een vordering van [eiser c.s.] op de CV voortvloeide. [gedaagde 2 c.s.] hebben gemotiveerd betwist dat per saldo sprake was van een vordering van [eiser c.s.] Volgens [gedaagde 2 c.s.] hebben [eiser c.s.] het laten lijken alsof het bedrag dat is verstrekt door de obligatiehouders (zie 3.21), afkomstig was van [eiser sub 3] . [eiser c.s.] komen in reactie hierop niet verder dan dat als gevolg van het doorstorten door [eiser sub 3] van de gelden van de obligatiehouders naar de Hotelgroep, juridisch en boekhoudkundig een vordering is ontstaan van [eiser sub 3] op de Hotelgroep. Dat laat onverlet dat die gelden afkomstig waren van de obligatiehouders en in economische zin door [eiser sub 3] slechts werden gehouden ten behoeve van [bedrijf 8] . Niet in te zien valt hoe dat in economische zin tot een vordering van [eiser sub 3] op [bedrijf 8] kan leiden.
7.21.
Uit het geluidstranscript van de vergadering van de CV van 22 augustus 2016 (zie 3.57) volgt bovendien dat [eiser sub 1] bij die gelegenheid heeft bevestigd dat ongeoorloofd geld aan de CV is onttrokken. Die gelden zijn overgemaakt naar een of meerdere bankrekeningen van [eiser sub 3] en/of andere door [eiser sub 1] gecontroleerde entiteiten. Uit het geluidstranscript volgt verder dat [eiser sub 1] aan de CV heeft toegezegd het onttrokken geld te zullen terugbetalen. [eiser c.s.] hebben voor het doen van deze mededelingen, tegen de achtergrond van hun stelling dat feitelijk juist sprake is van een schuld van de CV aan [eiser c.s.] , geen deugdelijke verklaring gegeven. Zij voeren aan dat de mededelingen van [eiser sub 1] op die vergadering anders moeten worden geïnterpreteerd, namelijk als een uiteenzetting door [eiser sub 1] aan de Medevennoten van de wijze van financiering van [bedrijf 6] [gedaagde 2 c.s.] hebben dat betwist. Zonder nadere onderbouwing van bedoelde stellingen van [eiser c.s.] , die ontbreekt, kunnen de mededelingen van [eiser sub 1] op de vergadering van 22 augustus 2016, niet anders worden begrepen dan als een erkenning dat geld is onttrokken aan de CV. Niet betwist is immers dat [gedaagde 6] op die vergadering uiteindelijk heeft gevraagd of “the extracted money” die week werd terugbetaald, waarop [eiser sub 1] bevestigend heeft geantwoord.
7.22.
Tegen de achtergrond van deze feiten hebben de Medevennoten medewerking verleend aan het CRP, dat een strategie inhield om de samenwerking met [eiser c.s.] te beëindigen en [eiser c.s.] buiten de Hotelgroep te plaatsen. Het plan daartoe werd de Medevennoten kennelijk gepresenteerd door [gedaagde 1] . Het daaraan meewerken was in de gegeven omstandigheden, een voor de hand liggende keuze. Andere mogelijkheden waarbij hun belangen voldoende gediend waren, hadden de Medevennoten niet. [gedaagde 1] beriep zich immers volgens de Engelse advocaat terecht op diverse
defaultsen executie dreigde. Dat zou ertoe leiden dat (ook) de Medevennoten met lege handen zouden achterblijven.
Geen onrechtmatige daad of wanprestatie Medevennoten door meewerken aan CRP
7.23.
Noch het bedenken van een strategie om de samenwerking met [eiser c.s.] te kunnen beëindigen noch het ten uitvoer brengen daarvan levert in de omstandigheden van dit geval dan ook een toerekenbaar tekortschieten of onrechtmatig handelen op van de Medevennoten jegens [eiser c.s.] Het is evenmin in strijd met de redelijkheid en billijkheid die de onderlinge verhouding van de vennoten van een CV beheerst, dat de CV en de Medevennoten in dit geval tot de conclusie kwamen dat hun belangen het beste gediend werden bij het meewerken aan het door [gedaagde 1] voorgestelde CRP.
7.24.
Dat er een in de wet geregelde mogelijkheid van uitstoting bestaat, maakt in dit geval niet dat het meewerken aan het CRP onrechtmatig was of wanprestatie opleverde. De Medevennoten hadden, gezien de dreiging van executie, niet de praktische mogelijkheid om nog te kiezen voor een herstructurering gevolgd door een potentieel langdurig en kostbaar uitstotingstraject. Volgens hun onbetwiste stellingen beschikten de Medevennoten niet over de middelen om [eiser c.s.] uit te kopen en hadden zij ook niet de wens daartoe, nog daargelaten dat [eiser c.s.] niet kenbaar hebben gemaakt dat zij uitgekocht wilden worden.
7.25.
