In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident tussen AW Verheij Infra B.V. en Dura Vermeer Infra Regionale Projecten B.V. De rechtbank oordeelde dat het beroep van Dura Vermeer op het overeengekomen arbitragebeding niet onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van de vorderingen kennis te nemen, omdat de onderaannemingsovereenkomst tussen de partijen een keuze voor arbitrage als wijze van geschilbeslechting bevatte. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat het arbitragebeding terzijde werd geschoven. AW Verheij werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident en de hoofdzaak, die respectievelijk zijn begroot op € 921,- en € 6.617,-. De proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.M.J. Arts.