ECLI:NL:RBROT:2025:6626

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
C/10/686486 / HA ZA 24-834
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis bevoegdheidsincident in vrijwaringszaak tussen aannemers met arbitragebeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident tussen AW Verheij Infra B.V. en Dura Vermeer Infra Regionale Projecten B.V. De rechtbank oordeelde dat het beroep van Dura Vermeer op het overeengekomen arbitragebeding niet onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van de vorderingen kennis te nemen, omdat de onderaannemingsovereenkomst tussen de partijen een keuze voor arbitrage als wijze van geschilbeslechting bevatte. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat het arbitragebeding terzijde werd geschoven. AW Verheij werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident en de hoofdzaak, die respectievelijk zijn begroot op € 921,- en € 6.617,-. De proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.M.J. Arts.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/686486 / HA ZA 24-834
Vonnis in incident van 28 mei 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AW VERHEIJ INFRA B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.A.J.M. Jonk te Alblasserdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DURA VERMEER INFRA REGIONALE PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H.P.C.W. Strang te Rotterdam.
Partijen zullen hierna AW Verheij en Dura Vermeer genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 12 februari 2025 (hierna: het tussenvonnis) en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitlating van Dura Vermeer van 12 maart 2025;
  • de antwoordakte in het bevoegdheidsincident van AW Verheij van 23 april 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De verdere beoordeling in het incident