Anders dan [eiser c.s.] bij dupliek stellen valt niet in te zien dat op grond van artikel 8.1 sub b van de CV-overeenkomst (zie 3.9) unanieme schriftelijke toestemming van alle vennoten van de CV nodig was voor instemming met het CRP. Het CRP behelst geen fusie of overname en is daarmee ook niet te vergelijken. Bovendien was gezien de hiervoor beschreven omstandigheden uiterst onwaarschijnlijk dat [eiser c.s.] zouden hebben ingestemd met het CRP. Dat plan was er immers op gericht om [eiser sub 1] , die zich niet een betrouwbare zakelijke partner had getoond, uit de Hotelgroep te krijgen. De redenen daarvoor waren legitiem. Zeer aannemelijk is bovendien dat als de Medevennoten niet hadden meegewerkt aan het CRP, dat had geleid tot executoriale verkoop van de
assetsvan de Hotelgroep. De positie waarin [eiser c.s.] dan hadden verkeerd, was niet beter geweest dan hun uiteindelijke, werkelijke positie.
Ook [gedaagde 1 c.s.] handelden niet onrechtmatig door CRP op te stellen en uit te voeren
7.26.
Ook [gedaagde 1 c.s.] hebben niet onrechtmatig gehandeld door het CRP te bedenken en met medewerking van de Medevennoten uit te voeren. [eiser sub 1] had verscheidene
defaultslaten ontstaan en [gedaagde 1] liep reële risico’s. Op grond van de contractuele verhoudingen mocht [gedaagde 1] haar zekerheden uitwinnen. Daarbij was zij gebonden aan de afspraken daarover in de financieringsdocumentatie met ING. [gedaagde 1] had eersterangs pandrechten op de aandelen in [bedrijf 9] . Op grond van de financieringsafspraken had [gedaagde 1] de verplichting bij executie van deze pandrechten de aandelen zelf in te kopen. De CV heeft hiermee bij het aangaan van de MFA ingestemd. Dat betekent dat [gedaagde 1] contractueel de mogelijkheid is gegeven om in geval van
events of default, zeggenschap te krijgen over de OpCO-tak van de Hotelgroep.
7.27.
Er was als gezegd sprake van
events of default, [gedaagde 1] liep risico’s en had het recht haar zekerheden uit te winnen. Dat [gedaagde 1] die zekerheden zo heeft ingezet dat zij eerst zeggenschap kreeg over de OpCo-tak, is niet onrechtmatig. Op die manier kon zij trachten om zodanige invloed op de Hotelgroep uit te oefenen dat haar kansen op terugbetaling van de [gedaagde 1] -lening werden vergroot.
7.28.
In die periode gaven [eiser c.s.] te kennen dat zij mogelijkheden hadden gevonden voor herfinanciering van de [gedaagde 1] -lening (door [bedrijf 12] ). De aanbieding daartoe bleek evenwel na overleg daarover tussen [bedrijf 12] en [gedaagde 7] , te zien op een uitkoop van [gedaagde 7] door [eiser sub 1] . Een uitkoop was op dat moment evenwel, door het handelen van [eiser c.s.] binnen de Hotelgroep, niet meer wat [gedaagde 7] wilde. Het is dan ook niet onlogisch dat [gedaagde 1] , toen de tijd om de executie af te ronden begon te dringen en er geen voldoende concrete aanbiedingen tot herfinanciering waren ontvangen - ook niet van [bedrijf 15] -, de executie doorzette.
7.29.
Tegelijk met de executie van het pandrecht op de aandelen in [bedrijf 9] , heeft [gedaagde 1] op basis van haar pandrecht op de aandelen in [bedrijf 2] – de 100%-aandeelhouder van beherend vennoot [bedrijf 3] – het stemrecht op de aandelen in [bedrijf 2] van [eiser sub 1] op haar doen overgaan. Ook hiertoe was [gedaagde 1] op grond van de MFA bevoegd. Dat zij hiertoe overging was tegen de achtergrond van de ontstane situatie van diverse
defaultsen de onttrekking van gelden aan de Hotelgroep die niet werden terugbetaald door [eiser c.s.] , en de daarmee voor [gedaagde 1] als
mezzaninefinancier gepaard gaan risico’s, niet ongerechtvaardigd. Op die manier kon [gedaagde 1] ook invloed uitoefenen op dat deel van de Hotelgroep waar zich de belangrijkste zekerheidsobjecten bevonden, te weten het Hotelvastgoed.
7.30.
Doordat [eiser sub 1] een dag voor zijn ontslag - op 30 oktober 2017 - als (indirect) bestuurder van [bedrijf 2] , zonder medeweten van de Medevennoten en [gedaagde 1] , het Hotelvastgoed aan [bedrijf 16] had verkocht, werd het onmogelijk om het Hotelvastgoed te verkopen of de Hotelgroep te herfinancieren. De [bedrijf 16] Koopovereenkomst was niet gericht op het op korte termijn te gelde maken van het Hotelvastgoed, maar op het beschermen van de belangen van [eiser c.s.] De Medevennoten en [gedaagde 1] raakten pas in maart 2018 op de hoogte van de [bedrijf 16] Koopovereenkomst, hoewel tijdens een CV-vergadering op 9 maart 2018 in aanwezigheid van [eiser c.s.] uitdrukkelijk een verkoop van het Hotelvastgoed aan de orde is geweest.
7.31.
