ECLI:NL:RBROT:2025:6497

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
10/161746-24 en 10/156486-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandelingen ex-partner en belaging ex-partner; veroordeling voor mishandeling politieambtenaar en bedreiging van moeder en buurman

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die onder andere werd beschuldigd van mishandeling van zijn ex-partner en belaging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mishandeling en belaging van zijn ex-partner, omdat het bewijs voor opzet ontbrak. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor de mishandeling van een politieambtenaar en voor bedreiging van zijn moeder en buurman. De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten de verdachte in sterk verminderde mate konden worden toegerekend, gezien zijn psychische toestand. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 1 maand opgelegd, met een 38v-maatregel, die inhoudt dat hij zich gedurende twee jaar niet in de nabijheid van zijn ex-partner en hun kind mag bevinden. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn vrijspraak voor bepaalde feiten, een dreigende situatie had gecreëerd die een contactverbod rechtvaardigde. De vordering van de benadeelde partij, een politieambtenaar, werd toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €750,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/161746-24 en 10/156486-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 22 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1993,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] te [plaats 1] ,
raadsman mr. R.H.P. Feiner, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort en feitelijk weergegeven, komt de verdenking er op neer dat verdachte:
Parketnummer 10/161746-24
Feit 1
op of omstreeks 27 april 2022 in [plaats 2] [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 2
in of omstreeks de periode van 4 mei 2024 tot en met 11 mei 2024 in [plaats 2] [slachtoffer 1] heeft belaagd;
Feit 3
op of omstreeks 15 oktober 2023 in [plaats 2] [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 4
op of omstreeks 9 en/of 10 mei 2024 in [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
Feit 5
op of omstreeks 12 mei 2024 in [plaats 2] [slachtoffer 3] heeft mishandeld;
Feit 6
op of omstreeks 26 oktober 2023 in [plaats 2] [slachtoffer 4] heeft bedreigd.
Parketnummer 10/156486-24
Feit 1
op of omstreeks 7 mei 2024 in [plaats 2] de ambtenaar in functie [slachtoffer 5] heeft mishandeld;
Feit 2
op of omstreeks 7 mei 2024 in [plaats 2] zich heeft verzet tegen ambtenaren in functie, met enig lichamelijk letsel bij één van hen tot gevolg.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, te weten 335 dagen gevangenisstraf met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden, met de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contactverbod met de aangeefster [slachtoffer 1] en de zoon van de verdachte, [minderjarige] , en een gebiedsverbod voor de gemeente [plaats 2] , voor de duur van vijf jaren, met toepassing van vervangende hechtenis van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden en met de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Feit 1 (mishandeling [slachtoffer 1] op 27 april 2022)
4.1.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 1 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte was op 27 april 2022 in gevecht met de overbuurman. De aangeefster probeerde de verdachte te kalmeren. Als je door blijft vechten terwijl een omstander je probeert te kalmeren, is de kans groot dat je die omstander raakt en pijn of letsel veroorzaakt. De verdachte heeft daarmee die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. De verdachte had zodoende voorwaardelijk opzet op het mishandelen van de aangeefster.
4.1.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft verklaard dat hij de aangeefster per ongeluk in het gezicht heeft geraakt tijdens het gevecht met de overbuurman. De aangeefster heeft verklaard dat zij de klap op haar neus ten tijde van het incident niet als bewuste actie van de verdachte heeft gezien en daarom destijds geen aangifte heeft gedaan. De verklaring van de verdachte en de verklaring van aangeefster wijzen aldus op het ontbreken van opzet bij de verdachte. Het dossier, waaruit de precieze toedracht van het ontstaan van het letsel verder niet blijkt, biedt voor het overige geen aanwijzingen die in een andere richting wijzen. Aldus kan opzet niet, ook niet in voorwaardelijke zin, wettig en overtuigend worden bewezen, .
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
4.1.2.
Feit 2 (belaging [slachtoffer 1] )
4.1.2.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. Ondanks dat
het voor de verdachte al lang duidelijk had kunnen en moeten zijn dat de aangeefster geen ander contact met hem wilde dan een ontmoeting op neutraal gebied omwille van hun zoontje, heeft hij haar meermalen en op verschillende manieren lastig gevallen. Daarmee heeft de verdachte wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster met in elk geval het oogmerk haar te dwingen dit contact en die toenadering te dulden en haar vrees aan te jagen.
