ECLI:NL:RBROT:2025:6629

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
11660674 VV EXPL 25-225
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en betaling in kort geding tussen verhuurders en huurder

In deze zaak, die op 4 juni 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderden eisers, bestaande uit twee verhuurders, betaling van een huurachterstand door gedaagde, een huurder van een bedrijfsruimte. De eisers stelden dat gedaagde een huurachterstand had van € 7.514,60 tot en met april 2025, en dat er nog een bedrag van € 2.430,69 openstond met betrekking tot de eindafrekening over 2023. In totaal vorderden zij een bedrag van € 14.445,29, inclusief rente en boetes, en vroegen zij om ontruiming van de bedrijfsruimte. Tijdens de zitting op 21 mei 2025 erkende gedaagde de huurachterstand, maar stelde hij dat deze grotendeels was ingelopen en betwistte hij de hoogte van de gevorderde boetes en de eindafrekening.

Na de eiswijziging van eisers, waarbij zij hun vordering verminderden tot € 1.502,92, oordeelde de kantonrechter dat gedaagde dit bedrag moest betalen, maar matigde de gevorderde boete van € 4.500,- tot € 500,-. De kantonrechter oordeelde dat de spoed aanwezig was voor een kort geding, waardoor eisers ontvankelijk waren in hun vordering. De rente over het openstaande bedrag werd toegewezen vanaf mei 2025. De proceskosten werden door beide partijen zelf gedragen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kon worden, ook als een van de partijen in hoger beroep ging.

De beslissing van de kantonrechter was dat gedaagde € 2.002,92 moest betalen, met wettelijke handelsrente vanaf mei 2025, en dat de partijen hun eigen proceskosten moesten dragen. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J.C. Gerritse.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11660674 VV EXPL 25-225
datum uitspraak: 4 juni 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1],

woonplaats: Phuket (Thailand),
2. [eiser 2],
woonplaats: Barendrecht,
eisers,
gemachtigde: mr. H.C. Uittenbogaart,
tegen
[gedaagde], t.h.o.d.n. [handelsnaam],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. L. de Brito.
Eisende partijen worden hierna afzonderlijk ‘[eiser 1]’ en ‘[eiser 2]’ en gezamenlijk ‘[eisers]’ genoemd. Gedaagde partij wordt hierna ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 mei 2025, met bijlagen;
  • de mail met producties van [gedaagde] van 20 mei 2025;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde].
1.2.
Op 21 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser 1] met zijn gemachtigde en de gemachtigde van [gedaagde].

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 oktober 2022 van [eisers] de bedrijfsruimte aan [adres] (hierna: de bedrijfsruimte). De huur is nu € 1.502,92 per maand. [eisers] hebben bij dagvaarding gesteld dat er tot en met april 2025 een huurachterstand van € 7.514,60 is en dat nog een bedrag van € 2.430,69 openstaat dat ziet op de eindafrekening over 2023. Zij hebben daarom geëist dat [gedaagde] die achterstand met rente en boetes van € 4.500,- aan hun betaalt. [eisers] hebben ook geëist dat [gedaagde] de bedrijfsruimte ontruimt en dat hij tot dat moment de huur blijft betalen. Bij dagvaarding is in totaal een bedrag van € 14.445,29 gevorderd met verdere rente en boetes en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
Ter zitting heeft [gedaagde] erkend dat er een huurachterstand was maar hij heeft daarbij ook gesteld dat die inmiddels grotendeels is ingelopen. Volgens hem is daarom geen sprake meer van een situatie die onmiddellijke ontruiming vereist. [gedaagde] betwist de gestelde eindafrekening over 2023, omdat nergens uit blijkt waar die op is gebaseerd. Hij is het ook niet eens met de (hoogte van de) gevorderde contractuele boetes omdat deze onredelijk zijn. Hij wil daarom dat die worden afgewezen of dat die in ieder geval worden gematigd.
2.3.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] heeft [eiser 1] ter zitting te kennen gegeven dat de eis wordt verminderd. [eisers] vorderen nu nog betaling van een bedrag van € 1.502,92 met rente, boetes en proceskosten. Alle andere vorderingen worden ingetrokken.
2.4.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat de gewijzigde eis voor een deel wordt toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] € 2.002,92 met rente moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarop deze beslissing is gebaseerd.

3.De beoordeling

3.1.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de eisende partij hierbij zoveel spoed heeft dat die de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten (artikel 254 lid 1 Rv). Uit de stellingen van [eisers] volgt dat deze spoed aanwezig is, zodat zij ontvankelijk zijn in hun vordering.
Betalingsachterstand
3.2.
[eiser 1] heeft ter zitting na eiswijziging gesteld dat [gedaagde] nog een bedrag van € 1.502,92 moet betalen. Omdat [gedaagde] niet langer heeft weersproken dat hij dat bedrag nog verschuldigd is, wordt hij veroordeeld om dat bedrag te betalen.
Boetes
3.3.
De gevorderde contractuele boetes van € 4.500,- worden grotendeels afgewezen. De kantonrechter stelt voorop dat er geen reden bestaat voor cumulatie of doortelling van de boetebedragen, zoals [eisers] dat hebben gedaan. Nu bovendien is gebleken dat de achterstand nagenoeg volledig is ingelopen, acht de kantonrechter het redelijk om de gevorderde boetes te matigen tot een bedrag van € 500,-. Dit bedrag is gebaseerd op € 100,- per maand voor de maanden december 2024 t/m april 2025.
Rente
3.4.
De rente over de achterstand van € 1.502,92 wordt toegewezen vanaf mei 2025. Er geldt namelijk een boetebeding dat het karakter heeft van een (gefixeerde) schadevergoeding. Artikel 6:92 lid 2 BW bepaalt dat de boete in de plaats treedt van een schadevergoeding op grond van de wet. Partijen kunnen afspreken dat boete en schadevergoeding naast elkaar verschuldigd zijn, maar daarvan is niet gebleken. [eisers] kunnen voor de achterstand tot en met april 2025 daarom alleen aanspraak maken op de boete. Omdat na april 2025 geen boetes worden gevorderd, wordt de rente over het openstaand saldo van € 1.502,92 vanaf mei 2025 toegewezen.
Proceskosten
3.5.
De kantonrechter bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eisers] dat eisen en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen € 2.002,92 met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 1.502,92 vanaf mei 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
4.2.
bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gerritse en in het openbaar uitgesproken.
53954