Het is volstrekt begrijpelijk dat [gedaagde 1] bij die stand van zaken het executietraject is gestart. Uit een in dat kader in opdracht van [gedaagde 1] door CBRE uitgevoerd onderzoek bleek dat een voldoende hoge opbrengst van het Hotelvastgoed niet behaald kon worden met de op dat moment geldende huurbepalingen. CBRE kwam in de oorspronkelijke situatie uit op een totale waarde van het Hotelvastgoed van circa € 49,9 miljoen. Bij een marktconforme huur kwam zij uit op een totale waarde van € 57,6 - € 63,1 miljoen. Dat vormt een gegronde reden voor het wijzigen van de huurovereenkomsten. Van ondergeschikt belang is dat de wijziging van de huurovereenkomsten in dit geval is doorgevoerd na een traject via de kantonrechter, dat verborgen is gehouden voor [eiser c.s.] Het ligt in de rede dat [eiser c.s.] zich daar tegen zou hebben verzet, daarmee de evidente belangen van [gedaagde 1] en de Medevennoten schadend. Dat [gedaagde 1] dit zo heeft aangepakt, is tegen die achtergrond niet onrechtmatig.
7.32.
Volgens [eiser c.s.] hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 8] ook bewerkstelligd, althans toegelaten dat de CV (verder) werd uitgehold doordat de exploitatievennootschappen de reeds verlaagde huren voor het Hotelvastgoed vanaf 2017 grotendeels onbetaald lieten. Dit terwijl de exploitatiemaatschappijen volgens [eiser c.s.] uiterst succesvol waren. De Medevennoten hebben betwist dat de Hotelgroep in die periode al zo succesvol was als [eiser c.s.] het voorstellen. Volgens de Medevennoten is in de periode 2017-2020 ruim meer dan de helft van de huur betaald, maar was er geen geld bij de werkmaatschappijen voor verdere betalingen. Dat was onder meer zo doordat de schuld van € 2,5 miljoen aan de obligatiehouders moest worden terugbetaald. [eiser c.s.] hebben dit niet gemotiveerd betwist. Dat hier sprake was van een doelbewuste actie om de CV uit te hollen, vindt geen steun in de feiten.
7.33.
Op 3 augustus 2018 is [gedaagde 1] door de voorzieningenrechter veroordeeld om de executie van de hypotheekrechten op het Hotelvastgoed te staken (zie 3.104). Daarbij was het kennelijk de veronderstelling van de voorzieningenrechter dat [bedrijf 16] de [bedrijf 16] Koopovereenkomst gestand zou doen. Dat bleek in de praktijk evenwel niet het geval.
7.34.
Vervolgens zijn op meerdere momenten afspraken gemaakt over het onderzoeken van de mogelijkheden tot uitkoop van [gedaagde 1] door [eiser c.s.] Uit de vaststaande feiten weergegeven vanaf 3.105 volgt dat [eiser c.s.] ruimschoots de gelegenheid hebben gehad om hun wens tot overname van de Hotelgroep tot uitvoering te brengen. [eiser c.s.] hebben evenwel geen financier bereid gevonden om de voor overname noodzakelijke onvoorwaardelijke toezeggingen aan [gedaagde 1] te doen. [gedaagde 1] was niet verplicht om in te gaan op voorwaardelijke aanbiedingen van door [eiser c.s.] benaderde derden. Evenmin was [gedaagde 1] verplicht om [eiser c.s.] (nog) meer tijd te gunnen voor nieuwe pogingen om de Hotelgroep alsnog over te nemen. Het was ook niet onredelijk dat [gedaagde 1] nakoming door [eiser c.s.] verlangde van de Break Fee-afspraak (zie 3.122), mede gezien de voorgaande vruchteloze pogingen van [eiser c.s.] tot uitkoop van [gedaagde 1] .
(Meewerken aan) verkoop aan [bedrijf 18] was niet onrechtmatig of in strijd met de CV-overeenkomst
7.35.
Na diverse vergeefse pogingen van [eiser c.s.] tot uitkoop, heeft de CV het Hotelvastgoed - nadat de [bedrijf 16] Koopovereenkomst eindelijk van tafel was - aan [bedrijf 18] verkocht. Dat is in de omstandigheden van dit geval niet onrechtmatig. De opeising van de [gedaagde 1] -lening door [gedaagde 1] en de executieverkoop van het Hotelvastgoed lag immers nog steeds op tafel. Het door de CV verschuldigde, openstaande bedrag van de [gedaagde 1] -lening was in een rap tempo opgelopen. Dat was het gevolg van de
defaultsdie [eiser c.s.] hadden laten ontstaan. Op grond van de voorwaarden van de MFA ging daardoor de Margin Ratchet Rente lopen en werden extra kosten verschuldigd. Volgens [eiser c.s.] is sprake van “het gekunsteld laten oplopen” van de lening. De rechtbank deelt dat standpunt niet. De voorwaarden waaronder de [gedaagde 1] -lening is aangegaan zijn (ook) door [eiser c.s.] geaccepteerd. [eiser c.s.] konden en moesten zich er bewust van zijn welke consequenties het bestaan van
defaultszouden hebben. Om uit deze situatie te komen moest dan ook een herfinanciering van de [gedaagde 1] -lening dan wel een verkoop van de
assetsvan de CV plaatsvinden, zodat [gedaagde 1] kon worden afgelost.
