ECLI:NL:RBROT:2025:6566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
C/10/700353 / JE RK 25-1065
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van internationale gezagskwesties

Op 27 mei 2025 heeft de kinderrechter in Rotterdam een mondelinge uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De vader heeft verzocht om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen, omdat hij zich ernstige zorgen maakt over haar welbevinden en ontwikkeling. De moeder heeft de Slowaakse nationaliteit en de vader de Nederlandse. [minderjarige] heeft tot 7 januari 2019 in Nederland gewoond, daarna in Frankrijk tot september 2024, en is sindsdien weer in Nederland. De vader vreest dat [minderjarige] in haar ontwikkeling wordt bedreigd door het gebrek aan contact met hem en de intentie van de moeder om naar Tsjechië of Slowakije te verhuizen zonder zijn toestemming. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisende situatie en dat de zorgen over [minderjarige] acuut zijn. De raad voor de kinderbescherming heeft de zorgen van de vader bevestigd, maar vond de situatie niet zo urgent dat een voorlopige ondertoezichtstelling gerechtvaardigd was. De kinderrechter heeft echter besloten dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd en heeft haar voorlopig onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot 27 augustus 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en partijen kunnen binnen drie maanden in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zittingsplaats: Rotterdam
Zaakgegevens : C/10/700353 / JE RK 25-1065
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 27 mei 2025 over de voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van

[naam vader], hierna te noemen: de vader,

wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. J.G. Kalk te Nijmegen,
betreffende:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder], hierna te noemen: de moeder,

wonende te [woonplaats 2],
advocaat mr. A. Vogelaar te Krommenie.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de vader van 17 maart 2025;
- het aanvullend verzoek met bijlagen van de vader, ingekomen op 14 mei 2025;
- het bericht met bijlagen van de vader van 16 mei 2025.
Op 27 mei 2025 heeft de kinderrechter de zaak in meervoudige kamer met gesloten deuren mondeling behandeld, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in meervoudige kamer van het verzoek over de voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv, het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (C/10/ 696217 / FA RK 25-2082), waarvan de schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing afzonderlijk zal worden gedaan.
Daarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam]

De feiten

De vader en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
De moeder heeft de Slowaakse nationaliteit.
[minderjarige] woonde tot 7 januari 2019 met haar ouders in Nederland. Van 7 januari 2019 tot medio september 2024 heeft [minderjarige] met haar ouders in Frankrijk gewoond. Op 17 september 2024 is [minderjarige] met haar moeder naar Nederland vertrokken. De vader woont nog altijd in Frankrijk.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. Tussen partijen is in geschil of partijen, door de emigratie naar Frankrijk, op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag, van rechtswege gezamenlijk het gezag uitoefenen.

Het verzoek

De vader heeft verzocht om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen, dan wel om een ondertoezichtstelling uit te spreken voor de duur van een jaar. De vader vreest dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, zodat volgens hem aan de gronden voor een (voorlopige) ondertoezichtstelling is voldaan. Ter onderbouwing van het verzoek stelt de vader dat hij zich ernstige zorgen maakt over [minderjarige]’s welbevinden, omdat [minderjarige] geen normaal contact met hem heeft, bij haar sprake is van een heel hoog schoolverzuim door ziekte en omdat [minderjarige] suïcidale gedachten heeft. Ook heeft hij geen zicht op hoe het met [minderjarige] gaat, omdat de moeder hem niet over haar informeert. Voor het krijgen van informatie is hij afhankelijk van de school van [minderjarige] en de informatie die hij van hen krijgt, baart hem zorgen. Bovendien faciliteert de moeder geen enkele vorm van contact tussen [minderjarige] en hem. Sinds september 2024 heeft de vader [minderjarige] niet meer gezien. Vanaf oktober 2024 vindt ook geen telefonisch contact meer tussen hen plaats. Daar komt nog bij dat de moeder voornemens is om met [minderjarige] naar Tsjechië of naar Slowakije te verhuizen, waar de vader niet mee instemt. Betrokken instanties hebben meldingen gedaan bij Veilig Thuis, waar hij bij brief van 14 maart 2025 door Veilig Thuis over is geïnformeerd. Veilig Thuis vond de zorgen dusdanig, dat is besloten om de gemelde zorgen over te dragen naar het gebiedsteam van Veilig Thuis. Door een wachtlijst bij Veilig Thuis is nog geen casemanager toegewezen.
Tijdens de mondelinge behandeling vindt de raad net als de vader dat [minderjarige] in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De raad vindt de ontwikkelingsbedreiging echter niet dermate acuut, dat een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] gerechtvaardigd is. De raad meent dat het aan ouders is om een oplossing te vinden, zodat de raad het verzoek van de vader tot een (voorlopige) ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet overneemt.
De moeder is bereid om alle hulp te accepteren maar zij maakt zich wel zorgen of [minderjarige], als er een ondertoezichtstelling komt, niet overvraagd wordt.

