In deze zaak heeft verzoeker op 28 februari 2024 een aanvraag ingediend voor inzage in de persoonsgegevens van zijn kinderen, gebaseerd op artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht heeft dit verzoek op 13 maart 2025 afgewezen, met als argument dat het belang van verzoeker bij inzage niet opweegt tegen de belangen van de moeder van de kinderen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 mei 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van het college als verzoeker via videoverbinding aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat toewijzing van het verzoek om inzage in de persoonsgegevens van de kinderen een onomkeerbare situatie zou opleveren. Het college had aangegeven dat de persoonsgegevens van de kinderen verweven zijn met die van de moeder, en dat het besluit zorgvuldig tot stand was gekomen, met overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat zijn spoedeisend belang bij inzage zo groot was dat dit de afwijzing van het college zou rechtvaardigen. Bovendien werden de aanvullende verzoeken van verzoeker, zoals het faciliteren van contactherstel met zijn kinderen en het schorsen van de ondertoezichtstelling, als niet-ontvankelijk beschouwd, omdat deze niet betrekking hadden op het bestreden besluit. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.