7.36.
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in 7.25 was, anders dan [eiser c.s.] bepleiten, naar het oordeel van de rechtbank ook voor de verkoop aan [bedrijf 18] geen toestemming van alle vennoten in de zin van artikel 8 lid 1 onder b van de CV-overeenkomst (zie 3.8) vereist. Van wanprestatie onder de CV-overeenkomst is dus geen sprake.
Verhangen “beoogd CV-vastgoed” niet in strijd met de CV-afspraken
7.37.
Volgens [eiser c.s.] heeft [gedaagde 7] er in strijd met de CV-afspraken voor gezorgd dat “beoogd CV-vastgoed” buiten het bereik van de CV werd geplaatst, nadat een einde was gekomen aan het (indirecte) bestuurderschap van [eiser sub 1] van de beherend vennoot en de topholding van de OpCo-tak, en [gedaagde 8] die posities (indirect) overnam. [eiser c.s.] voeren in dat verband aan dat de afspraken en uitgangspunten binnen de Hotelgroep zo waren dat de winsten die met de exploitatie van het Hotelvastgoed in de vorm van huurvergoedingen werden gemaakt, bij de CV binnen dienden te komen. Er is volgens [eiser c.s.] in strijd met die afspraken en uitgangspunten gehandeld, onder meer door in de huurovereenkomsten van het bedoelde vastgoed niet de CV maar een vennootschap uit de OpCo-tak als verhuurder te laten optreden.
7.38.
[gedaagde 2 c.s.] hebben gemotiveerd betwist dat de door [eiser c.s.] genoemde afspraken de strekking hadden die [eiser c.s.] bepleit. Zij hebben aangevoerd dat de aanvankelijke structuur van de Hotelgroep waarbij de winsten van de OpCo-tak naar de CV vloeiden, enkel een werkafspraak betrof om op een fiscaal gunstige wijze de winst van de Hotelgroep te centreren bij de CV, waarin destijds alle vennoten deelnamen in dezelfde verhoudingen als aan de OpCo-zijde. [eiser c.s.] hebben niet gemotiveerd betwist dat de aanvankelijke, ongebruikelijke structuur om die reden was opgezet. Dat de vennoten van de CV hiermee beoogd hebben deze structuur in de toekomst altijd en onder alle omstandigheden te zullen handhaven, heeft [eiser c.s.] niet onderbouwd en dat ligt ook niet voor de hand. Dat kan, anders dan [eiser c.s.] bepleiten, ook niet worden opgemaakt uit artikel 8.5 van de CV-overeenkomst (3.9). Daarmee is volgens de Medevennoten slechts de gewijzigde rol van GP Interim als
custodianen de aanstelling van [gedaagde 11] als beherend vennoot tot uitdrukking gebracht. Dit hebben [eiser c.s.] niet gemotiveerd betwist. Bovendien hebben de Medevennoten terecht aangevoerd dat de oorspronkelijke werkafspraak waarbij de winsten en het Hotelvastgoed bij de CV zaten, achterhaald was door de MFA. Daarin was immers een reorganisatieverplichting opgenomen waarbij de oorspronkelijke structuur werd losgelaten, om participatie door [gedaagde 1] mogelijk te maken.
7.39.
Van wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen op dit punt is dan ook geen sprake.
Geen misbruik van bevoegdheid van [gedaagde 1 c.s.]
7.40.
[eiser c.s.] voeren aan dat [gedaagde 1 c.s.] misbruik van recht hebben gemaakt. Volgens [eiser c.s.] doet elke van de in artikel 3:13 lid 2 BW omschreven situaties van misbruik van recht zich hier voor. [gedaagde 1 c.s.] betwisten dat.
7.41.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagde 1 c.s.] niet onrechtmatig gehandeld door misbruik van een hen toekomende bevoegdheid. Hieronder wordt dat oordeel gemotiveerd.
7.42.
[eiser c.s.] stellen dat [gedaagde 1 c.s.] hun uitwinningsbevoegdheden met geen ander doel dan het schaden van [eiser c.s.] hebben gebruikt. De rechtbank volgt [eiser c.s.] daarin niet. Bij het verstrekken van de [gedaagde 1] -lening is overeengekomen dat [gedaagde 1] in bepaalde situaties gerechtigd was de controle over de Hotelgroep naar zich toe te trekken. Hiervoor is geoordeeld dat die situaties zich door het handelen c.q. nalaten van [eiser c.s.] voordeden. Overeengekomen is verder dat [gedaagde 1] zou gaan participeren in de Hotelgroep. Dat maakt dat zij een andere positie had dan een reguliere financier. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat [gedaagde 1] haar uitwinningsbevoegdheden heeft gebruikt omdat haar financiële belangen werden bedreigd door de handelwijze van [eiser c.s.] en omdat de beoogde participatie in het gedrang kwam. Het is gezien de gebeurtenissen niet onbegrijpelijk dat [gedaagde 1] [eiser sub 1] niet meer vertrouwde, en dat zij omwille van haar belangen haar grip op de Hotelgroep wilde versterken en [eiser sub 1] uit de Hotelgroep wilde weren. Dat het CRP niet voorzag in een vergoeding voor het belang van [eiser c.s.] in de Hotelgroep, betekent nog niet dat het doel van [gedaagde 1] was [eiser c.s.] te benadelen. Bovendien is op enig moment gedurende de onderhandelingen een substantieel bedrag aangeboden aan [eiser c.s.] Dat hebben [eiser c.s.] niet geaccepteerd. Dat de situatie daarna is veranderd en [eiser c.s.] uiteindelijk met lege handen zijn achtergebleven, betekent niet dat dit het doel was van [gedaagde 1 c.s.]