4.1.2.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt niet dat de aangeefster vóór het stopgesprek op 10 mei 2024 op enigszins ondubbelzinnige wijze te kennen heeft gegeven geen contact meer te willen met de verdachte. Integendeel, uit de aan het dossier toegevoegde chatgesprekken blijkt van wederkerigheid in het contact tussen beiden. De aangeefster reageert op de berichten van de verdachte en vraagt zelf ook om contact.
Vanaf het moment dat er door de politie een stopgesprek wordt gevoerd met de verdachte, op 10 mei 2024, zou de aangeefster binnen de ten laste gelegde periode, volgens haar verklaring nog een keer anoniem zijn gebeld door de verdachte. Deze enkele gedraging is echter onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat sprake was van een
stelselmatigeinbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster.
De rechtbank miskent met het voorgaande niet dat er voor de aangeefster in deze periode sprake was van een bedreigende situatie die met name gelegen was in het onvoorspelbare gedrag van de verdachte. Zo heeft de verdachte ‘s nachts voor de deur van aangeefster gestaan en gedreigd een steen door het raam te gooien, hetgeen de verdachte ter zitting heeft erkend. De rechtbank begrijpt dat de aangeefster zich hierdoor angstig heeft moeten voelen. Deze gedraging van de verdachte levert echter misschien een ander strafbaar feit op maar niet de ten laste gelegde belaging.
Dit betekent dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.1.3.
Feit 3 (mishandeling [slachtoffer 1] op 15 oktober 2023)
4.1.3.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 3 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. Op 15 oktober 2023 heeft de verdachte de aangeefster hard op haar arm geslagen. Zij voelde hierdoor pijn. De verklaring van de aangeefster wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] , die heeft verklaard op die dag een hoop rumoer te hebben gehoord en een vrouw een korte gil heeft horen geven. De getuige heeft daardoor de politie gebeld. Uit de politiemutatie blijkt dat de aangeefster ter plekke heeft verklaard dat zij door de verdachte is mishandeld.
4.1.3.2.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster met betrekking tot de mishandeling, onvoldoende steun vindt in overige bewijsmiddelen in het dossier.
De verklaring van [getuige] over een korte gil die hij heeft gehoord is daartoe ontoereikend en overig steunbewijs ontbreekt.
De rechtbank zal de verdachte daarom ook vrijspreken van dit feit.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder parketnummer 10/161746-24 onder 5 (mishandeling [slachtoffer 3] ) en het onder parketnummer 10/156486-24 onder 1 (mishandeling politieambtenaar [slachtoffer 5] ) en 2 (wederspannigheid) ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering
4.3.1.
Feit 4 (bedreiging [slachtoffer 2] )
4.3.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde feit. De aangeefster heeft als getuige ter terechtzitting van 19 november 2024 verklaard dat de verdachte de werfpuntratel vasthield ter hoogte van zijn borst, dat de punt omhoogstak en dat de verdachte niet met de werfpuntratel in de richting van aangeefster wees dan wel daarmee stekende bewegingen heeft gemaakt. De verdachte had geen opzet op de bedreiging. Hij was het gereedschap van zijn vader aan het opruimen en liep naar zijn moeder toe met een werfpuntrafel in zijn hand toen zij iets tegen hem zei. De angst van de aangeefster kwam voort uit de psychische stoornis van de verdachte. Deze angst was reëel, omdat de verdachte onbetrouwbaar was in zijn handelen. Er was evenwel geen sprake van een bedreiging. Te meer nu het niet om een mes gaat, maar om een stuk gereedschap.
4.3.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft erkend dat hij met een puntig voorwerp – “gereedschap waarmee hij zijn auto wilde maken” - bij zijn moeder in de kamer kwam. De aangeefster heeft over de toedracht als volgt verklaard. De verdachte kwam de woonkamer binnen en had een soort priem in eerste instantie achter zijn rug. Terwijl hij voor haar stond haalde hij deze priem achter zijn rug vandaan en hield hem ter hoogte van zijn borst en met de punt omhoog. Toen zij vroeg wat hij met de priem van plan was gaf hij daarop geen antwoord.
De rechtbank vindt deze gedraging van de verdachte geschikt om de aangeefster vrees voor een levensdelict aan te jagen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm leidt de rechtbank af dat de verdachte ook (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op die bedreiging. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Dit feit is dus wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.
Feit 6 (bedreiging [slachtoffer 4] )
4.3.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 6 ten laste gelegde feit. De verdachte heeft geen opzet gehad op het bedreigen van de aangever. Hij verliet boos de woning van mevrouw [slachtoffer 1] , vanuit de keuken, en had daarbij nog een keukenmes in zijn hand. Deze verklaring is in lijn met hetgeen mevrouw [slachtoffer 1] heeft verklaard. Het is niet aannemelijk dat de verdachte met het mes naar buiten is gelopen, deze onder zijn trui heeft gestoken en het vervolgens weer heeft gepakt. Hij had niet door dat hij het mes nog bij zich had.
4.3.2.2.
Beoordeling
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op 26 oktober 2023 verliet de verdachte boos de woning van mevrouw [slachtoffer 1] met een mes in zijn hand. Direct daarna kwam hij de buurman, aangever [slachtoffer 4] , op de galerij tegen. Nadat zij een korte woordenwisseling hadden, liep de verdachte boos met het mes in zijn hand op de aangever af om hem een klap te geven.
Deze gedragingen van de verdachte waren geschikt om de aangever vrees voor een levensdelict aan te jagen. Anders dan de verdediging leidt de rechtbank uit de beschreven gang van zaken op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet bij de verdachte op de bedreiging af. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Dit feit is dus wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/161746-24 onder 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/161746-24 onder 5 en het onder parketnummer 10/156486-24 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/161746-24
4
hij op 9 mei 2024 of 10 mei 2024 te [plaats 2] , [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
door dreigend een werfpuntratel, te tonen;
5
hij op 12 mei 2024 te [plaats 2] ,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 3] tegen zijn gezicht te slaan en
- die [slachtoffer 3] tegen zijn been te trappen;
6
hij op 26 oktober 2023 te [plaats 2] ,
[slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
door dreigend een mes te tonen;
Parketnummer 10/156486-24
1
hij op 7 mei 2024 te [plaats 2] ,
een ambtenaar, [slachtoffer 5] brigadier Eenheid Rotterdam,
gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] tegen het hoofd te stompen;
2
hij op 7 mei 2024 te [plaats 2] ,
zich met geweld ,
heeft verzet tegen ambtenaren, [slachtoffer 5] brigadier Eenheid Rotterdam, [slachtoffer 6] brigadier Eenheid Rotterdam, [persoon B] aspirant Eenheid Rotterdam, [persoon C] brigadier Eenheid Rotterdam, [persoon D] hoofdagent Eenheid Rotterdam en [persoon E] hoofdagent Eenheid Rotterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte op verdenking van enig strafbaar feit (mishandeling [slachtoffer 5] ),
door instructies te negeren, door trappende bewegingen te maken in de richting van verbalisanten, door te knijpen in de handen van verbalisanten, door naar de taser te grijpen, door in een richting te bewegen tegengesteld aan die waarin de opsporingsambtenaren verdachte trachtte te geleiden en door proberen op te staan,
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een blauwe plek op de ellenboog bij die [slachtoffer 6] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/161746-24
Feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 5: mishandeling;
Feit 6: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Parketnummer 10/156486-24
Feit 1: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 2: wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zijn moeder en een buurman bedreigd, een willekeurige man in diens voortuin mishandeld, een agent mishandeld en zich hevig verzet bij zijn aanhouding, waarbij een agent letsel heeft opgelopen. Hiermee heeft hij de slachtoffers angst aangejaagd en pijn toegebracht. De betrokken agenten heeft hij bovendien het werk, dat de samenleving van hen verwacht en verlangd, zeer bemoeilijkt. Daarop past een forse reactie.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het mishandelen van een ambtenaar in functie. De rechtbank zal hier in strafverzwarende zin rekening mee houden.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van de
Pro Justitia-rapportenvan 16 september 2024, aangevuld op 30 april 2025, opgesteld door [psychiater 1] en [psychiater 2] ,
psychiaters, en 31 maart 2025, opgesteld door [psycholoog] ,
psycholoog. Deze rapporten houden onder meer het volgende in.
Uit het psychologisch en psychiatrisch onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte lijdt aan een ongespecificeerde schizofrenie- of andere psychotische stoornis (psychiater) dan wel schizofrenie (psycholoog) en een stoornis in cannabisgebruik.
Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de gepleegde feiten en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte beïnvloed. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was er sprake van een persisterende psychotische episode, waarbij sprake was van paranoïde (betrekkings)wanen, kritiek- en oordeelsstoornissen en een verstoorde realiteitstoetsing. Beide deskundigen adviseren om de ten laste gelegde feiten bij een bewezenverklaring in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het herhalingsrisico op een nieuw geweldsdelict wordt door beiden hoog ingeschat als de verdachte nu uit detentie zou gaan zonder voortzetting van de huidige adequate farmacotherapeutische behandeling en begeleiding. Het al ingezette traject van klinische behandeling moet gevolgd worden door een ambulante fase en uiteindelijk een vorm van beschermd wonen.
De psychiater meent dat dit traject zowel in het kader van een zorgmachtiging op grond van de Wfz als in het kader van een terbeschikkingstelling (verder: tbs) met voorwaarden kan worden gevolgd.
De psycholoog stelt dat een stevig forensisch behandelkader noodzakelijk is en acht een zorgmachtiging niet toereikend vanwege het hoog ingeschatte recidivegevaar. Zij adviseert een tbs met voorwaarden.
Stichting Verslavingsreclassering GGZheeft naar aanleiding van de rapportages van de psycholoog en psychiater een zogenoemd maatregelrapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 mei 2025. Daarin heeft zij de voorwaarden bij een eventueel op te leggen tbs geformuleerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekening
Uit de rapportages van de psychiater en psycholoog blijkt dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten pleegde terwijl hij een psychotische episode doormaakte. De deskundigen adviseren om de ten laste gelegde feiten daarom in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank volgt dat advies.
Straf
Gelet op de ernst van de feiten, de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de eerdere veroordeling van de verdachte voor mishandeling van een politieambtenaar, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend. Rekening houdend met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand opleggen.
Tbs-maatregel, zorgmachtiging of voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden?
Uit de gedragsrapportages blijkt ook dat de verdachte zich rond half september 2024, gedurende zijn verblijf in het [PPC] , heeft laten motiveren om anti-psychotische medicatie in te nemen waar hij dat voorheen weigerde. Sindsdien is een positieve ontwikkeling geconstateerd in ziektebesef en -inzicht.
In het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis is de verdachte met ingang van 31 maart 2025 ter behandeling opgenomen in [FPK] in [plaats 3] . De positieve ontwikkeling heeft zich aldaar voortgezet en bij de verdachte is daardoor ook behandelmotivatie ontstaan. Rapporteurs adviseren voorzetting van het klinische verblijf, aansluitend ambulante behandeling en zorg en uiteindelijk verblijf in beschermd wonen.
De vraag die nog voorligt is in welk kader dit traject kan of dient te worden afgelegd. De rechtbank heeft de officier van justitie eerder opgedragen een zorgmachtiging voor te bereiden.
De door de officier van justitie geëiste oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden vindt de rechtbank, gelet op de aard en ernst van de bewezen feiten, niet proportioneel. Daarbij neemt zij ook in aanmerking dat een tbs met voorwaarden tevens inhoudt dat bij een negatief verloop een tbs met dwang kan volgen waarbij de verdachte dan een plek in één van de tbs-klinieken, die feitelijk al onvoldoende beschikbaar zijn, in beslag zal nemen. Die schaarste in tbs-plaatsen leidt er ook toe dat de verdachte alsdan eerst nog langdurig in passantendetentie zal moeten verblijven.
Voor een andere mogelijkheid, het binden van de verdachte aan het benodigde traject via bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel, bestaat geen ruimte meer. De rechtbank motiveerde hiervoor immers dat een gevangenisstraf van 1 maand passend is terwijl de verdachte al (aanzienlijk) langer dan 1 maand in voorarrest heeft vastgezeten, namelijk in totaal 325 dagen.
De rechtbank vindt het afgeven van een zorgmachtiging het meest passend in deze situatie. In dat kader kan de klinische fase worden voortgezet, een ambulante fase volgen en wordt bij beëindiging rekening gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk verkeer te bevorderen, waaronder is begrepen huisvesting en nazorg (artikel 2.1 lid 4 Wvggz).
Uit de stukken van de voorbereide zorgmachtiging volgt dat de betrokken geneesheer-directeur voor het verlenen van de benodigde zorg een zorgmachtiging niet aangewezen vindt, omdat de verdachte voldoende heeft doen blijken van vrijwillige medewerking. De op de zitting gehoorde vertegenwoordigers van de geneesheer-directeur hebben dat standpunt herhaald en desgevraagd meegedeeld dat de verdachte onder behandeling van de reguliere gezondheidszorg blijft en dat als de vrijwilligheid van de verdachte onverhoopt toch (wat) afkalft en bij hem een terugslag dreigt, opnieuw beoordeeld zal worden of alsnog een zorgmachtiging of crisismaatregel moet worden aangevraagd.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank volstaan met het opleggen van de eerder genoemde gevangenisstraf.
38v-maatregel
Hoewel de rechtbank vrij spreekt van de door de officier van justitie ten laste gelegde feiten met betrekking tot de ex-vriendin van de verdachte, mevrouw [slachtoffer 1] , ziet de rechtbank wel voldoende aanleiding voor het opleggen van een contact- en locatieverbod betreffende haar en hun zoontje. Uit het dossier is genoegzaam gebleken dat sprake is van een dreigende situatie waarvoor oplegging van de door de officier van justitie geëiste maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht is aangewezen, zij het dat de rechtbank deze in duur en sanctie op niet naleven wat beperkt.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich belastend zal gedragen jegens zijn ex [slachtoffer 1] of hun beider zoontje, wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 5] ter zake van de onder 10/156486-24 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 750,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij kan integraal worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering tot schadevergoeding is voldoende onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
De vordering is voldoende onderbouwd. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor en is door de verdachte niet weersproken. De schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 mei 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 63, 180, 181, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/161746-24 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/161746-24 onder 4, 5 en 6 en de onder parketnummer 10/156486-24 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 maand;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich niet op te houden in de [adres 2] , [postcode 2] en [postcode 3] te [plaats 2] , gedurende 2 jaren na heden;
2. zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1992, gedurende 2 jaren na heden, met uitzondering van noodzakelijk contact, met toestemming van de reclassering, in verband met hun zoon [minderjarige] , waarbij geldt dat dat contact slechts plaatsvindt onder begeleiding van een professionele hulpverleningsinstantie indien en voor zover de reclassering dit nodig vindt;
3. zich te onthouden van direct of indirect contact met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 3] 2023, gedurende 2 jaren na heden, met uitzondering van contactmomenten die hulpverlenende instanties wenselijk en mogelijk achten, waarbij geldt dat die contacten slechts plaatsvinden onder begeleiding van een professionele hulpverleningsinstantie indien en voor zover de reclassering dit nodig vindt;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste 6 maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] , te betalen een bedrag van
€ 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 5] te betalen
€ 750,-(hoofdsom,
zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 750,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
15 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. S. Zuidwijk en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.D. Bijl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 22 mei 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/161746-24
1
hij op of omstreeks 27 april 2022 te [plaats 2] , althans in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door met zijn vuist (met kracht) tegen haar neus,
althans gezicht, te slaan;
2
hij in of omstreeks de periode van 4 mei 2024 tot en met 11 mei 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] ,
door:
- meermaals, althans eenmaal, over de galerij van de woning van die [slachtoffer 1] te lopen en/of
- meermaals, althans eenmaal, (zich) in de straat van die [slachtoffer 1] te bevinden en/of voor de woning van die [slachtoffer 1] te staan en/of
- meermaals, althans eenmaal, te bellen en/of
- te dreigen een steen door het raam van die [slachtoffer 1] te gooien en/of
- veelvuldig berichten te sturen naar die [slachtoffer 1] en/of
- via sociale media die [slachtoffer 1] te controleren en/of contact met die [slachtoffer 1] te zoeken
met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3
hij op of omstreeks 15 oktober 2023 te [plaats 2] ,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar tegen haar arm, althans lichaam, te slaan;
4
hij op of omstreeks 9 mei 2024 en/of 10 mei 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door dreigend een werfpuntratel, althans een scherp/puntig voorwerp, te tonen;
5
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 3] in/tegen zijn gezicht te slaan en/of
- die [slachtoffer 3] tegen zijn been, althans lichaam te trappen;
6
hij op of omstreeks 26 oktober 2023 te [plaats 2] ,
[slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door dreigend een mes te tonen;
Parketnummer 10/156486-24
1
hij op of omstreeks 7 mei 2024 te [plaats 2] ,
een ambtenaar, [slachtoffer 5] brigadier Eenheid Rotterdam,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] meermalen tegen het hoofd te slaan en/of stompen;
2
hij op of omstreeks 7 mei 2024 te [plaats 2] ,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet tegen een of meer ambtena(a)r(en), [slachtoffer 5] brigadier Eenheid Rotterdam, [slachtoffer 6] brigadier Eenheid Rotterdam, [persoon B] aspirant Eenheid Rotterdam, [persoon C] brigadier Eenheid Rotterdam, [persoon D] hoofdagent Eenheid Rotterdam en/of [persoon E] hoofdagent Eenheid Rotterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn en/of haar en/of hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte op verdenking van enig strafbaar feit (mishandeling [slachtoffer 5] ),
door instructies te negeren, door trappende bewegingen te maken in de richting van verbalisanten, door te knijpen in de handen van verbalisanten, door naar de taser te grijpen, door in een richting te bewegen tegengesteld aan die waarin de opsporingsambtena(a)r(en) verdachte trachtte te geleiden en/of door proberen op te staan,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een blauwe plek op de ellenboog bij die [slachtoffer 6] ten gevolge heeft gehad.