ECLI:NL:RBROT:2025:6541

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
10/026297-25 en 10/338532-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde invoer van cocaïne en wederrechtelijk verblijf op haventerrein

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich als uithaler schuldig heeft gemaakt aan de verlengde invoer van 19 kilogram cocaïne en het wederrechtelijk verblijven op een haventerrein. De verdachte, geboren in 2002 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.B. Venema. De officier van justitie, mr. M.L.M. Kuiper, eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met diverse bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de verdachte op 24 januari 2025 samen met anderen over het hek van het haventerrein klom en pakketten met cocaïne uit een container haalde. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte niet op de hoogte was van de aard van de goederen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, gezien zijn eerdere veroordelingen en de omstandigheden, op zijn minst voorwaardelijk opzet had op de invoer van cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest, en een maatregel tot beperking van de vrijheid voor 3 jaar, waarbij de verdachte zich niet in de havens mag ophouden. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend, gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde drugshandel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/026297-25
Parketnummer vordering TUL VV: 10/338532-23
Datum uitspraak: 23 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
P.I. [naam PI] locatie [detentielocatie] ,
bijgestaan door raadsman mr. R.B. Venema, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde; en
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, ambulante begeleiding, contactverbod, locatieverbod (met Elektronische Monitoring), locatiegebod (met Elektronische Monitoring), meewerken aan dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening, telkens zoals omschreven in het reclasseringsadvies;
  • tevens een gedragsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) inhoudende een locatieverbod voor de duur van 3 jaar, waarbij voor iedere overtreding hechtenis van 2 weken zal worden opgelegd met een maximum van 6 maanden en dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel; en
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel van 3 maanden gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 10-338532-23.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat vrijspraak dient te volgen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit. De verdachte zou geen kennis hebben van het doel van de uithaalactie en daarmee geen opzet op de invoer van cocaïne.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten vast. Deze feiten zijn niet ontkend of betwist door de verdachte. Op 24 januari 2025 is de verdachte samen met een ander over het hek geklommen van het haventerrein om vervolgens een rode bigshopper te vullen met pakketten uit een container. Op de camerabeelden is te zien dat hij samen met de medeverdachte op het terrein loopt met een gevulde rode bigshopper. Ze houden de tas samen vast. De verdachten klimmen met de bigshopper opnieuw over het hek en stappen in een auto die vervolgens wegrijdt. Even later zijn de drie personen in deze auto, waaronder de verdachte, aangehouden. Uit onderzoek is gebleken dat de inhoud van de rode bigshopper uit pakketten van in totaal 19 kilogram cocaïne bestaat. De container kwam uit Argentinië. De container kwam op 17 januari 2025 in Rotterdam aan en uiteindelijk werd de container op 23 januari 2025 ingeleverd op het UWT.
Het verweer van de verdediging dat dat de verdachte niet wist dat het om cocaïne ging, verwerpt de rechtbank. Het is algemeen bekend dat in de Rotterdamse haven op grote schaal harddrugs wordt ingevoerd en verstopt in zeecontainers, en dat voor het ophalen van die drugs uit de containers op het haventerrein veelal zogenaamde “uithalers” worden ingezet die daarmee een essentiële rol spelen in de transportketen om drugs uit containers en van het haventerrein af te halen. Met grote regelmaat worden dergelijke uithalers in de haven van Rotterdam aangehouden. Tegen deze achtergrond en in het licht van de vaststaande feiten is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte minst genomen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne. De cocaïne zat verpakt in zwarte, gesealde, vierkante pakketten van ieder 1 kilogram. De verdachte moet de pakketten op enig moment - en al voordat hij opnieuw over het hek klom om van het terrein af te komen - hebben gezien. Daar komt nog bij dat de verdachte al een keer is veroordeeld voor het tot drie keer toe onrechtmatig verblijven in de Rotterdamse haven. Concluderend heeft hij op dat moment, gegeven de wetenschap dat hij de uithaalopdracht had gekregen, zijn locatie en zijn aanwezigheid daar, op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat het om cocaïne ging die uit het buitenland kwam. Door desondanks de instructies op te volgen en mee te werken aan het uithalen van een container, heeft de verdachte het voornoemde risico willens en wetens aanvaard en zich aan deze praktijk overgegeven, zodat de conclusie luidt dat zijn (voorwaardelijk) opzet daarop was gericht.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan de verlengde invoer van 19 kilogram cocaïne.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 24 januari 2025 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 19 kilogram, cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2
hij op 24 januari 2025 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag
en overslag van goederen, te weten de terminal van United Waalhaven Terminals
B.V. aan de Bunschotenweg.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

2. Wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich als uithaler schuldig gemaakt aan de invoer van 19 kilogram cocaïne en het zich wederrechtelijk bevinden op een haventerrein. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Harddrugs vormen een groot gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat bovendien vaak direct dan wel indirect gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien. Dit alles vergroot de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Aan de ene kant is de rol van de verdachte een belangrijke rol in het plegen van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die de invoer van cocaïne is. De uithalersactiviteiten zijn immers van essentieel belang om het cocaïnetransport goed te laten verlopen en daarmee zijn uithalers een onmisbare schakel in de internationale transportketen van cocaïne. Dat de rol belangrijk is, blijkt ook wel uit de bedragen die verdiend kunnen worden met het uithalen. Aan de andere kant is de rol van de verdachte in het geheel beperkt. Het werk van de uithaler is niet meer en niet minder dan de cocaïne voor de eigenaren van die cocaïne uit de haven krijgen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte is veroordeeld door het tot drie keer toe onrechtmatig verblijven op het haventerrein.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 april 2025. Uit het rapport blijkt dat sprake is van een gemiddeld risico op recidive. De verdachte liep vanwege soortgelijke feiten in een reclasseringstoezicht. Er is bijna een jaar sprake geweest van Elektronische Monitoring en twee maanden na het beëindigen hiervan volgde de nieuwe aanhouding. De reclassering heeft getwijfeld over het al dan niet adviseren van bijzondere voorwaarden. Vast staat dat op een gegeven moment een toezicht wel nodig zal zijn en dat een enkelband meerwaarde heeft bij het voorkomen van recidive. De bijzondere voorwaarden kunnen te zijner tijd ook verbonden worden aan een voorwaardelijke invrijheidstelling. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met o.a. een locatie- verbod en gebod. De verdachte stelt zelf graag toezicht te willen en wil er graag zijn voor zwangere vriendin. Gebaseerd op het toezicht dat voor detentie liep, heeft de reclassering echter twijfels bij de motivatie van verdachte voor gedragsverandering.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De verdediging heeft verzocht om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden samen met een hoge taakstraf. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gelet op de ernst van de feiten en het feit dat onderhavige feiten gepleegd zijn gedurende een lopende proeftijd. De verdachte heeft zich al drie maal eerder begeven op het haventerrein en de reclassering, gelet op het toezicht dat voor detentie liep, twijfels heeft bij de motivatie van de verdachte voor gedragsverandering. In deze situatie vindt de rechtbank het passend en geboden op te treden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De straf die rechtbank zal opleggen is lager dan geëist door de officier van justitie. De eis is naar het oordeel van de rechtbank te hoog, gelet op de straffen die zijn opgelegd in zaken waarin het gaat om de verlengde invoer van een vergelijkbare hoeveelheid verdovende middelen als in deze zaak.
Maatregel 38v
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 3 jaren opgelegd, waarbij zal gelden dat voor iedere overtreding hechtenis van 2 weken zal worden opgelegd met een maximum van 6 maanden, inhoudende een gebiedsgebod voor de havens en gebieden zoals aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage III aangehechte kaarten. De rechtbank acht deze maatregel passend en geboden, omdat de verdachte zich al drie maal eerder heeft begeven op het haventerrein. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 9 februari 2024 van de politierechter van rechtbank Rotterdam, met parketnummer 10/338532-23, is de verdachte veroordeeld voor het verblijven op een haventerrein op 19 december 2024, 26 november 2023 en 28 november 2023 voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De proeftijd is ingegaan op 23 februari 2024.
8.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 38v, 47, 57 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 3 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich niet op te houden in de havens en gebieden zoals aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage III aangehechte kaarten, gedurende 3 jaren na heden;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 weken;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste 6 maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte van
3 maanden gevangenisstrafvan de bij vonnis van 9 februari 2024, met parketnummer 10-338532-23, van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en mr. D.H. Dongelmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Yenice en S. Hoebe, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 januari 2025 te Rotterdam, althans te Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 19 kilogram, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; en
2.
hij op of omstreeks 24 januari 2025 te Rotterdam, althans te Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag
en/of overslag van goederen, te weten de terminal van United Waalhaven Terminals
B.V. aan de Bunschotenweg.