7.43.
Volgens [eiser c.s.] is de uitwinningsbevoegdheid door [gedaagde 1 c.s.] voor een ander doel gebruikt dan waarvoor zij bedoeld is. [eiser c.s.] leggen er daarbij de nadruk op dat het doel van pand- en hypotheekrechten is dat de zekerheidsgerechtigde in geval van verzuim zijn vordering uit de opbrengst van de uitwinning zoveel mogelijk en met voorrang voldaan krijgt en dat het doel daarvan niet is de zekerheidsgerechtigde een belang in en zeggenschap over de onderneming van de zekerheidsgever te verschaffen. [eiser c.s.] verliezen hierbij evenwel uit het oog dat in dit geval een financieringsconstructie is overeengekomen die er in voorzag dat [gedaagde 1] bij verzuim de controle over de Hotelgroep naar zich kon toetrekken. Een belangrijke afspraak in de financieringsconstructie was dat [gedaagde 1] zou gaan participeren in de Hotelgroep. Dat maakt dat in dit geval aflossing van de lening niet het enige of het hoofddoel van de zekerheidsrechten was. Reeds hierom gaat de redenering van [eiser c.s.] niet op. [gedaagde 1 c.s.] hebben naar het oordeel van de rechtbank de uitwinningsmogelijkheden die haar toekwamen in lijn met die, vooraf met de CV en de andere betrokken partijen overeengekomen, uitgangspunten gebruikt.
7.44.
[eiser c.s.] voeren tenslotte aan dat [gedaagde 1 c.s.] in redelijkheid niet tot uitwinning hadden mogen overgaan omdat er een grote onevenredigheid bestond tussen het belang van [gedaagde 1 c.s.] bij uitoefening van de zekerheidsrechten en het belang van [eiser c.s.] dat daardoor werd geschaad.
7.45.
Het is evident dat de belangen van [eiser c.s.] zijn geraakt door de uitkomst van het door [gedaagde 1 c.s.] gevolgde uitwinningstraject. [eiser c.s.] nam deel in een opstartende, potentieel veelbelovende onderneming die doende was diverse hotels te openen. [eiser c.s.] heeft risico’s genomen en belangrijke bijdragen geleverd aan het opstarten van de Hotelgroep. Daar staat tegenover dat [eiser c.s.] de Hotelgroep niet hadden kunnen starten zonder [gedaagde 7] . [gedaagde 7] was immers degene die de rechten tot het exploiteren van [bedrijf 1] in de Benelux had verkregen. Op enig moment hebben [eiser c.s.] te veel risico genomen en hun hand overspeeld, door de confrontatie met [gedaagde 1] te zoeken, in de veronderstelling dat dat ertoe zou leiden dat [gedaagde 1] uiteindelijk niet verder zou willen met de Hotelgroep. Dat is anders uitgepakt. [gedaagde 1] liep door de handelwijze van [eiser c.s.] reële risico’s. Het tegen de afspraken in niet afdragen van de gehele verkoopopbrengst van [adres 6] ter aflossing van de schuld aan [gedaagde 1] , heeft [gedaagde 1] met recht hoog opgenomen. Daar kwamen de bevindingen van BDO nog bij, waaruit volgde dat [eiser c.s.] middelen van de kredietnemer van [gedaagde 1] - de CV - gebruikte voor buiten het directe belang van de CV gelegen doeleinden. Het was dan ook niet zonder grond dat [gedaagde 1 c.s.] een plan uitstippelden om van [eiser sub 1] , die de touwtjes in handen had bij de Hotelgroep, af te komen. Hiervoor is reeds geoordeeld dat het opstellen en uitvoeren van het CRP niet onrechtmatig was. Uit de feiten en omstandigheden volgt niet dat is beoogd [eiser c.s.] te benadelen. [gedaagde 1] (en de Medevennoten) hebben beoogd de eigen belangen zo weinig mogelijk schade te laten ondervinden van het handelen en nalaten van [eiser c.s.] [gedaagde 1 c.s.] mochten in de omstandigheden van het geval hun eigen belangen (en de belangen van de Medevennoten), zwaarder laten wegen. Relevant daarbij is dat het startpunt van de problemen de handelingen van [eiser sub 1] zijn geweest, die daarbij zijn eigen belangen diende (zie ook hetgeen de rechtbank daarover in 7.13 heeft geoordeeld). Dat het uiteindelijk zo heeft uitgepakt dat [eiser c.s.] geen positie meer hebben in de Hotelgroep, zonder dat zij enige vergoeding hebben ontvangen, maakt dit niet anders.
Profiteren van onrechtmatig handelen/wanprestatie van de Medevennoten door [gedaagde 1 c.s.]
7.46.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld (zie 7.23 tot en met 7.25, 7.36 en 7.39) dat van toerekenbaar tekortschieten van de Medevennoten geen sprake is. Dat betekent dat evenmin sprake is van het onrechtmatig profiteren door [gedaagde 1] van een dergelijk tekortschieten.
Geen schade door gesteld misleiden rechterlijke instanties
7.47.
[eiser c.s.] stellen dat de Medevennoten en [gedaagde 1 c.s.] onrechtmatig hebben gehandeld door in diverse gerechtsprocedures het CRP te verzwijgen en talloze stellingen in te nemen die haaks staan op de inhoud van het CRP. Volgens [eiser c.s.] had deze misleiding geen ander doel dan voorkomen dat er door rechterlijke instanties een stokje zou worden gestoken voor het plan van de Medevennoten en [gedaagde 1 c.s.] om zich de waarde van de Hotelgroep toe te eigenen ten koste van [eiser c.s.]
De Medevennoten en [gedaagde 1 c.s.] betwisten dat sprake is van misleiding.
7.48.
Voor zover er al sprake is van misleiding, heeft dat naar het oordeel van de rechtbank niet tot schade voor [eiser c.s.] geleid. Als de rechterlijke instanties waarop [eiser c.s.] doelen, wel op de hoogte waren geweest van het CRP, had dat mogelijkerwijs op bepaalde punten tot een andere uitspraak in die procedures geleid. Niet aannemelijk is evenwel dat het tot wezenlijke andere uitkomsten had geleid en al helemaal niet dat de uiteindelijke uitkomst gunstiger was geweest voor [eiser c.s.] dan dat zij nu is. Dat betekent dat een belang van [eiser c.s.] bij de gevorderde verklaring voor recht dat sprake was van misleiding ontbreekt.
Geen ongerechtvaardigde verrijking
7.49.
Dat de Medevennoten en/of [gedaagde 1] ongerechtvaardigd zijn verrijkt ten koste van [eiser c.s.] is niet gebleken. [eiser c.s.] voeren aan dat de Medevennoten zich samen met [gedaagde 1] het belang van 47,05% van [eiser c.s.] in de Hotelgroep hebben toegeëigend, zonder daarvoor enige vergoeding aan [eiser c.s.] te betalen. De Medevennoten hebben in reactie hierop evenwel terecht aangevoerd dat zij uiteindelijk samen een belang hebben gekregen in de nieuwe structuur van de Hotelgroep dat even groot is als het belang dat zij zouden hebben gehad als wanneer de in het kader van de MFA overeengekomen optie van [gedaagde 1] tot deelneming zou zijn uitgevoerd. Dat is juist. Daarnaast hebben zij terecht aangevoerd dat hun belang in de CV veel minder waard is geworden door de gedragingen van [eiser c.s.] Die hebben er immers toe geleid dat de schuld aan [gedaagde 1] vele malen groter is geworden. Dat aan [eiser c.s.] geen uitkering is gedaan in het kader van de liquidatie van de CV, wordt volgens de Medevennoten gerechtvaardigd door de vordering die de CV op [eiser c.s.] heeft vanwege de onder 7.19 tot en met 7.21 besproken, aan de CV onttrokken gelden. Ook die omstandigheid levert daarom geen ongerechtvaardigde verrijking op.
7.50.
[eiser c.s.] wijzen er in dit verband op dat [gedaagde 1] voor een aanmerkelijk hoger percentage is gaan participeren in de nieuwe structuur dan oorspronkelijk was beoogd. Dat is echter het uiteindelijke gevolg van de door [eiser c.s.] gekozen strategie en de tegenreacties die zij daarmee hebben uitgelokt. Datzelfde geldt voor de omvang van het bedrag dat de CV op basis van de MFA uiteindelijk aan [gedaagde 1] diende (terug) te betalen. Zowel [gedaagde 1] als de Medevennoten hadden er belang bij, zo is hiervoor reeds tot uitdrukking gebracht, dat de ondernemingsactiviteiten zouden kunnen worden voortgezet binnen een nieuwe structuur zonder participatie van [eiser c.s.] In dat kader mochten [gedaagde 1 c.s.] haar zekerheidsrechten inzetten zoals zij dat hebben gedaan. De extra bedragen waarop [gedaagde 1] - bovenop de rente - aanspraak kon maken, zijn gebaseerd op de voorwaarden van de MFA, waarmee de CV heeft ingestemd. Van ongerechtvaardigde verrijking is dan ook geen sprake.
7.51.
[eiser c.s.] verliezen in dit kader bovendien uit het oog dat de Hotelgroep nog maar in de beginfase verkeerde op het moment dat er een einde kwam aan hun bestuurlijke functies en zij hun positie binnen de OpCo-tak verloren (in 2016 en 2017). Het succes dat de Hotelgroep daarna had en de opbrengst van de uiteindelijke verkoop aan [bedrijf 1] in oktober 2022, kunnen dan ook niet op het conto van [eiser c.s.] geschreven worden.