De beoordeling

Rechtsmacht
De vraag of de Nederlandse rechter internationale bevoegdheid toekomt om inhoudelijk kennis te nemen van het onderhavige verzoek, moet worden beantwoord aan de hand van de EU-verordening Brussel II-ter (Nr. 2019/1111, hierna: de Verordening).
Artikel 7 van de Verordening bepaalt dat ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak aanhangig wordt gemaakt. De vraag is daarom wat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] is op 17 maart 2025.
Artikel 15 van de Verordening bepaalt evenwel dat in spoedeisende gevallen, zelfs wanneer het gerecht van een andere lidstaat ten gronde bevoegd is, de gerechten van een lidstaat de bevoegdheid hebben om voorlopige en bewarende maatregelen te nemen over:
een kind dat zich in die lidstaat bevindt; of
vermogensbestanddelen van een kind die zich in die lidstaat bevinden.
Vast staat dat [minderjarige] ten tijde van de indiening van het verzoek (17 maart 2025) zich in Nederland bevond, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om voorlopige of bewarende maatregelen te nemen ten aanzien van [minderjarige] indien sprake is van een spoedeisende situatie. Voorwaarde van artikel 15 van de Verordening voor het treffen van voorlopige maatregelen is dat sprake moet zijn van een spoedeisend geval, waarbij het belang van het kind een onmiddellijk optreden vraagt zonder dat een beslissing van de bevoegde rechter kan worden afgewacht.
Toepasselijk recht
Bij de bepaling van het toepasselijke recht voor een zaak die betrekking heeft op ouderlijke verantwoordelijkheid moet gekeken worden naar het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Op grond van artikel 15, eerste lid, van dit Verdrag past de Nederlandse rechter, wanneer hij bevoegd is om over de zaak te oordelen, het Nederlandse recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 1:255 BW kan de rechtbank een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor de ouders, door dezen niet onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 BW, tweede lid, in staat zijn te dragen.
Volgens het tweede lid kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad voor de kinderbescherming niet tot indiening van het verzoek overgaat.
Volgens artikel 1:257 BW kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 1:255 BW, eerste lid, is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. De kinderrechter bepaalt de duur van dit toezicht op ten hoogste drie maanden.
Op grond van de stukken, het kindgesprek met [minderjarige] en wat besproken is tijdens de mondelinge behandeling, zijn de kinderrechters met de raad van oordeel dat (een ernstig vermoeden bestaat dat) [minderjarige] zodanig opgroeit, dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Die zorgen zijn naar het oordeel van de kinderrechters dermate acuut, dat een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] gerechtvaardigd is om die bedreiging voor haar weg te nemen.
De kinderrechters zien de volgende concrete bedreigingen:
  • er is sprake van fors schoolverzuim wegens onbekende medische redenen, ook sinds zij in Nederland naar school gaat. [minderjarige] heeft in haar leven in totaal al op acht verschillende scholen gezeten, zowel in Nederland waar zij tot januari 2019 heeft gewoond als daarna in Frankrijk, waar zij tot september 2024 woonde;
  • er is sprake van volledig contactverlies tussen [minderjarige] en haar vader. Sinds september 2024 hebben de vader en [minderjarige] elkaar fysiek niet meer gezien, behalve tijdens een rechtszitting in Frankrijk in het kader van een strafzaak tegen vader wegens huiselijk geweld. Tot eind oktober 2024 hadden zij nog telefonisch contact met elkaar, maar daarna is ook dat verbroken. [minderjarige] lijkt contact met haar vader af te wijzen. School meldt dat [minderjarige] ook heftige uitspraken doet over haar vader. Zij heeft enkel contact met haar moeder, van wie zij afhankelijk is, terwijl het contact tussen haar ouders ernstig is verstoord. Pogingen van de maatschappelijk werkster van het Sociaal Gebiedsteam om facetimecontacten tussen [minderjarige] en haar vader te faciliteren, zijn na één facetimecontact begin februari 2025, niet meer van de grond gekomen;
  • er zijn zorgen over de rol die [minderjarige] (als getuige) heeft in de strafrechtelijke procedure in Frankrijk tegen haar vader in verband met huiselijk geweld. De vader betwist die beschuldigingen;
  • ook de doorlopende onzekerheid over de plek waar [minderjarige] verder zal opgroeien is een reden tot zorg. De moeder heeft [minderjarige] in september 2024 halsoverkop vanuit Frankrijk meegenomen naar Nederland, waarmee meteen het gezinsverband met de vader is geëindigd. De moeder ziet de vestiging in Nederland als tussenstation, zij was van plan om rondom de jaarwisseling 2024/2025 met [minderjarige] naar Tsjechië of Slowakije te verhuizen. Dit is niet gelukt omdat de vader hiervoor geen toestemming heeft gegeven en een alarmering heeft laten instellen op het paspoort van [minderjarige]. Moeder heeft nu de intentie uitgesproken om vóór het schooljaar 2025/2026 zich met [minderjarige] te vestigen in Tsjechië, zodat [minderjarige] in september daar op school kan starten. De vader geeft geen toestemming voor een verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar Tsjechië of naar Slowakije en hij heeft in de familierechtelijke procedure onder meer verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem in Frankrijk te bepalen;