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat op grond van de onderaannemingsovereenkomst de RvA de bevoegde instantie is voor beslechting van geschillen tussen AW Verheij en Dura Vermeer. In dit incident resteert de vraag of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Dura Vermeer zich op het arbitragebeding beroept (artikel 6:248 lid 2 BW), zoals AW Verheij betoogt en Dura Vermeer betwist. Doorslaggevend is de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die bij wijze van uitzondering rechtvaardigen dat het overeengekomen beding terzijde wordt geschoven. De rechtbank oordeelt dat daarvan geen sprake is en licht dat als volgt toe.
2.2.
De contractonderhandelingen tussen AW Verheij en Dura Vermeer hebben geleid tot de totstandkoming van een onderaannemingsovereenkomst met daarin een keuze voor arbitrage als wijze van geschilbeslechting (zie 5.2-5.7 van het tussenvonnis). Dat AW Verheij de aan haar opgedragen werkzaamheden zou uitbesteden aan HSM heeft voor AW Verheij aan die keuze niet in de weg gestaan. Daarom is ook niet van belang vanaf welk moment Dura Vermeer wist van de uitbesteding aan HSM, waarover partijen van mening verschillen. In het midden kan ook blijven of Dura Vermeer niet rechtstreeks met HSM, maar alleen met AW Verheij wilde contracteren, zoals AW Verheij betoogt. Dat brengt immers niet zonder meer mee dat AW Verheij is gedwongen om afzonderlijk met Dura Vermeer en met HSM overeenkomsten aan te gaan. Volgens de eigen stellingen van AW Verheij wilde zij Dura Vermeer in verband met hun goede band helpen, maar dat betekent niet dat zij daartoe (op deze wijze) verplicht was. Niet gesteld of gebleken is dat AW Verheij tegen haar zin in met het arbitraal beding in de onderaannemingsovereenkomst heeft ingestemd. Bovendien heeft AW Verheij het zelf in de hand gehad om haar positie beter te regelen bij het maken van afspraken met (in elk geval) HSM, maar zij heeft nagelaten dat voldoende te doen. Het gevolg daarvan is dat het belang van AW Verheij bij een doelmatige en efficiënte procesvoering wordt verstoord, maar niet dat een rechtsgang voor haar feitelijk en praktisch onmogelijk is geworden. Zij heeft in haar onderaannemingsovereenkomst met Dura Vermeer een keuze gemaakt die haar achteraf beschouwd minder goed uitkomt, maar dat maakt een beroep van Dura Vermeer op het arbitragebeding niet onaanvaardbaar.
2.3.
Een eventuele informatieachterstand, waarvan Dura Vermeer het bestaan betwist, komt gelet op het voorgaande voor risico van AW Verheij. Van een onoplosbaar gebrek aan informatie om deugdelijk verweer te kunnen voeren tegen de vorderingen die HSM in de hoofdzaak tegen haar heeft ingesteld op grond van de onderonderaannemingsovereenkomst is overigens onvoldoende gebleken. Van AW Verheij had verwacht mogen worden dat zij zich in dat kader eerst rechtstreeks tot Dura Vermeer had gewend met een verzoek om eventueel missende informatie. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat er door AW Verheij al verweer is gevoerd in de hoofdzaak tegen de vorderingen HSM en dat Dura Vermeer daarvoor ook informatie aan AW Verheij, op haar verzoek, heeft verstrekt. AW Verheij heeft niet gesteld dat zij nadere informatieverzoeken heeft gedaan waarop Dura Vermeer afwijzend heeft gereageerd en zij daarom in haar verdediging wordt geschaad. Gezien hun onderlinge rechtsverhouding mag van Dura Vermeer ook verwacht worden dat zij behulpzaam zal reageren op redelijke informatieverzoeken van AW Verheij om verweer te kunnen voeren tegen de vorderingen van HSM in de hoofdzaak, zeker wanneer die informatie zich in haar domein bevindt. Van een onredelijke benadeling in de verweermogelijkheden van AW Verheij is al met al geen sprake. Dat het voeren van verweer in de rechtbankprocedure mogelijk meer voeten in aarde heeft door de gekozen constructie, is onvoldoende om het redelijke belang van Dura Vermeer bij haar beroep op het arbitragebeding opzij te zetten. In het kader van de belangenafweging ex artikel 6:248 lid 2 BW moet ook gekeken worden naar de belangen van Dura Vermeer bij haar beroep op het arbitraal beding. Zij heeft onder meer gewezen op haar wens voor arbitrage in verband met de technische aard van het geschil en de ervaring van arbiters op dat gebied. Gezien het voorgaande is het beroep van Dura Vermeer op het overeengekomen arbitraal beding niet onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
2.4.
De slotsom is aldus dat het beroep van Dura Vermeer op het arbitraal beding wordt gehonoreerd. De rechtbank zal zich daarom op grond van artikel 1022 Rv onbevoegd verklaren. Met deze beslissing in het incident komt ook een einde aan de hoofdzaak, te weten de vrijwaringszaak met zaak- en rolnummer: C/10/686486 / HA ZA 24-834.
2.5.
AW Verheij wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident veroordeeld. De kosten aan de zijde van Dura Vermeer worden begroot op € 921,- aan salaris advocaat (1,5 punt × tarief II van € 614,-). Deze veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat dat is gevorderd met een wettelijke basis en tegen de vordering geen verweer is gevoerd.
2.6.
AW Verheij wordt ook in de proceskosten van de hoofdzaak veroordeeld omdat zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofdzaak bij een onbevoegde rechter aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van De Jong in de hoofdzaak worden vastgesteld op
€ 6.617,- aan griffierecht.

3.De beslissing

De rechtbank
In het incident
3.1.
wijst de vordering tot onbevoegdverklaring toe,
3.2.
veroordeelt AW Verheij in de proceskosten, aan de zijde van Dura Vermeer tot op heden begroot op € 921,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In de hoofdzaak
3.4.
verklaart zich onbevoegd van de vorderingen kennis te nemen,
3.5.
veroordeelt AW Verheij in de proceskosten, aan de zijde van Dura Vermeer tot op heden begroot op € 6.617,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
In het incident en in de hoofdzaak
3.6.
veroordeelt AW Verheij tot betaling van een aanvullende proceskostenveroordeling van eenmaal € 92,00 plus de kosten van betekening als Dura Vermeer niet tijdig aan de onder 3.2 en 3.5 genoemde veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025. [3268/3455]