Geen (bestuurders)aansprakelijkheid van [gedaagde 18] en/of [gedaagde 19]
7.52.
[eiser c.s.] spreken [gedaagde 18] en [gedaagde 19] aan op grond van de bestuursposities die zij hebben vervuld in een aantal van de door [eiser c.s.] in deze procedure gedaagde vennootschappen uit de Hotelgroep. Hiervoor is geoordeeld dat geen van deze vennootschappen aansprakelijk is tegenover [eiser c.s.] Daarop stuit de vordering van [eiser c.s.] op [gedaagde 18] en [gedaagde 19] af.
7.53.
Aansprakelijkheid van [gedaagde 18] en [gedaagde 19] op een andere grond is onvoldoende gesteld of gebleken.
Geen onrechtmatige daad in groepsverband
7.54.
Van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW kan alleen sprake zijn indien minimaal één van de groepsdeelnemers onrechtmatig schade heeft toegebracht. Hiervoor is vastgesteld dat geen van gedaagden onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser c.s.] Groepsaansprakelijkheid is al daarom niet aan de orde.
Conclusie
7.55.
Geen van de gedaagden is toerekenbaar tekortgeschoten of heeft onrechtmatig gehandeld jegens [eiser c.s.] , terwijl evenmin sprake is van ongerechtvaardigde verrijking ten koste van [eiser c.s.] De vorderingen van [eiser c.s.] worden dus afgewezen.
7.56.
Het is [eiser c.s.] er met zijn vorderingen in de kern om te doen dat hij – alsnog – een vergoeding krijgt voor het belang dat hij in de Hotelgroep had en de in dat kader verrichte inspanningen. Er is, zo is hiervoor geoordeeld, evenwel geen rechtsgrond die gedaagden verplicht tot betaling van enige vergoeding aan [eiser c.s.]
[gevoegde partijen c.s.] niet-ontvankelijk
7.57.
[gevoegde partijen c.s.] worden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. Zij zijn toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van [eiser c.s.] Dat staat eraan in de weg dat zij zelf vorderingen instellen, ook wanneer die vorderingen er slechts toe strekken dat een eventueel toe te wijzen bedrag, door hen kan worden geïnd. Hiervoor biedt de wet geen ruimte.
7.58.
[gevoegde partijen c.s.] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagden. Omdat het verweer van gedaagden voor het overgrote deel verwerkt is in het verweer tegen de vorderingen van [eiser c.s.] , worden de kosten hiervoor op nihil gesteld.
Proceskosten
7.59.
[eiser c.s.] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagden. Dat komt op het volgende neer:
Ten aanzien van [gedaagde 2 c.s.]vastrecht € 6.617,00
salaris € 13.071,00 (drie punten van liquidatietarief VIII)
nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
€ 19.866,00
De door [gedaagde 2 c.s.] gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten wordt toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
Ten aanzien van [gedaagde 1 c.s.]
vastrecht € 6.617,00
salaris € 13.071,00 (drie punten van liquidatietarief VIII)
nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
€ 19.866,00
Ten aanzien van [gedaagde 18] en [gedaagde 19]
vastrecht € 2.626,00
salaris € 13.071,00 (drie punten van liquidatietarief VIII)
nakosten
€ 178,00
€ 15.875,00
7.60.
Het vonnis zal voor wat betreft deze proceskostenveroordelingen, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in reconventie
7.61.
[gedaagde 1] vordert betaling door [eiser sub 3] van de
disposal feevan € 1 miljoen op basis van de Garantieovereenkomst (zie 3.39)
,vanwege het niet uiterlijk op 30 april 2016 ontvangen door de Hotelgroep van de koopsom voor [adres 6] .
7.62.
Niet in geschil is dat de koopsom voor [adres 6] pas op 8 juli 2016 is ontvangen. Dat betekent dat de
disposal feeverschuldigd is geworden door [eiser sub 3] . Anders dan [eiser c.s.] stellen valt uit de communicatie tussen partijen over de verkoop van [adres 6] (zie 3.43) niet af te leiden dat [gedaagde 1] geen aanspraak zou maken op de
disposal fee. Namens [gedaagde 1] is op een bericht van [eiser c.s.] dat de deal met [bedrijf 10] was gesloten gereageerd met “nice”. Niet in te zien valt dat [eiser c.s.] daaruit mochten afleiden dat [gedaagde 1] geen nakoming van de afspraak over de
disposal feezou verlangen.
7.63.
Volgens [eiser c.s.] heeft [gedaagde 1] pas nadat de opbrengst van [adres 6] niet volledig werd doorbetaald aanspraak gemaakt op de
disposal fee. Uit dat tijdsverloop en die volgorde van gebeurtenissen kan evenwel niet worden afgeleid dat [gedaagde 1] haar rechten met betrekking tot de
disposal feeprijsgaf. Bovendien heeft [gedaagde 1] al op 31 mei 2016 aangegeven dat de
disposal feeverschuldigd was (zie 3.46).
7.64.
Ook de omstandigheid dat [gedaagde 1] in het kader van een schikking mogelijk geen betaling van de
disposal feeverlangde, rechtvaardigt niet de conclusie dat [eiser c.s.] er op mochten vertrouwen dat [gedaagde 1] nooit meer aanspraak zou maken op de
disposal fee. Tot een schikking is het immers niet gekomen. Dat [eiser c.s.] uit mededelingen of gedragingen van [gedaagde 1] hebben mogen begrijpen dat geen aanspraak zou worden gemaakt op de
disposal fee, kan uit hun stellingen niet worden afgeleid.
7.65.
De vordering zal dan ook worden toegewezen. Ook de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
Proceskosten
7.66.
[eiser c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Daarbij wordt één punt salaris toegekend voor de advocaat van [gedaagde 1] , omdat de reconventionele vordering op de zitting slechts zeer beperkt aan de orde is geweest. Dat betekent dat aan proceskosten een bedrag van € 4.357,- (één punt van liquidatietarief VIII) wordt toegewezen, vermeerderd met € 100,00 aan nakosten (gelet op het maximum van € 278,00 aan nakosten voor conventie en reconventie tezamen).

8.De beoordeling in het incident

8.1.
[eiser c.s.] vorderden aanvankelijk inzage in het advies van de advocaat die door de Medevennoten in 2016/2017 is ingeschakeld om te adviseren over het uitstoten van [eiser sub 1] . Bij antwoord hebben [gedaagde 2 c.s.] onder meer het CRP in het geding gebracht. Daarin hebben [eiser c.s.] aanleiding gezien hun oorspronkelijke inzagevordering niet te handhaven. In plaats daarvan vorderen zij thans inzage in een brief die [gedaagde 1] op 17 februari 2017 aan ING heeft gestuurd en in alle documenten, e-mails en overeenkomsten waarin de voorwaarden van de in het CRP beschreven herfinanciering door [gedaagde 1] zijn neergelegd.
8.2.
[gedaagde 2 c.s.] en [gedaagde 1 c.s.] hebben bij dupliek onder meer een aan ING gerichte e-mail van 17 februari 2017 overgelegd. Een brief aan ING van die datum van [gedaagde 1] is er volgens [gedaagde 1 c.s.] niet. [eiser c.s.] zijn hier niet meer op ingegaan. Aangenomen moet dan ook worden dat [eiser c.s.] op dit punt inmiddels de voorhanden zijnde stukken tot hun beschikking hebben.
8.3.
Stukken over een herfinanciering door [gedaagde 1] zijn er volgens [gedaagde 2 c.s.] en [gedaagde 1 c.s.] niet. Volgens [gedaagde 2 c.s.] geven [eiser c.s.] een verkeerde duiding aan de passage over herfinanciering in het CRP. Het idee van herfinanciering door [gedaagde 1] is nooit uitgewerkt en herfinanciering door [gedaagde 1 c.s.] heeft ook niet plaatsgevonden, aldus [gedaagde 2 c.s.] en [gedaagde 1 c.s.] Ook hierop is [eiser sub 1] niet meer ingegaan. Het lag op de weg van [eiser c.s.] nader te onderbouwen dat bescheiden als door hen bedoeld wel bestaan. Bij gebreke daarvan moet worden aangenomen dat deze bescheiden er niet zijn.
8.4.
Reeds omdat onvoldoende gebleken is dat bescheiden als hier door [eiser c.s.] bedoeld bestaan, moet de vordering tot inzage worden afgewezen.
8.5.
Omdat de oorspronkelijke vordering van [eiser c.s.] wel tot het in het geding brengen van bepaalde, relevante stukken heeft geleid, maar de gewijzigde vordering wordt afgewezen, zullen de proceskosten in het incident gecompenseerd worden, op die manier dat iedere partij de eigen kosten draagt.

9.De beslissing

De rechtbank,
in conventie
9.1.
wijst de vorderingen van [eiser c.s.] af;
9.2.
veroordeelt [eiser c.s.] in de proceskosten van:
- [gedaagde 2 c.s.] van € 19.866,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en als volledige betaling dan uitblijft en het vonnis daarna wordt betekend, vermeerderd met € 92,00, plus de kosten van betekening, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als de proces- en nakosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
- [gedaagde 1 c.s.] van € 19.866,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en als volledige betaling dan uitblijft en het vonnis daarna wordt betekend, vermeerderd met € 92,00, plus de kosten van betekening;
- [gedaagde 18] en [gedaagde 19] van € 15.875,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en als volledige betaling dan uitblijft en het vonnis daarna wordt betekend, vermeerderd met € 92,00, plus de kosten van betekening;
9.3.
verklaart [gevoegde partijen c.s.] niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
9.4.
veroordeelt [gevoegde partijen c.s.] in de proceskosten van gedaagden, hierbij vastgesteld op nihil;
in reconventie:9.5. veroordeelt [eiser sub 3] tot betaling aan [gedaagde 1] van € 1.000.000,00 binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 30 april 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
9.6.
veroordeelt [eiser sub 3] in de proceskosten van [gedaagde 1] van € 4.457,00;
in het incident
9.7.
wijst de vorderingen af;
9.8.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie en in reconventie:
9.9.
verklaart 9.2, 9.5 en 9.6 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. R.J.A.M. Cooijmans en mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
[1861/1729/1694/1918]