  • er zijn ook zorgen over het effect van het verleden waarin [minderjarige] is opgegroeid op haar ontwikkeling. Er was sprake van dagelijks heftige ruzies tussen de ouders, waar [minderjarige] getuige van is geweest;
  • tot slot zijn er zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]’s autonomie. Het is de vraag of [minderjarige] voldoende toekomt aan haar eigen leeftijdsadequate ontwikkeling, gelet op alle omstandigheden die er op dit moment in haar leven zijn.
Naar het oordeel van de kinderrechter wordt de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor [minderjarige], door de ouders onvoldoende geaccepteerd. Beide ouders lijken de noodzaak van hulp in te zien maar blokkeren desondanks hulp, voornamelijk omdat ouders niet meer met elkaar communiceren en maar blijven strijden. Daarbij speelt een rol dat tussen partijen in geschil is of de vader op grond van het internationaal recht van rechtswege mede het ouderlijk gezag over [minderjarige] heeft, waardoor hij door betrokken instanties onvoldoende wordt gehoord. Momenteel heeft niemand de regie, terwijl duidelijk is dat er nu echt iets moet gebeuren om de zorgen over de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen. De rechtbank zal [minderjarige] dan ook voorlopig onder toezicht stellen. Een voorlopige ondertoezichtstelling is in het belang van [minderjarige], zodat een neutrale instantie zoals de gecertificeerde instelling de regie heeft.
Gelet op de woonplaats van de moeder, is de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond de instelling die de voorlopige ondertoezichtstelling dient uit te voeren.
Tijdens het kindgesprek met [minderjarige] heeft de kinderrechter afgesproken een brief te sturen om aan te geven wat er is beslist en waarom. De kinderrechter zal de volgende brief aan [minderjarige] sturen, per post.
Beste [minderjarige],
We hebben elkaar op 27 mei 2025 gesproken. En toen heb ik afgesproken dat als ik en mijn collega’s een beslissing over jou zouden nemen, ik je per post laat weten wat we hebben beslist en waarom. Daarover gaat deze brief. Maar voordat ik daaraan begin: wat waren wij trots op jou dat je gisteren nog even met papa hebt gesproken! Ik hoop heel erg dat dit misschien een klein nieuw beginnetje is en dat je misschien weer af en toe wat ‘gewoon’ met papa kunt appen.
Nou, dan over de beslissing: wij hebben beslist dat er met spoed iemand van jeugdbescherming komt voor jou, die gaat kijken wat jij nodig hebt. Want ik heb gisteren al aan je gezegd dat wij ons heel erg veel zorgen maken. Die zorgen zijn:
  • je gaat heel vaak niet naar school door ziekmeldingen en je bent ook veel van school gewisseld;
  • tot gisteren had je bijna geen contact meer met papa;
  • je bent betrokken bij de strafzaak in Frankijk wat ik echt niet ok voor jou vind;
  • het is onduidelijk of je in Nederland blijft of niet;
  • je toen jullie nog in Frankrijk woonden maakte je elke dag ruzies mee tussen papa en mama;
  • je hebt eerder ook wel eens laten doorschemeren dat je misschien niet meer wilt leven. Dat vind ik ontzettend verdrietig maar de gedachte kan ik best begrijpen;
  • ik maak me heel veel zorgen of jij altijd ‘de groene [minderjarige]’ kunt zijn (oftewel, jezelf).
Voor al deze punten is hulp nodig en papa en mama willen dat wel regelen maar het lukt ze samen niet of er gebeurt te weinig. En papa en mama hebben gisteren aangegeven dat ze er niet heel veel bezwaar tegen hebben als er verplichte hulp vanuit jeugdbescherming komt. De hulp is voor drie maanden. Daarna stopt het, tenzij een nieuwe rechter beslist dat het verder moet gaan.
We hebben gisteren beslist dat de rechter in Nederland verder niet kan beslissen over wie er belangrijke beslissingen over jou mag nemen, waar je woont en wanneer je contact met papa hebt. Wij hebben wel aan papa en mama gezegd dat wij denken dat papa en mama alleen samen belangrijke beslissingen over jou mogen nemen. Dus ook over waar je woont. Ik vind het vervelend dat wij daar niet over kunnen beslissen want ik gun jou dat je weet waar je aan toe bent. Helaas is het niet anders. Er zijn in Europa, waar Nederland en Frankrijk onder vallen, regels die bepalen welke rechter waarover mag beslissen.
[minderjarige], dank voor je openheid gisteren en je moed. Ik hoop dat de jeugdbeschermer je kan helpen zodat jij kunt focussen op school en in je vrije tijd op tekenen en paardrijden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, tot 27 augustus 2025;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is op 27 mei 2025 mondeling gegeven door mr. S.L. Raphael, voorzitter en kinderrechter, mr. C.C.B. Boshouwers en mr. S.J. Huizenga, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. E.M. Brito, griffier, en op 28 mei 2025 schriftelijk uitgewerkt.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt.