ECLI:NL:RBROT:2025:6416

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
10-178967-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft met een mes gezwaaid naar het slachtoffer, waarbij deze in zijn gezicht is gesneden. De rechtbank heeft het beroep op putatief noodweer verworpen en geoordeeld dat de verdachte zich niet in een situatie van zelfverdediging bevond. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn bij de strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte een schadevergoeding van € 3.181,46 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-178967-21
Datum uitspraak: 23 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [postcode] , [plaats] ,
raadsvrouw mr. T. Altindag, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.J. Kruit heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Er is sprake van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Het Openbaar Ministerie dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vervolging.
4.2.
Beoordeling
Er is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De eerste datum van de redelijke termijn is 5 juli 2021; de datum waarop de verdachte door zijn inverzekeringstelling in redelijkheid kon verwachten dat tegen hem een strafvervolging zou worden in gesteld.
De redelijke termijn voor strafzaken in eerste aanleg is vanaf dat moment 24 maanden. De termijn tussen de inverzekeringstelling en dit eindvonnis is ruim 46 maanden. Dit betekent dat de redelijke termijn is overschreden met ruim 22 maanden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan – ook een forse – overschrijding van de redelijke termijn slechts in uitzonderlijke gevallen tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging leiden. Een dergelijk uitzonderlijk geval is niet aan de orde. Het verweer wordt dus verworpen. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn betrekken bij de strafoplegging, zoals onder 8.4 weergegeven.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De verklaring van de aangever is niet betrouwbaar, omdat die verklaring onvoldoende door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Daarnaast is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel en ontbreekt de opzet, ook in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
5.1.2
Beoordeling
De verdachte en de aangever geven beiden een andere verklaring over wat zich op 1 juli 2021 heeft voorgedaan tijdens het incident op [adres 2] in Rotterdam . De aangever heeft verklaard dat de verdachte op enig moment iets uit zijn heuptasje haalde, waarmee de verdachte vervolgens zwaaide naar het hoofd van de aangever. Verder heeft de aangever verklaard dat hij vervolgens in zijn linkerwang een snijdende pijn voelde en een mes in de hand van de verdachte zag met een snijvlak van ongeveer 20 cm. Volgens de aangever is de verdachte daarna achter hem aangerend.
De verdachte herinnert zich niet of hij de aangever letsel heeft toegebracht met een scherp voorwerp, maar ontkent dat hij een mes bij zich had waarmee hij naar het hoofd van de aangever heeft gezwaaid.
Anders dan de verdediging stelt, ondersteunen andere bewijsmiddelen de verklaring van de aangever voldoende. Uit de FARR-verklaring van 27 juli 2021 blijkt dat op de linkerwang van de aangever, aan de rand van de onderkaak, een verwonding werd gezien van circa 5 cm lang met een diepte tot in het onderhuids bindweefsel. De wond werd middels 7 hechtingen gesloten. Het letsel omschreven in de FARR-verklaring past bij de verklaring van de aangever dat de verdachte met een mes in zijn gezicht heeft gesneden. Verder heeft [getuige] verklaard dat hij zag dat de aangever achterna werd gerend door de verdachte, dat hij hoorde dat de aangever zei: “Hij heeft een mes” en dat hij zag dat de aangever een wond op zijn gezicht had en bloedde. Het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario dat de getuige niet direct zag dat de aangever gestoken was maar pas later toen hij terugkwam, en dat het dus mogelijk is dat de aangever een scherp voorwerp bij zich had en zichzelf (per abuis) in die tussentijd heeft geraakt, vindt geen steun in het procesdossier. De rechtbank vindt dit scenario ook ongeloofwaardig.
De rechtbank gaat dus uit van de juistheid van de verklaring van de aangever dat de verdachte met een mes heeft gezwaaid naar het gezicht en daarmee de aangever heeft gesneden in zijn gezicht. De aangever heeft als gevolg daarvan letsel opgelopen. Of het letsel van de verdachte aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel, moet worden bezien aan de hand van de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Hoewel het op zichzelf al zondermeer ernstig is om met een mes in het gezicht te worden geraakt en uit de FARR-verklaring volgt dat de kans bestaat op littekenvorming bij een dergelijke snijverwonding, kan het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. De rechtbank benadrukt dat het hierbij gaat om de juridische kwalificatie van het letsel. Doorslaggevend daarvoor is dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld in welke de mate de snee tot ontsierende littekenvorming heeft geleid. Een onderbouwing ontbreekt voor eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en voor het uitzicht op (volledig) herstel. Dit betekent dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Het zwaaien met het mes door de verdachte naar het gezicht van de aangever wordt door de rechtbank wel aangemerkt als poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en het hoofd kwetsbare delen van het menselijk lichaam zijn. De verdachte heeft door zijn handelen – zoals hiervoor vermeld – bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, zodat de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen is.
5.1.3
Conclusie
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 1 juli 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes,
heeft gesneden in het gezicht van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

7.1.1 Standpunt verdediging
Er is sprake van putatief noodweer. De verdachte was - toen hij de aangever in een vechthouding zag staan - in de veronderstelling dat de aangever hem wilde dood maken. Gelet op de bedreigingen en uitlatingen van de aangever, maar tevens gelet op het feit dat hij hem stalkte, opzocht en opwachtte. De aangever dreef hem in een hoek, waardoor de verdachte niet kon vluchten. Hij wist dat de aangever een zwarte band had en in staat was om hem dood te maken, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl hij zelf niet eerder had gevochten.
7.1.2 Beoordeling door de rechtbank
Van putatief noodweer is, volgens vaste jurisprudentie, sprake wanneer de verdachte onterecht in de veronderstelling verkeert dat hij zich moet verdedigen, bijvoorbeeld omdat de verdachte inbeeldt dat gevaar dreigt. Daarbij geldt dat een beroep op putatief noodweer alleen slaagt als de vergissing die de verdachte maakt op het moment dat hij zich wil verweren, begrijpelijk en logisch is voor een objectieve waarnemer.
De feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag legt, zijn niet aannemelijk geworden. Voorafgaand aan de ontmoeting met de aangever heeft de verdachte berichten gestuurd naar de aangever met een dreigende inhoud. De verdachte is volgens zijn verklaring toch naar [adres 2] gereden, waar de aangever was. Hij is naar de achterzijde gereden om zijn bus veilig te stellen en te kijken wie er was. Hij is vervolgens alsnog zelf naar de aangever toegelopen en heeft zelf de eerste duw uitgedeeld. Dit vond plaats in [adres 2] , voor (en niet achter) een hek dat een binnenplaats afsloot. De verdachte kon alle kanten van de straat inrennen, als hij dat wilde. Het verweer wordt verworpen.
7.1.3 Conclusie
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overwegingDe straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een mes naar het slachtoffer te zwaaien waarbij het slachtoffer in zijn gezicht is gesneden. Het is een gelukkige omstandigheid dat het slachtoffer geen ernstiger letsel heeft opgelopen. Deze omstandigheid is echter niet aan de verdachte te danken.
De enorme gevolgen die het handelen van verdachte bij het slachtoffer teweeg hebben gebracht, blijken uit de namens het slachtoffer op zitting voorgedragen slachtofferverklaring. De verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven dat hij de lichamelijke integriteit van anderen niet respecteert.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 maart 2025 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 april 2025. Dit rapport houdt, kort gezegd, het volgende in. De verdachte komt op de reclassering over als een zelfredzame man die beschikt over een stabiel maatschappelijk bestaan. Er is sprake van huisvesting, dagbesteding en inkomsten. Er is geen diagnostiek bekend. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijk gevangenisstraf langer dan het voorarrest en legt een onvoorwaardelijke taakstraf op. Daarvoor is redengevend dat de verdachte nooit eerder is veroordeeld en een stabiel maatschappelijk bestaan heeft waarin sprake is van huisvesting, dagbesteding en inkomsten. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal deze situatie doorkruisen. Daar komt bij dat, zoals in 4.2 is besproken, de redelijke termijn fors is overschreden. Dit heeft er ook toe geleid dat de verdachte lange tijd in onzekerheid heeft gezeten. Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou de rechtbank zijn gekomen tot een langere gevangenisstraf. In de ernst van het feit ziet de rechtbank aanleiding om een forse onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen van 200 uur. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft [slachtoffer] zich in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 681,46 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij kan geheel worden toegewezen.
9.2.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij [slachtoffer] moet niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, de schadeposten moeten worden afgewezen of worden gematigd. De (hoogte van) de gevorderde materiële schade en immateriële schade is niet voldoende onderbouwd en gemotiveerd. Uit de overgelegde stukken blijkt niet voldoende dat sprake is van causaal verband tussen de gevorderde materiële schade en het handelen van de verdachte. Ook is de hoogte van de immateriële schade buiten proportie. Er moet bij de hoogte van de schade rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de aangever eigen schuld heeft aan het ontstaan van het letsel, omdat hij de vechtpartij heeft uitgelokt.
9.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen voor
€ 681,46.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank heeft bij de begroting van de schade rekening gehouden met het feit dat er sprake is van psychische klachten (PTSS), waarvoor therapie heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de benadeelde partij een snee in zijn wang gekregen en niet kan worden uitgesloten dat dat tot enige littekenvorming heeft geleid. De mate waarin er sprake is van een ontsierend litteken is door de rechtbank alleen niet vast te stellen. Dit alles brengt mee dat de rechtbank de immateriële schade op een lager bedrag vaststelt dan de benadeelde partij vordert. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met niet-ontvankelijk verklaring van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Her beroep van de verdediging op eigen schuld wordt verworpen, al gelet op de verklaring van de verdachte ter zitting dat hij het was die de aangever als eerste geduwd heeft.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 juli 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.181,46, vermeerderd met de wettelijke rente kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 dagen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 3.181,46,- (zegge: drieduizendhonderdeenentachtig euro en zesenveertig cent), bestaande uit € 681,46 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 3.181,46 (zegge: drieduizendhonderdeenentachtig euro en zesenveertig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.181,46 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
41 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en D.H. Dongelmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Yenice en S. Hoebe, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 juli 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snee in het
gezicht, heeft toegebracht door met een mes en/of een (auto)sleutel, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, te steken/te snijden in het gezicht van die
[slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juli 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes en/of een (auto)sleutel, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
heeft gestoken/gesneden in het gezicht van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juli 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes en/of een (auto)sleutel,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,
te steken/te snijden in het gezicht van die [slachtoffer] .